23
Mijn broers eerste officiële verdwijning – officieel in de zin dat er nog iemand anders bij aanwezig was behalve ik – vond voor zijn diploma-uitreiking plaats. Op de dag zelf. Het was een treurige junimiddag, de lucht zag grauwwit en de bladeren hingen slap aan de bomen. Sinds hij de afwijzingsbrieven had ontvangen was Joseph afwisselend gefocust en afwezig geweest, maar hij had zich wel iedere zondagavond aan de meer dan knusse taak gewijd om nauwgezet de splinters uit mijn moeders handen te halen en was tot de laatste dag gewoon naar school geweest. Onze ouders hadden geen etentjes of andere afspraken meer gehad, dus er hadden, tot mijn teleurstelling, geen verdwijningen tijdens oppasavonden meer plaatsgevonden. Geen gelach, geen gesprekken meer. Op deze dag moest hij zich gereedmaken om naar de uitreiking te gaan, zijn toga en baret passen, alles vastzetten met haarspelden, en in mijn rol van jongere zus/herdershond werd ik geacht hem de auto in te loodsen om op tijd op school te zijn voor de generale repetitie. Maar de lammeren waren ontsnapt. Ik kon hem nergens vinden.
Joe is niet op zijn kamer, zei ik tegen mijn moeder, die buiten stond te wachten en in de zijspiegel van de auto haar lippenstift bijwerkte. Het is weer dat gedoe waar ik je over verteld heb, zei ik.
Ze keek op, met haar lippen opnieuw roze gestift. Misschien is hij in de badkamer, zei ze.
Daar heb ik al gekeken, zei ik.
Het was bijna twaalf uur, tijd om te gaan, de zon brandde achter de wolken en precies op tijd sloeg George de hoek om bij Vista en kwam op ons aflopen. Hij had de zwarte baret op zijn hoofd gezet en de gestreken toga over zijn arm hangen. Hij maakte een zwierige buiging.
Ik kan niet geloven dat jullie straks je diploma krijgen! zei mama en ze legde haar hand op haar voorhoofd. Ze snelde op hem af en omhelsde hem.
Allebei waren we vol bewondering over zijn baret en raakten het zachte goudkleurige kwastje aan en het plastic label met het jaartal dat eraan hing. De telefoon ging en mama rende naar binnen. Ze liet de voordeur openstaan en ik kon niet verstaan wat ze zei, maar ze liet haar stem dalen tot die intieme, nadrukkelijke fluistertoon die ik soms hoorde als ze ’s middags de telefoon opnam. Ik draaide me naar George om.
Gefeliciteerd, zei ik.
Hé Rose, zei hij. Hij zette een haarspeld steviger vast. Hoe is het?
Hij zag er opeens op een nieuwe manier ouder uit, met de toelating tot de universiteit op zak. Wat gladder aan de randen.
Joe is verdwenen, zei ik.
Waarnaartoe?
Weet ik niet.
Waar hij is nou? vroeg mama toen ze weer naar buiten kwam met ogen die iets lichter stonden.
In ieder geval niet op zijn kamer, zei ik.
Is hij er in zijn eentje naartoe gegaan? vroeg George nog steeds klooiend aan zijn baret.
Joseph? zei ik ongelovig.
Nee, dat zal wel niet, zei George lachend.
Mijn moeder ritste haar tas dicht en ging weer naar binnen. Wij liepen achter haar aan. Ondanks de ongemakkelijkheid van de situatie was ik toch blij dat zij er allebei waren terwijl Joseph verdwenen was, dat George erbij was, dat hetzelfde opnieuw gebeurde, maar nu met getuigen erbij. George liep met lange, zelfverzekerde passen door de zitkamer. Op het aanrecht stonden brownies af te koelen voor het feestje dat straks zou volgen. We riepen zijn naam alsof hij een zoekgeraakte hond was.
Het feit dat vandaag de diploma-uitreiking plaatsvond was opmerkelijk. Het allereerste begin van de splitsing. Joseph en George brachten nog steeds veel middagen samen door en de wegen met de namen Joseph en George leken nog steeds dezelfde kant op te lopen, maar binnenkort zouden ze een grote hoek met elkaar blijken te vormen. Terwijl George de afgelopen maanden linnen servetten op schoot had gedrapeerd en ijswater uit kristallen glazen had gedronken op de feestelijke lunches die voor de uitverkoren studenten werden georganiseerd, had mijn moeder Joseph aangemeld voor het Los Angeles City College. Best, had hij gezegd toen mijn vader en moeder hadden voorgesteld dat hij het toch zou proberen. Maar mag ik dan toch op mezelf gaan wonen? had hij onder het doorbladeren van de stapel aanmeldingsformulieren gevraagd.
Vandaag is de diploma-uitreiking! riep ik en klapte in mijn handen. We moeten gaan!
Mama liep door de achtertuin, voorzichtig lopend op haar speciaal voor de diploma-uitreiking aangeschafte lichtbruine hoge hakken, waarmee ze graszoden in het gazon lostrok.
George stond voor het huis en keek de straat af. Hij streek met zijn vingers over de bast van de vijgenboom waarvan de grillige wortels door het asfalt van de stoep omhoogkwamen.
Jo-seph! riep mijn moeder en liep met grote passen door de zitkamer.
Ik ging naast George staan. Blijf je zijn vriend? vroeg ik.
Hij keek me aan. Verrast. Hij stak zijn hand uit en trok me tegen zich aan, wreef onhandig over mijn haar.
Wat heb jij? zei hij. Joe en ik zullen altijd vrienden blijven.
Een buurjongetje reed op zijn fiets over straat. Ik leunde even tegen George’ schouder. Hij legde zijn hoofd op het mijne. Hij rook naar citroenzeep.
Zie ik je dan nog? zei ik.
Natuurlijk, zei hij. Ik zal vaak genoeg langskomen.
Zijn wang voelde warm aan tegen mijn voorhoofd, maar terwijl hij het zei was het alsof er zich onder zijn woorden een tegengestelde betekenis vormde, als letters die in de weerspiegeling van een zwembad achterstevoren worden weergegeven.
Mijn moeder stak haar hoofd om de hoek van de deur. Hebben jullie hem al gevonden? riep ze.
Nog niet, riep ik terug.
Ze kwam haastig naar buiten lopen, met Josephs baret en toga in plastic gewikkeld. In de keuken ging de telefoon weer over. Mama stelde George net een paar beleefde vragen over Caltech, dus rende ik naar binnen om op te nemen.
Hallo?
Het was een mannenstem. Hallo? Kan ik Lane even spreken?
Met wie spreek ik?
Met Larry, van de meubelwerkplaats, zei de stem.
Ik pakte een pen uit de pennenhouder en tekende een cirkel op een stukje papier. Ik had niet verwacht dat hij zijn naam zo makkelijk zou zeggen.
Ze kan niet aan de telefoon komen, zei ik. We staan op het punt om naar de diploma-uitreiking van mijn broer te gaan.
O, op die manier, zei hij. Hij had een vriendelijke stem, ongedwongen, een normaal stemgeluid. Zeg maar dat ik heb gebeld, zei hij. Jij bent Rose, hè?
Ik tekende een duivelskop op het blocnotevelletje. Wie?
Rose? Haar dochter?
Ik gaf de duivel bloeddoorlopen ogen. Ik stelde me voor dat mijn moeder Larry alles over haar dag vertelde. Hem over ieder detail van elk stukje hout vertelde. Hem de namen van haar gezinsleden vertelde. Ondanks mezelf had ik hem iedere avond voordat ik ging slapen bedankt als ik zag hoe het ene na het andere dienblad vol koekjes richting atelier ging en de volgende dag leeg terugkwam.
Ik tekende krullend haar op het hoofd van de duivel. Ja, zei ik. Ik ben Rose.
Hij produceerde een soort lachje terwijl hij tegelijkertijd uitademde.
Leuk om met je kennis te maken, zei hij.
Voor het keukenraam gaf George antwoord op mama’s vragen. Zijn hoofd ging op en neer. Op het punt om uit te vliegen in de wereld van studentenhuizen en meisjes. Het had iets flagrant oneerlijks dat hij niet meer twee of drie keer per week langs zou komen. Mama liep al pratend naar de auto en vormde een soort vliegtuig met haar armen.
Weet je, ik weet het, zei ik tegen Larry.
Wat weet je?
Ik glimlachte even in de telefoon. Keek toe terwijl mijn moeder de achterbak van de auto opendeed en daarin keek. In de achterbak? Joseph? Heel even leek het ontzettend grappig, alleen maar grappig en absurd en droevig.
Ik weet het gewoon, zei ik. Dat ene dat ik niet hoor te weten.
Hij zweeg weer. Het was beklemmend stil.
Het is goed, zei ik. Ik bedoel, het is slecht. Maar het is goed. Alleen niet meer naar ons huis bellen. En niets in de weekenden. Oké?
IJzige stilte aan de andere kant. Maar wel een zware, luisterende stilte. George hing zijn toga en die van Joe zorgvuldig op aan de haakjes aan de binnenkant van de auto, op de achterbank.
Ik geloof dat ik het begrijp, zei Larry.
Mama was op levendige toon iets anders aan het zeggen tegen George, die naast de auto stond. Haar roze mond stond wijd open.
Dank u wel, zei ik en legde de hoorn neer.
Ik talmde even boven het blocnote. Toen schreef ik op een nieuw blad: Larry heeft gebeld.
Om kwart over twaalf drukte mama op de claxon. Straks begon de generale repetitie: alle in toga gehulde gediplomeerden moesten in de rij gaan staan voor de ceremonie in de aula van de school. We zouden onze vader en de familie van George later bij school zien, voor de echte ceremonie.
De claxon maakte alleen het fietsende buurjongetje aan het schrikken, dus stapte ze de auto uit om bij de buren te gaan kijken. Jo-seph! riep ze over straat. Ik klemde het briefje onder een magneet op de deur van de koelkast. Wat te doen? Ik zag haar graag gelukkiger. Het leven was beter als zij gelukkiger was.
Ik liep door het huis. Deed openstaande kasten dicht, knipte lichten uit. Ik ging in mijn broers kamer staan. Al dat heen en weer rennen en zoeken, dat open- en dichtdoen, het was allemaal voor-de-gek-houderij. Alsof hij ergens anders was dan in zijn kamer. Hoewel ik hem niet kon vinden, wist ik waar hij in ieder geval niet was en hij was zeker niet bij de buren. De boeken, de half ingepakte dozen, de stapels kleren. Die vertrouwde verkrampte spanning in de kamer zelf.
Hij komt zo, zei ik.
Mama rende over de stoep. Wat moeten we nou doen? riep ze tegen George. Het is tijd!
Weet ik, zei ik zo zacht dat ze het niet kon horen. Ik sloot mijn ogen. Nog heel even wachten, zei ik.
Ze bleef maar over de stoep rennen tot aan het eind van de straat. Jo-seph! hoorde ik haar roepen. Jo-seph! George stond bij de auto met het heen en weer fietsende joch te praten. Een dennenappel in de lucht te gooien en weer op te vangen.
Ik liep Josephs kamer uit en ging naar mijn eigen kamer, naar het land van Pegasuspennen, kapotte krukken en poppen. Daar maakte ik het bijouteriedoosje open dat mijn moeder me voor mijn laatste verjaardag had gegeven. Ze had het van restjes hout gemaakt en het was van glanzend, glad eikenhout, met perfect passende laatjes en handgrepen van takjes gemaakt. Elk meubelstuk dat ze maakte was nog vakkundiger dan het vorige.
Zij, die zielsveel van hem hield, was naar het eind van de straat gerend, roepend. George, zijn allerbeste vriend op deze wereld, stond buiten het trottoir af te speuren. Het was een onverwacht moment voor me. Mijn broer en ik waren nooit dik met elkaar geweest en ik snapte niet wat er aan de hand was, maar toch leek het alsof ik er meer van wist dan de anderen. Om een of andere reden was ik hierbij betrokken. Ik doorzocht de laatjes van het bijouteriedoosje, schoof een laatste opgerold briefje van twintig dollar opzij. Luisterde aandachtig of ik iets opving terwijl ik gekleurde steentjes naast elkaar rangschikte.
Er kwam geen geluid uit de kamer zelf, maar terwijl ik bezig was een lang satijnen lint te ontwarren, hoorde ik twee stappen uit zijn kamer komen, een, twee. Toen ik de gang in liep stond hij daar in zijn deuropening met diezelfde blik in zijn ogen alsof hij in de wasmachine en de droger had gezeten.
Jo-seph! riep onze moeder vanaf de straat.
Jo-seph! echode George.
Joseph keek me kalm aan. We staarden elkaar aan, veel langer dan verwacht.
Klaar, zei hij.