2

Nadat mijn moeder gestopt was met werken, besteedde ze de eerste zes maanden aan het mooi maken van het huis. Iedere week een ander project. Eerst wist ze die aardbeiplant in de achtertuin op te kweken, zette hem vast tegen het hek waarna de vruchtjes tot een golvende rij rode puntjes uitgroeiden. Toen ze daarmee klaar was nestelde ze zich op de bank met stapels oude kant om zich heen, en zette een schaal vers geplukte aardbeien op haar mooiste nieuwe onderzettertje. Daarna klopte ze de room voor op de aardbeien van de klimplant en schikte alles op de aardewerken schaal die ze in haar studietijd had gemaakt en die op het onderzettertje kwam te staan. Het was een rood met witte schaal en hij was heel verfijnd en sierlijk, maar ze vond het altijd lastig om complimenten in ontvangst te nemen. Toen de klimplant in de herfst begon weg te kwijnen, wilde ze iets moeilijkers onder handen nemen, dus belde ze een vriendin op die een aannemer kende en huurde die in op voorwaarde dat ze hem mocht helpen bij het plaatsen van een zijdeur in mijn broers slaapkamer, voor het geval hij ooit naar buiten zou willen.

Maar hij heeft een hekel aan buiten! zei ik, terwijl ik achter hen aan Josephs kamer binnen drentelde waar zij de boel gingen opmeten. Waarom mag ik geen deur?

Jij bent nog te jong, zei mama. Mijn broer keek toe, zijn rugzak tegen zijn borst geklemd, en hij knikte even toen mama vroeg of dat de goede plek was. Hoe lang gaat het duren? vroeg hij.

We zijn alleen aan het werk als jullie op school zitten, stelde ze ons allebei gerust, en ze haalde een notitieblok tevoorschijn met een lijst van benodigdheden.

Het kostte drie weken zagen, schuren, slopen en weer opbouwen, mijn moeder in een spijkerbroek, met haar paardenstaart onder de kraag van haar bloes weggestopt, de aannemer die uitgebreid uitlegde hoe je dingen op maat maakte. Toen de muur eenmaal was opengebroken, sliep Joseph onder een extra dekbed omdat hij liever in zijn eigen bed bleef slapen. Ze werkten dag in dag uit tot de deur eindelijk goed paste, het raam erboven was aangebracht, de deurknop erop zat en er vrolijke rode gordijntjes tot halverwege de deur waren opgehangen. Zodra we thuis waren van school liet mama het aan Joseph zien. Ta-dá, zei ze terwijl ze hem aan zijn pols voorttrok en een buiging maakte. Hij legde zijn hand op de deurknop en liep door de zijdeur naar buiten, kwam daarna weer binnen via de voordeur en liep naar de keuken om cornflakes te eten. Ziet er goed uit, riep hij vanuit de keuken. Mama en ik deden de deur wel vijftig keer open en dicht, deden hem op slot en trokken de gordijntjes dicht, haalden hem weer van het slot en schoven de gordijntjes open. Toen papa op zijn gebruikelijke tijdstip thuiskwam, een meter tachtig lang zodat hij bijna moest bukken als hij een deur door moest, pleegde hij eerst een paar telefoontjes in de slaapkamer, en toen mama hem meetrok om het resultaat te laten zien, zei hij goed zo, mooi gedaan, en sloeg toen zijn armen over elkaar.

Wat? zei mama.

Niets.

Er zit een sleutelgat in, zei ik, wijzend.

Wel een beetje gek, zei papa terwijl er een rimpel in zijn neus verscheen. Al dat werk voor een deur in een kamer waar maar een van ons naar binnen gaat.

Je mag hem wel gebruiken hoor, riep Joseph vanuit de keuken.

Voor als er brand is, zei ik.

We hebben er zo ontzettend hard op zitten schuren, zei mama, en ze streek met haar vinger over de verse eeltplekken op haar handpalmen.

Mooi glad, zei papa, en hij raakte de gordijnen even aan.

Na het eten, terwijl papa de rest van zijn werk afmaakte in de slaapkamer, ging mama languit liggen op het kleed in de zitkamer voor de uit rode baksteen opgetrokken open haard, en hoewel het buiten nog warm was, bijna eenentwintig graden, maakte ze een vuurtje met een blok dennenhout dat ze in de garage had gevonden. Kom bij me zitten, Rose, riep ze naar me, en we nestelden ons samen voor het vuur en keken hoe de flikkerende vlammen langs het hout lekten tot het in as veranderde. Die nacht had ik een nachtmerrie, want ze zeggen dat je snel nachtmerries krijgt als het in huis te warm is. Ik droomde dat we bevroren rivieren in doken.

Mijn verjaardagstaart was haar recentste project omdat hij niet uit een pak kant-en-klare cakemix kwam maar met basisingrediënten werd bereid – bloem, bakpoeder, en met citroensmaak omdat ik daar als achtjarige om gevraagd had. Ik had een sterke voorkeur voor zure smaken gekregen. We hadden samen een paar kookboeken doorgenomen om de juiste taart uit te zoeken, en in de keuken hing een overweldigend lekkere geur. Voor alle duidelijkheid: de hap die ik nam smaakte verrukkelijk. Warm gebakken luchtig beslag met citroensmaak omhuld door een koele, intens donkere zoete glaceerlaag.

Buiten begon het donker te worden en toen ik die eerste hap had doorgeslikt, toen die eerste indruk was vervaagd, voelde ik een subtiele verschuiving vanbinnen, een onverwachte reactie. Alsof een sensor, die tot dat moment diep in me begraven had gezeten, zich oprichtte om de omgeving te scannen, om mijn mond alert te maken op iets nieuws. Want de uitstekende ingrediënten – de lekkere chocolade, de verse citroenen – leken iets groters en donkerders af te dekken, en de smaak van wat daaronder lag begon uit die hap omhoog te komen. Ik proefde absoluut chocolade, maar bij flarden en vlagen, als iets wat bezig was zich te ontvouwen of open te gaan, leek het alsof mijn mond zich ook vulde met de smaak van kleinheid, een gevoel van krimpen, van verdriet, en proefde ik een afstandelijkheid waarvan ik op een of andere manier wist dat die met mijn moeder te maken had, proefde ik haar gedachtewereld in een ingedikte vorm, een spiraal, alsof ik de spanning in haar kaken die haar hoofdpijn had veroorzaakt bijna kon proeven, wat inhield dat ze zoveel aspirines moest nemen als nodig was: een witte stippellijn op het nachtkastje als weglatingsteken bij haar mededeling: ik ga even liggen… Het was niet zo dat de taart niet lekker smaakte, maar de aroma’s ontbeerden een heelheid waardoor de smaak iets hols kreeg, alsof de citroen en de chocolade slechts een holte omhulden. Mijn moeders vaardige handen hadden de taart bereid en ze had de verhouding tussen de ingrediënten geweten, maar zijzelf was er niet, in die taart. Het maakte me zo bang dat ik een mes uit een la pakte en er een grote punt uit sneed, waarmee ik de cirkelvorm van de taart verpestte, omdat ik het op datzelfde moment nog eens wilde controleren, en ik legde de taartpunt op een bord met roze bloempjes en griste een servetje uit de servettenla. Mijn hart bonkte. Eddie Oakley schrompelde ineen tot een speldenprik. Ik hoopte dat ik het me verbeeld had – misschien was de citroen bedorven? Of de suiker over de datum? – hoewel ik, op het moment dat ik dat dacht, wist dat wat ik geproefd had niets te maken had met de ingrediënten. Ik deed het licht aan en nam het bordje mee naar de andere kamer naar mijn lievelingsstoel, die met de oranje strepen, en bij iedere hap dacht ik: mmm, wat lekker, echt de beste, jammie, maar in iedere hap proefde ik: afwezigheid, hunkering, spiralen, holten. In deze taart die mijn moeder zojuist had gebakken voor mij, haar dochter, van wie ze zoveel hield dat ik haar soms overstromend van liefde haar vuisten zag ballen als ik van school thuiskwam. En als ze me knuffelde voelde ik hoe ontoereikend die knuffel was voor alles wat ze me wilde geven.

Ik at het hele stuk taart op, in een wanhopige poging mezelf te bewijzen dat ik het bij het verkeerde eind had.

Toen mama na zessen opstond kwam ze loom de keuken binnenlopen, zag de punt die uit de taart was gesneden en trof mij onderuitgezakt op de grond aan met mijn rug tegen de oranje gestreepte stoel. Ze ging op haar hurken zitten en streek het warme haar uit mijn gezicht.

Rosie, zei ze. Schatje. Is er iets?

Ik knipperde met mijn ogen, met oogleden die nu zwaarder aanvoelden, alsof er aan iedere wimper piepkleine loden gewichtjes waren bevestigd als aan een vislijn.

Ik heb een stuk taart gegeten, zei ik.

Ze glimlachte naar me. Ik kon nog steeds de hoofdpijn in haar zien, pulserend in haar linkerwenkbrauw, maar de glimlach was echt.

Dat is goed, zei ze, en ze wreef over de onderkant van haar oogkas. Hoe is ie geworden?

Lekker, zei ik, maar mijn stem haperde.

Ze sneed ook een stuk voor zichzelf af en kwam naast me op de grond zitten, in kleermakerszit. Vouwen van het laken stonden in haar wang.

Mmm, zei ze en nam een hapje. Wat vind jij, is hij te zoet?

Ik voelde de berg in mijn keel zwellen, een pijnlijk gevoel uitwaaieren tot aan de binnenkant van mijn hals.

Wat is er, lieverd? vroeg ze.

Ik weet het niet.

Is Joe al thuisgekomen?

Nog niet.

Wat scheelt er? Moet je huilen? Is er iets gebeurd op school?

Hebben papa en jij ruzie gehad?

Niet echt, zei ze en veegde haar mond af met mijn servetje. Gewoon een discussie. Daar hoef je je geen zorgen over te maken.

Is alles goed met je? vroeg ik.

Met mij?

Met jou? zei ik, en ik ging wat meer rechtop zitten.

Ze haalde haar schouders op. Ja hoor, zei ze. Ik wilde gewoon even een dutje doen. Hoezo?

Ik schudde mijn hoofd helder. Ik dacht…

Ze trok haar wenkbrauwen op, ter aanmoediging.

Hij smaakt léég, zei ik.

De taart? Ze lachte even, verschrikt. Is dat slecht? Ben ik een ingrediënt vergeten?

Nee, zei ik. Dat niet. Maar alsof je er niet bij was. Voel je je wel goed?

Ik schudde steeds maar met mijn hoofd. De woorden, stomme woorden, die nergens op sloegen.

Ik ben hier, zei ze opgewekt. Ik voel me goed. Nog meer?

Ze hield me een vork vol taart voor, een en al zonneschijn en chocolade, maar ik kon het onmogelijk door mijn keel krijgen. Ik slikte en met heel veel moeite gleed het speeksel rond de berg mijn keel in.

Ik zal mijn eetlust maar niet bederven, zei ik.

Pas toen – en dat duurde maar een seconde – keek ze me lichtelijk verbaasd aan. Gekke meid, zei ze. Ze tikte met haar vingers op het servetje en kwam overeind. Goed. Zullen we dan maar beginnen?

Wat eten we vanavond? zei ik.

Kip, zei ze en keek op haar horloge. Het is laat!

Ik liep achter haar aan de keuken in. Joseph verscheen tien minuten later, de plof van zijn rugzak op de grond klonk als een aambeeld dat van het plafond naar beneden was gevallen. Zijn gezicht gloeide van de wandeling naar huis, de grijze ogen stonden helder, het donkere haar was vochtig van het zweet, en door de blos op zijn wangen en de schittering in zijn ogen leek het alsof hij ons van alles over zijn dag wilde vertellen, met ingewikkelde anekdotes, grapjes en plagerige opmerkingen. In plaats daarvan waste hij zonder een woord te zeggen zijn handen bij de gootsteen. Het leek of hij een mantel van lucht om zich heen verzamelde.

Mama knuffelde hem alsof hij een jaar lang weg was geweest en hij gaf een klopje op haar schouder alsof ze een jong hondje was, en met z’n drieën stonden we daar te snijden en te wassen terwijl zij gepaneerde kippenborst met sperziebonen en rijst klaarmaakte. Joseph sprayde verdunde bleek op de snijplank in de gootsteen. Olie spetterde in de koekenpan. Ik probeerde mezelf te dwingen aan school te denken, maar halverwege de voorbereidingen voor het eten speelde de angst weer op. Ik zag hoe mijn moeder de rauwe kip door broodkruimels rolde en dacht: en als ik het nou ook in de kip proef? In de rijst?

Om kwart voor zeven kwam mijn vader aanrijden en parkeerde de auto. Hij duwde de voordeur open en bulderde opgewekt: ik ben thuis! zoals hij altijd deed. Hij zei het tegen de gang. Aan het eind van de dag zat zijn dikke, zwarte haar helemaal door de war, had het de klappen opgevangen van alle beslommeringen op het werk.

Hij bleef even bij de keukendeur staan, maar we hadden het allemaal te druk om hem gedag te zeggen.

Kijk het team eens werken! zei hij.

Hoi pap, zei ik, en zwaaide met een mes. In mijn ogen had hij altijd iets van een gast. Welkom thuis, zei ik.

Blij dat ik thuis ben, zei hij.

Mama keek even op van haar koekenpan en knikte.

Hij keek alsof hij binnen wilde komen om haar een kus te geven, maar niet zeker wist hoe dat uit zou pakken, dus in plaats daarvan zette hij zijn aktetas tegen de kastenwand, verdween de gang in om zich om te kleden en kwam bij ons zitten op het moment dat we aan tafel gingen met het dampende eten voor ons in schalen en op schotels. Joseph schepte zichzelf op en ik nam zo langzaam als ik kon van alles een afgestreken eetlepel op mijn bord. Een halve kippenborst. Zeven sperziebonen. Twee lepels rijst.

Buiten was het nu donker. De straatverlichting kwam zoemend tot leven met haar bleekblauwe fluorescerende gloed.

De smaak van het avondeten was iets beter dan die van de taart, maar op het randje. Ik zakte onderuit in mijn stoel. Ik plukte aan mijn lip.

Wat is er? vroeg mama. Ik weet het niet, zei ik, en ik hield haar mouw vast. De kip smaakt raar, zei ik.

Mama kauwde nadenkend. Het paneermeel? zei ze. Zit er te veel rozemarijn in?

O, het is lekker hoor, zei Joseph, die at met zijn ogen gericht op het bord zodat niemand oogcontact met hem kon maken en tegen hem kon praten.

Onder het eten vertelde mijn broer wat over het naschoolse astronomieprogramma en dat er binnenkort een kosmoloog van de UCLA op bezoek zou komen om over de versnelling van het universum te vertellen. Op dit moment, vertelde Joseph, gaat het steeds maar sneller. Hij gebaarde met zijn vork en er vlogen een paar korrels rijst over tafel. Papa vertelde een verhaal over de hond van zijn secretaresse. Mama trok haar kip aan draadjes.

Toen we klaar waren met eten zette ze een geel porseleinen bord met de geglaceerde, opgemaakte, reeds aangesneden taart op tafel en maakte een zwierig gebaartje met haar handen.

En we hebben ook nog een toetje! zei ze.

Joseph klapte in zijn handen en papa zei mmm, en omdat ik niet wist wat ik moest doen werkte ik me door nog een stuk heen en veegde mijn tranen weg met mijn servetje. Sorry, mompelde ik. Sorry. Misschien ben ik niet lekker? Ik hield hun borden scherp in de gaten, maar dat van papa was in een mum van tijd leeg, en zelfs Joseph, die sowieso niets om eten gaf en het er vaak over had dat hij wenste dat er een ontbijtpil, een lunchpil en een avondetenpil bestond, zei dat mama mee moest doen aan een wedstrijd of zo. Jij bent de enige die ik ken die én deuren kan maken én taarten kan bakken én de computerbestanden kan ordenen, zei hij, en hij keek heel even op.

Rose dacht dat ik iets vergeten was, zei mama.

Dat heb ik niet gezegd, zei ik, terwijl ik mijn bordje krampachtig vasthield, met de kleverige, nare smaak van taart in mijn mond.

Helemaal niet, zei Joe. Alles zit erin.

Dank je, zei ze blozend.

We hebben niet allemaal dezelfde smaak, schatje, zei ze, en streek over mijn haar.

Dat bedoelde ik niet, zei ik. Mama–

Hoe dan ook, het is voorlopig de laatste taart. Ik begin morgen met een deeltijdbaan, zei mama. Bij een meubelmakersbedrijf in Silver Lake.

Dat is voor het eerst dat ik daarvan hoor, zei papa, zijn mond afvegend. Wat ga je maken, nog meer deuren?

Ik zei meubelmakersbedrijf, zei mama. Niet klusjesman. Ik ga tafels en stoelen maken.

Mag ik van tafel? vroeg ik.

Natuurlijk, zei mama. Ik kom zo even bij je kijken.

Ik nam zelf een bad en ging naar bed. Later voelde ik dat ze binnenkwam toen ik op het punt stond in slaap te vallen. Voelde haar bij mijn bed staan. Voelde achter gesloten oogleden de diepe schaduw van een persoon. Droom zacht, lieve Rose, fluisterde ze, en ik hield me aan die woorden vast alsof ze een gouden draad waren die ik tot in de duisternis kon volgen. Ik klampte me eraan vast en viel in slaap.

De smaak van droef en zoet
titlepage.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_000.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_001.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_002.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_003.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_004.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_005.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_006.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_007.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_008.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_009.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_010.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_011.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_012.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_013.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_014.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_015.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_016.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_017.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_018.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_019.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_020.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_021.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_022.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_023.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_024.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_025.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_026.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_027.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_028.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_029.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_030.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_031.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_032.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_033.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_034.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_035.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_036.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_037.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_038.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_039.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_040.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_041.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_042.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_043.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_044.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_045.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_046.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_047.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_048.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_049.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_050.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_051.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_052.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_053.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_054.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_055.xhtml
Desmaakvandroefenzoet_split_056.xhtml