4
Mijn moeder sliep ’s morgens langer door omdat ze slecht sliep. Al van kind af aan, vertelde ze me een keer toen ik haar ’s morgens een glas water kwam brengen. Ik wachtte tot ik mezelf in slaap voelde vallen, vertelde ze terwijl ik op de rand van haar bed zat, en ik wachtte en wachtte maar, zei ze, ik wilde de slaap betrappen op het moment dat hij kwam, net als de tandenfee. Je kunt de slaap niet betrappen, zei ik, en ik draaide het glas rond op het kurken onderzettertje. Ze glimlachte tegen me door halfgeloken oogleden. Slimme meid, zei ze.
Soms hoorde ik haar als ik midden in de nacht op mijn andere zij ging liggen. Het gebeurde regelmatig dat ik om twee uur de lichtschakelaar in de keuken hoorde en het zachte geruis van de opwarmende theeketel. Een zweem van licht uit de gang wierp een zwakke gloed op de muur van mijn slaapkamer. De geluiden klonken geruststellend – herinnerden me eraan dat mijn moeder in huis was, gaven me het gevoel dat er activiteit plaatsvond, ook al wist ik dat het betekende dat ze er de volgende ochtend moe uit zou zien, met glazige ogen, op zoek naar rust.
Zo nu en dan kroop ik midden in de nacht uit bed en trof haar in de grote leunstoel met de oranje strepen, met een plaid over haar benen gedrapeerd. Toen ik een jaar of vijf was nestelde ik me als een kat op haar schoot. Zij streelde mijn haar, alsof ik een kat was. Ze streelde me en nam een slokje. We zeiden nooit iets en ik viel al snel in haar armen in slaap, in de hoop dat mijn gewicht, mijn slaperigheid, op een of andere manier bij haar naar binnen zouden sijpelen. Ik werd altijd wakker in mijn eigen bed, zodat ik nooit wist of ze naar haar kamer terugging of dat ze daar de hele nacht bleef zitten, starend naar de plooien in de gordijnen voor het raam.
We woonden al mijn hele leven in dit huis. Mijn ouders hadden elkaar in Berkeley leren kennen toen ze daar studeerden, maar na het behalen van hun diploma waren ze meteen getrouwd en naar LA verhuisd waar mijn vader rechten ging studeren, en kort nadat ze het huis aan Willoughby hadden gekocht, beviel mijn moeder van Joseph. Tijdens haar studie vond mijn moeder het lastig om een hoofdvak te kiezen omdat ze niet zo goed wist wat ze nou leuk vond, maar het huis had ze meteen gekozen omdat het met zijn rode dakpannen en een massa bougainvilles boven de deuropening oogde als een vriendelijke blokkendoos, en de ruitvormige raampjes aan de voorkant zagen eruit alsof ze alleen een gelukkig gezin konden inlijsten.
Papa studeerde hard, haalde goede cijfers, schudde zijn docenten de hand. Hij legde lijsten aan op vellen geel gelinieerd papier, lijstjes die een geheugensteuntje voor hem vormden: met bibliothecaris praten, groene trui aan dakloze op Jefferson geven, appels kopen. Vrouw zoeken had nergens zichtbaar op een lijst gestaan, maar hij kwam wel eerder met een huwelijksaanzoek op de proppen dan de meeste van zijn leeftijdgenoten, en zodra ze getrouwd waren leek er binnen in hem iets afgevinkt te worden. Hij kocht cadeautjes als er een verjaardag op de rol stond en lijstte hun mooiste huwelijksfoto in voor in de gang, en hoewel zoon krijgen en dochter krijgen er op papier beter uitzag dan de dagelijkse praktijk van huilen en luiers verschonen was mijn vader toch ingenomen met de volgorde oudere zoon/jongere dochter. De wereld had zich naar zijn fantasieën gevoegd, en hij nestelde zich in de wereld die ze gecreëerd hadden. Hij was altijd vrolijk als hij thuiskwam van zijn werk, maar wist eigenlijk niet zo goed wat hij met kleine kinderen moest aanvangen, dus leerde hij ons nooit fietsen of hoe je een honkbalhandschoen moest aantrekken. Onze groei werd niet aangegeven op de deurstijl, en zodoende werden we vanzelf lang zonder enig bewijs. Hij vertrok elke ochtend op hetzelfde tijdstip en kwam elke avond op dezelfde tijd thuis, en in mijn vroegste herinnering aan mijn moeder stond ze zodra het min of meer tijd was met mij op haar heup en Joseph aan haar hand bij de deur te kijken hoe de ene na de andere auto voorbijreed. Hij was nooit te laat, maar toch begon ze al vroeg te kijken. ’s Middags, als ze genoeg kreeg van de kinderspelletjes, rolde ze soms een witte plastic bal over en weer en vertelde ons verhalen over onze eerste levensjaren. Ze vertelde ons vooral het verhaal van onze geboorte. Om een of andere reden weigerde papa ziekenhuizen binnen te gaan, dus was mama in haar eentje van elk van haar kinderen bevallen terwijl papa buiten op het trottoir op een krat zat te wachten en half en half een detectiveverhaal zat te lezen.
Bofte ik even, zei ze, terwijl ze de slingerende plastic bal naar ons toe rolde. Ik kreeg jullie als eerste te zien.
Als papa thuiskwam, kwam hij met grote springerige passen aanlopen, gooide de deur open, kuste haar, kuste ons, zette zijn schoenen keurig naast elkaar en nam de post door. Als iemand om wat voor reden dan ook gehuild had trok hij een zakdoek tevoorschijn, depte onze wangen zachtjes en zei dat zout voor vlees was, niet voor gezichten. Dan was hij door zijn begroetingen heen en zat wat om zich heen te kijken naar de muren tot hij naar de slaapkamer ging om andere kleren aan te trekken. Waar mijn vader zich het prettigst bij voelde en waar hij het best in was, waren die lange uren dat hij van huis was, terwijl mijn moeder ons baadde, eten gaf, aankleedde en boertjes liet doen, en de hele wereld als één grote universiteit beschouwde, een herhaling van de problemen die ze eerder had met het kiezen van een hoofdvak. De mogelijkheden leken schier oneindig. Ik vind alles leuk, zei ze tegen me toen ik nog klein genoeg was om op haar heup te zitten. Ik weet niet wat ik het leukst vind! zei ze opgewekt en gaf een kus op mijn neus. Je bent toch zo schattig! zei ze. Zo schattig! Jij! Jij!
De rest van onze familie kende ik nauwelijks. Ze woonden ver weg of ze waren al dood. Toen ik vier jaar was waren drie van mijn vier grootouders naar andere, onbekende oorden overgegaan, maar de moeder van mijn moeder was blijkbaar zo gezond als een vis hoewel ze nooit van haar leven aan lichaamsbeweging had gedaan. Ze woonde in het noorden van het land, in de staat Washington.
Ze had een bloedhekel aan reizen, dus kwam ze nooit op bezoek, maar op een zaterdagmiddag, toen ik zeven was, werd er een grote bruine doos bij onze deur afgeleverd met als afzender OMA in hoofdletters geschreven. Een pakje! zei ik, en ik trok mijn ouders naar de deur. Is er iemand jarig? Nee, zei mama stijfjes, en ze schoof het pak met haar voet naar binnen.
In de doos trof ik onder een paar lagen schuimrubber een theedoek aan met mijn naam erop. Voor Rose, had ze in een bibberig handschrift op een stukje papier geschreven dat met plakband aan de theedoek was bevestigd. De theedoek was gerafeld en het patroon was vervaagd. Ik trok hem uit de doos en hield hem tegen mijn wang. Wat is dít? vroeg papa terwijl hij stroken schuimrubber opzij duwde en een beschadigd theekopje met een madeliefjespatroon opviste waarop een papiertje met zijn naam was geplakt: voor Paul. Haar kapotte theekop? zei hij. Joseph kreeg een paar helderblauwe kussenslopen en mijn moeders naam stond op een plastic zak vol gebarsten doosjes rouge. Ze is al oud, had mama gezegd, en ze had een beetje rouge op de rug van haar hand uitgesmeerd. Oma woonde op zichzelf en was waarschijnlijk niet meer helemaal goed bij haar hoofd, maar niemand durfde haar ergens anders onder te brengen. Ze kan kennelijk nog naar het postkantoor gaan, zo is het toch? zei mama en borg de zak rouge achter in de keukenla op. Papa haalde een paar handenvol munten uit zijn zakken. Wauw! zei hij. Jullie kunnen elkaar blijkbaar niet luchten of zien! Hij gooide al het losse geld in de theekop zodat niemand er ooit uit zou drinken.
Ik was dol op mijn theedoek. Hij had twee kleuren: aan de ene kant een stiksel van dikke paarse rozen op een lavendelkleurige achtergrond en aan de andere kant dikke lavendelkleurige rozen op een paarse achtergrond. Welke kant moest ik gebruiken? Een naamgenoot die optisch bedrog pleegde en waarmee ik onze borden kon afdrogen. Hij voelde zacht en versleten aan en rook naar wasmiddel zonder poespas.
Omdat ze zelf nooit kwam, belde oma een keer per maand op zondagmiddag, en dan haalde mijn moeder ons erbij, plaatste de telefoon midden op de keukentafel en zette hem op de luidspreker. Ze klonk korzelig, oma, maar ook grappig. Ze vertelde graag over haar geologische gesteentenfeestjes waarbij ze mensen bij zich thuis uitnodigde om bijzondere stenen in de tuin te zoeken en van etiketten te voorzien, en als ze binnenkwamen verzocht ze hen nadrukkelijk niet te spreken.
Soms plakte ik hun mond zelfs af met plakband, zei ze. Als ik de kans kreeg. Het was zalig. Jij begrijpt dat wel hè, Joseph?
Ja, zei Joseph.
We dronken wel een hoop, zei oma, een tikje weemoedig. Ben jij daar ook, Rose?
Hoi oma, zei ik.
Je bent te stil, zei oma. Zeg es wat.
Ik rolde een plastic placemat op tot een koker.
Ik vind u lief, zei ik, door de koker.
Het bleef even stil. Aan de andere kant van de kamer, vanaf haar luisterpositie in de hoek, kromp mama in elkaar.
Lief? zei oma door de kleine zwarte gaatjes.
Ja, zei ik.
Maar je kent me niet eens, zei oma. Hoe kun je me dan lief vinden? Liefde moet verdiend worden. Je bent te aanhankelijk. Ze is te aanhankelijk, Lane, zei oma.
Ma, zei mama, en plukte aan de uiteinden van haar paardenstaart.
Ik ben niet aanhankelijk, zei ik.
Ze is ontzettend klitterig, zei Joseph. Wat voor stenen heeft u gevonden?
Hoe gaat het daar, ma? vroeg mama. Alles goed?
Nee, zei oma, het gaat niet goed. Ze willen me mijn rijbewijs afpakken. Basalt, Joseph, zei ze. We hebben een heleboel basalt gevonden. Ik stuur je wel wat.
Dozen vol, de week daarop. Donker en glasachtig. We legden het allemaal in de tuin. Toen we op school voor een opdracht over afstamming onze grootouders moesten tekenen, legde ik beslag op de zwarte houtskool en tekende een grote zwarte doos met een traliewerkje ervoor, en naar buiten lopende strepen om stemgeluid uit te beelden.