25
Het leek altijd in de lente plaats te vinden, de onthulling van nieuwe dingen. Als de lucht frisser werd, de jasmijn in bloei stond, kwam er nog een ander nieuwigheidje bij. De lente waarin ik ontdekt had dat ik emoties in voedsel kon proeven. De lente van mijn eerste interacties met mijn vader, van Josephs verdwijningen en van mijn moeders verhouding die nog steeds aan de gang leek te zijn omdat ik nooit het huilerige residu van een breuk in haar maaltijden had geproefd.
De vijfde lente van mijn broer, alleen in zijn eigen appartement.
Hij had zich aan het dagelijkse verplichte telefoontje gehouden. Jarenlang ging de telefoon om vijf uur, meestal wanneer mijn moeder aan het koken was, en dan hadden ze het over zijn lessen en zijn dag en over haar lessen en haar dag. Hij leek het wel leuk te vinden op college. Hij was altijd aan het studeren en haalde goede cijfers. Aangezien mama onder het praten aan het hakken en roeren was zat er altijd een zorgelijk smaakje aan haar maaltijden, maar proefde ik er ook een geweldige trots in. Mijn zoon, zeiden haar maaltijden, is een stralenbundel met een haarscherpe focus.
Hij belde iedere dag, dus als hij nog steeds verdween deed hij dat volgens een strak schema.
Slechts één keer liet Joseph het afweten en belde hij niet op zijn vaste tijdstip. Toen mama hem zelf belde om te weten waarom hij niet gebeld had, nam hij de telefoon niet op. En de volgende ochtend nam hij ook niet op. Er gingen twee dagen voorbij zonder dat hij iets liet horen, dus reed mama erheen, gebruikte de reservesleutel om binnen te komen en trof het appartement leeg aan. Ze reed weer naar huis. Beende op en neer. Ze belde ieder uur, op het hele uur. Geen antwoord. Mijn vader, die sowieso nooit interesse had getoond in die verdwijningen en ze toeschreef aan de privéverkenningen van een tweeëntwintigjarige jongeman, probeerde haar te kalmeren terwijl zij door het huis dwaalde. De volgende morgen, dag drie, reed ze er weer heen zodra het licht was en toen ze in zijn flat aankwam trof ze Joseph op zijn buik liggend op de vloer van zijn slaapkamer aan, met zijn armen en benen gespreid als een zeester. Zijn hart klopte langzaam en hij haalde nauwelijks adem. Ze belde een ambulance en ze reden onmiddellijk naar het ziekenhuis waar ze allerlei onderzoeken deden en zeiden dat hij aan ernstige uitdroging leed en verzwakt was, maar dat alles in orde zou komen. Waar was je? vroeg mama en vroegen de artsen, maar Joseph schudde alleen maar zijn hoofd. Nergens, zei hij en meer kregen ze er niet uit.
Mijn vader kwam niet op bezoek maar stuurde de verpleegsters zijn gebruikelijke bos tulpen en rozen zodat hij gegarandeerd de beste zorg zou krijgen.
Het was half april: Joseph was weer comfortabel in zijn appartement geïnstalleerd, volledig geïrrigeerd, pleegde zijn dagelijkse telefoontje en had zich ingeschreven voor een werkgroep kwantummechanica voor gevorderden aan het LACC toen mijn moeder onder het eten haar vork optilde en met haar arm omhooggeheven als een standbeeld aankondigde dat ze met de mensen van de meubelmakerij een uitstapje van een week naar Nova Scotia zou maken. Het is een kans uit duizenden, vertelde ze ons, om de grondbeginselen van het Japanse houtsnijwerk onder de knie te krijgen. We gaan houten scharnieren leren maken zodat je geen spijkers hoeft te gebruiken, zei ze. Ze prikte in de berg aardappels op haar bord.
Mijn vader zat heel langzaam te eten, wat hij meestal deed als hij slechtgehumeurd was. Hier en daar liep een streep grijs door zijn haar.
Hoe smaakt de vis? zei ze.
Lekker, zei hij en depte zijn mond met een servetje.
Rose, zei mama en ze wendde zich tot mij, ik ga alleen als jij belooft dat je een oogje op iedereen houdt.
Tuurlijk, zei ik. Ik let wel op Joseph. Mag ik dan de boodschappen doen? Wie gaan er nog meer?
Ongeveer de helft van de mensen die daar werken, zei ze. We willen proberen met andere ogen te leren kijken. Bel je me iedere dag?
Tuurlijk. Mag ik in jouw auto rijden?
Alleen met een volwassene ernaast, zei ze.
Papa richtte zijn blik op mij. Behalve samen tv-kijken was autorijden met mijn voorlopige rijbewijs ook een prima vader-dochteractiviteit uit het handboek. Ik was een paar jaar ouder dan de meeste houders van een voorlopig rijbewijs, maar ik was wat langzamer geweest dan mijn leeftijdgenoten.
Oké, zei ik.
Bedankt, zei mama en schonk me een warme glimlach. Het is echt een geweldige kans, zei ze. Ik ben er zo blij mee. Op een dag bouw ik een blokhut voor je in het bos, zei ze, met scharnieren die volledig van hout zijn gemaakt.
Ik nam een hap van de aardappelpuree. Noord-Californië, een uitstekend beheerde aardappelboerderij. Mama’s gelukzalige opwinding over het aanstaande tripje, gecombineerd met de gebruikelijke in een spiraal ronddraaiende kleinheid. Ik at de puree aan de zijkant van mijn mond. Hoeft niet, zei ik, en ik slikte de hap door. Ik heb liever spijkers, zei ik. En steden.
Mijn vader keek even op alsof iemand zijn naam had geroepen. Hij stak zijn arm uit alsof hij met zijn hand door mijn haar wilde woelen. Aangezien mijn haar zich een heel eind uit de buurt bevond, bleef zijn hand in de lucht zweven.
Rose, zei hij. Ze is al zo groot!
Ze vertrok op een woensdag. Haar auto stond op de oprit, dus ik reed er toch mee naar school en toerde na schooltijd wat rond in de stad. Eddie zag me op de parkeerplaats bij school en vroeg of ik hem een lift kon geven naar het huis van zijn vriend. Ik liet hem instappen en in een zijstraat zaten we een uur lang te zoenen, maar die dag was ik wat ingetogener dan anders omdat ik Sherrie in de gang was tegengekomen, stevig gearmd met een nieuw meisje, en ik had geen zin om te vechten. Wat is er aan de hand? zei hij nadat hij zijn gezicht tegen het mijne had proberen te duwen. Waar is de tank? zei hij.
Welke tank?
Jij, zei hij grinnikend. Zo noem ik jou in gedachten. De tank.
Ik ging rechtop zitten. Trok mijn T-shirt recht.
Ik ben geen tank, zei ik. Iemand heeft ooit gezegd dat ik zeeglas was.
Ha! zei hij. Zeeglas. Ja, ik snap het.
Hij zat een tijdje met de radioknoppen te spelen. Rond zijn oor en kaak was zijn huid bezaaid met sproeten.
En wat ga jij na je eindexamen doen? vroeg ik.
Hij draaide zich naar me toe. Ik? zei hij. Studeren denk ik. Honkbal spelen. Hoezo? Wil je contact houden?
Mwah, zei ik.
Zo hoor ik je graag, zei hij knikkend. Hij raakte mijn haar aan dat er na de laatste verfbeurt weer roodachtig uitzag. Streek met een vinger over mijn neus. Mooie neus, zei hij.
Ik zakte een stukje naar beneden onder zijn hand.
Hou nou eens op met dat treurige gedoe, zei hij en schoof naar me toe. Kom op! Haal die tank naar buiten!
Hij perste zijn gezicht weer dicht tegen het mijne aan maar ik had er geen zin in. We zoenden een paar minuten en toen duwde ik hem weg.
Het is tijd, zei ik.
Al goed, al goed, zei hij en streek zijn haar glad. Hij bekeek zichzelf in het zijspiegeltje. Maar kun je me dan wel een lift naar Fountain geven? vroeg hij.
Met een klik gingen de portieren open. De tank zegt dat je mag lopen, zei ik.
’s Avonds aten mijn vader en ik samen in alle rust voor de tv: woensdagavond, donderdag. Diepvriesmaaltijden die ik in de supermarkt had gekozen: de allerlekkerste, gemaakt door mijn favoriete fabrieken. Een van de beste, in Indiana, ging er prat op dat de productie zonder menselijke tussenkomst tot stand was gekomen, wat betekende dat iedere stap door robotarmen was uitgevoerd, die de tortilla’s op de schaal legden, met kaas bedekten, daarbovenop een kwak tomatensaus lieten vallen, en die vervolgens in de oven schoven, waardoor er een volledig neutrale enchilada ontstond.
Donderdagavond na het eten stapten mijn vader en ik in de auto en reden wat ongemakkelijk rond in de buurt, terwijl hij me leerde hoe ik moest remmen. Ik deed net of ik al weken niet meer gereden had en hij boog steeds opzij en legde zijn hand op het stuur om me uit een lastige positie te manoeuvreren. Je moet het tegen me zéggen, zei ik en weerde hem met mijn elleboog af.
Goed, goed, zei hij. Sorry. Linksaf.
De dagen begonnen weer te lengen. Ik bleef te lang voor een stoplicht staan omdat het zonlicht zo mooi was en gefilterd werd door de bladeren van de platanen op Sierra Bonita, die daardoor een licht jadegroene tint aannamen. De jacarandabomen waren bezig met de voorbereidingen van hun uitbarsting van lavendelblauwe bloesems in mei.
Doorrijden, zei papa.
Sorry, zei ik.
Twee skateboarders staken vlak voor ons over.
Is er iets? vroeg papa toen ik Oakwood insloeg.
Met de auto? Ik gaf een tikje op het dashboard. Daar lijkt me niks mee aan de hand.
Met jou, zei hij. Hij bleef strak voor zich uitkijken. Bladzijde drieënveertig in het handboek: vader heeft intiem gesprek met zijn dochter.
Nee, zei ik.
Hij trommelde met zijn vingers op het dashboard. Snel, geconcentreerd. Met datzelfde levendige enthousiasme als zijn op en neer wippende voet in de tv-kamer, boven het voetenbankje. In het bindingsproces waren we niet veel verder gekomen dan samen tv-kijken, afgezien van de wekelijkse rijlessen die voor negenennegentig procent technisch van aard waren.
En jongens? zei hij.
Wat is daarmee?
Problemen op dat vlak?
Ik trok aan het stuur. Niet echt, zei ik.
Ze worden nog wel beter, zei hij hoopvol. Zijn stem stierf weg. Of weet je al waar je interesse naar uitgaat? vroeg hij na een korte stilte.
Nee, zei ik. Dat weten de meeste mensen niet als ze zeventien zijn.
Dat is niet waar, zei hij. Een heleboel mensen hebben wel enig idee.
Nou ja, zei ik, ik heb niet enig idee.
Ik sloeg Stanley in, en daarna Rosewood. Negeerde opzettelijk een stopbord, maar hij zei niets. Zijn voorhoofd vormde één grote rimpel van het zijn best doen.
Ik negeerde weer een stopbord.
Oeps, zei ik. Daar had ik moeten stoppen.
Helemaal tot stilstand komen, zei hij en krabde aan zijn wenkbrauw. Niet langzaam doorrijden, want dan krijg je een bekeuring.
Ik sloeg Fairfax in. Papa stak zijn hand uit het raam om de zijspiegel te verstellen.
Weet je wat, rij Sunset Boulevard op en sla daar maar rechts af.
Oké, zei ik en ging sneller rijden.
Alles goed op school? zei papa terwijl hij naar het oranje stoplicht wees. Langzaam, zei hij.
Ik neuriede terwijl het licht op rood stond. De motor neuriede ook.
Goed, zei ik.
Vind je het leuk?
Niet echt, zei ik.
Waarom niet?
Weet ik niet, zei ik.
Ik draaide Sunset Boulevard op. Heb je zin in een hamburger? vroeg papa toen we langs de All American Burger reden.
Nee. Jij?
Nee, zei hij en wierp er een verlangende blik op. Hij wees door het raam. Rechtsaf op La Brea.
Ik sloeg rechts af zoals hij mij had opgedragen. Toerde verder, door groene lichten. Na een paar straten sloeg ik weer af naar Willoughby en reed langs het Water- en Elektriciteitsgebouw naar de stoeprand voor ons huis waar ik de auto keurig op de oprit zette.
Goed gedaan, zei papa.
Hij hield zijn ogen strak gevestigd op mijn hand terwijl ik de auto in de parkeerstand zette en daarna de handrem aantrok.
Je bent bijna zover dat je examen kunt doen, zei hij. Nog een keertje rijden en dan denk ik dat je er klaar voor bent.
We zaten in de auto met ons gezicht naar de laaghangende takken van de vijgenboom. Hij maakte geen aanstalten om uit te stappen en ik ook niet, en we bleven daar een tijdje zitten staren naar de verroeste hendel op de garagedeur waar een touwtje aan hing dat nergens voor diende.
Tweekleurige bladeren streken langs de voorruit. Ik kreeg opeens een herinnering aan George die buiten stond, met zijn toga en baret over zijn arm. Een visioen uit een eerder tijdperk.
Je broer, zei hij.
Ik wachtte. Hij schudde zijn hoofd.
Bedankt voor de rijles, probeerde ik.
Zijn ogen schoten rond in de auto. Buiten op de veranda klikte de buitenlamp met bewegingssensor aan toen een buurvrouw met haar hond langstrippelde.
Jij hebt dingen te bieden, zei hij op bruuske toon.
Aan wie te bieden?
Gewoon, dingen te bieden, zei hij. Aan de wereld.
Hij zat daar heel stil en ik voelde dat het bot zou overkomen als ik bewoog, dus bleven we samen stijfjes door de voorruit naar buiten kijken. Een vijgentakje gleed langs de ruit naar beneden, op de ruitenwissers.
Zeg, ik heb een verhaal gehoord, zei ik.
Hij keek me gretig aan. Een verhaal?
Over een kind bij ons op school, zei ik. Wil je het horen?
Ja graag, zei hij.
Ik leunde achterover in de stevige rugleuning van de autostoel.
D’r is een joch, zei ik. Met wie ik Engels heb. Die verleden jaar is blijven zitten. Ik geloof dat hij in die achterbuurt bij het Dodger Stadium woont. Hij wist niet dat hij een bril nodig had en hij zag alles door een waas.
Dan kon hij vast niet lezen, zei papa. Zijn handen kwamen een beetje tot rust dankzij de intrede van een verhaal, en hij stak weer zijn hand uit het raam om de zijspiegel nog eens te verstellen. Zie je zo wat?
Het is goed, zei ik. Zal ik doorgaan?
Ga verder, zei hij. Ga verder.
Maar goed, zei ik, ja. Hij kon niet lezen. Dat was het probleem juist. De leraren lieten hem een toets doen en hij kon geen woord lezen. Hij zei ook nooit wat in de Engelse les en hij haalde jarenlang slechte cijfers, en hij snapte maar niet hoe iedereen erin slaagde die magische, mysterieuze truc onder de knie te krijgen die lezen heet. Uiteindelijk zei een leraar dat zijn ogen getest moesten worden en gingen ze met hem naar de oogarts.
Papa schudde zijn hoofd. Dat is het eerste waarop ze moeten controleren, zei hij. Het schoolsysteem deugt niet, zei hij.
Ik trok de sleutel uit het contact.
Maar goed, zei ik. Ze kwamen er dus achter dat hij heel slecht zag en hij kreeg een bril en alle leraren stonden om hem heen toen hij die opzette.
Was het een slim joch? vroeg papa.
Slim, zei ik. Absoluut. Hij zet die bril dus op, met de juiste sterkte, ja? En hij droeg hem en opeens kon hij lezen, en niet alleen dat, de handeling van het lezen zelf kwam hem opeens voor als iets wat doenlijk was, niet alsof de rest van de wereld hem onmogelijk ver vooruit was.
Een hartverwarmend verhaal, zei papa knikkend. Ik vind het een mooi verhaal. Wanneer begint onze serie?
Over tien minuten, zei ik. Maar het verhaal is nog niet af.
Waarom niet? zei papa met zijn hand op de handgreep van het portier. Ik vond het mooi waar het eindigde, zei hij. Laat het hier eindigen.
Dat joch gaat dus naar huis, zei ik. Met zijn bril. En zijn nieuwe leesboek. En zijn moeder wacht hem op bij de deur. Ze glimlacht omdat de school al met het goede nieuws had gebeld. Maar hij ziet dat ze ontzettend moe is. Hij heeft haar jarenlang niet scherp kunnen zien: jarenlang! En ze is doodop, ze heeft donkere kringen onder haar ogen en als ze lacht lijkt het alsof een van haar tanden een klein bruin doosje is. Ze kunnen zich geen tandarts veroorloven. Snap je? En dan het huis. Dat is een ruïne. De ene zijde is helemaal verzakt en er rennen kakkerlakken over de grond en er zit een groot gat in de muur waarvan hij altijd gedacht had dat het een schilderij was.
De bewegingssensor ging uit. Papa’s profiel werd overspoeld door duisternis.
Je verzint dit, hè? zei hij.
Nee, zei ik.
Hoe heet die jongen?
John, zei ik.
John hoe?
John Barbaducci, zei ik na een paar seconden.
Papa kuchte. Barbaducci, zei hij. Dat is de meest verzonnen naam die ik ooit heb gehoord. Abe Lincoln, of waarom noem je dat joch niet George Washington. Oké, zei hij. Best. Ga maar door. Dat joch vindt het vreselijk wat hij ziet.
Dus gaat hij op zijn bril staan, zei ik.
Jezus! zei papa en gaf een klap op het dashboard. Ik wíst dat er zoiets aan zat te komen. Nou vind ik het een vreselijk verhaal, zei hij. Dus hij raakt weer achterop, toch?
Hij leert niet meer lezen, zei ik. Maar hij kan net meekomen. Hij laat zich registreren als slechtziende en krijgt een uitkering voor gehandicapten.
Nou, dat is echt een vreselijk verhaal, zei papa hoofdschuddend. Vreselijk. Hij deed het portier open.
Ik stapte ook uit. Deed de portieren op slot.
Je hebt keurig steeds de richtingaanwijzer gebruikt, zei papa. Maar je moet ook aan de zijspiegels denken.
Ik vond het een goed verhaal, zei ik.
Het is een gruwelijk verhaal, zei hij en liep naar de voordeur. Hij krijgt een uitkering voor gehandicapten en hij is niet eens gehandicapt! Dat zijn typisch van die dingen waar advocaten helemaal gek van worden. Dacht hij dat dat gat een schilderij was?
Bij de deur zocht hij in zijn zakken.
Hier, zei ik en gaf hem de sleutelbos.
Hij kuchte weer, in zijn hand. Ik weet dat het flauwekul is, zei hij terwijl hij de deur opendeed en naar binnen ging. Ik weet dat je me iets probeert te vertellen, maar ik heb geen flauw idee wat. Snap je wel? Ik denk niet zo. Wat probeer je me te vertellen?
Niets, zei ik. Het was gewoon een jongen bij mij op school.
Hoe heette hij ook alweer?
John, zei ik. Mijn gezicht vertrok zich tot een soort grimas, tegen mijn wil.
John hoe?
We keken elkaar aan in de gang. Papa vouwde zijn armen over elkaar.
John Barbelucci, zei ik.
Met een kreetje gaf hij een klap op het door mama in haar eerste jaar gemaakte vurenhouten sleuteltafeltje dat bij de ingang stond.
Zie je wel! zei hij. Hij keek me met samengeknepen ogen aan. Je zei daarnet Ducci. Daar ben ik zeker van.
Lucci, zei ik.
Ducci.
Heb je een taperecorder? vroeg ik.
Ik ben er zeker van! zei hij. Doe de deur dicht, zei hij.
Ik liet de deur achter ons in het slot vallen.
Dus jij kunt lezen? zei hij en beende naar de tv-kamer. Gaat het daar soms over?
Ik schopte mijn schoenen uit en papa hing zijn jasje over de rug van een stoel.
Ik kan lezen, zei ik.
Het was klokslag acht uur. Allebei zoomden we in op de klok. Ik schonk mezelf een glas sap in en zonder een woord te zeggen namen we onze plaatsen in aan weerszijden van de bank, en papa zapte naar onze favoriete medische serie, en we verheugden ons over de redding van de vrouw met de hartkwaal, die van die mooie, lieve ogen had.