40
Terwijl de mensen die ik van school kende bezig waren hun studie af te ronden, werkte ik in mijn vrije tijd in het restaurant en overdag bij het kabeltelevisiebedrijf. Ik deinde mee op de subtiele seizoensovergangen in Los Angeles met temperatuurverschillen van rond de vier graden Celcius en daarna doorliep ik dezelfde cyclus nog eens. In mijn vrije tijd bleef ik de keukens van LA uitproberen, van Artesia tot de Palisades. Op een zomeravond belde mijn oude rivaal Eddie Oakley zomaar op en we spraken een paar keer met elkaar af en hadden eindelijk seks op de lichtblauwe lakens van zijn studentenkamer. Cool, zei hij daarna en gaf een klopje op mijn arm. De cirkel is rond, zei hij.
Ik bleef een halfuur in zijn bed liggen, alleen maar om me te proberen voor te stellen hoe het zou zijn hier te wonen. Met het lawaai van auto’s op straat. Met leeftijdgenoten in de buurt, die luidkeels op de gang liepen te schreeuwen, het geluid van voeten die over een met biervlekken besmeurd tapijt rennen.
Elke zondagochtend en woensdagavond maakte ik precies op tijd mijn opwachting in La Lyonnaise en parkeerde mezelf voor de gootsteen en waste het ene na het andere bord af. Blijkbaar was ik de dankbaarste afwasser die ze ooit hadden gehad. Ik was dol op mijn werk. Ik concentreerde mezelf volledig op het afwassen van de borden, het uitspoelen van de schalen, ik ging totaal op in de geuren van de keuken, in de stapels gehakte uien en de walsen waartussen het pastadeeg werd uitgerold, naast de borrelende pannen en spetterende koekenpannen, en het was goed voor me om daar gewoon te zijn, daar zoveel mogelijk tijd door te brengen.
Thuis werd mijn moeder niet meer midden in de nacht wakker – dat kwam misschien omdat ze dan helemaal niet thuis was – en als om twee uur ’s nachts het licht in de zitkamer aanfloepte was het mijn vader die nog op was of dan soms pas thuiskwam van een avondje joggen. Hij dronk geen thee maar schonk zichzelf een glas water in en ging dan in diezelfde oranje gestreepte stoel zitten: het centrum van middernachtelijke ouderlijke overpeinzingen. Ik hoorde vaak de bladzijden omgeslagen worden van een of ander dik ingebonden boek en in de verdoofde waas van het half slapen half wakker zijn vroeg ik me vaak af wat hij zat te lezen.
George belde nog steeds een keer per maand en eerst had hij een nieuw vriendinnetje van wie hij zei dat ze ontzettend aardig was, en daarna werd ze zijn vaste vriendin en zei hij dat ze me erg graag een keer wilde ontmoeten, en toen noemde hij haar zijn verloofde en vervolgens ontving ik per post een envelop met een uitnodiging in gekalligrafeerde letters. Ik stuurde het kleine rechthoekige antwoordkaartje terug met een soort van blij gezichtje naast mijn naam: Zal aanwezig zijn. Biefstuk.
Peter, een magere man op mijn werk, vroeg me mee uit. Hij werkte verderop in de gang op de afdeling marketing. Wat? zei ik toen hij het me vroeg. Hij was me daarvoor niet echt opgevallen met zijn dikke bruine wenkbrauwen en ernstige stem. Hij herhaalde zijn verzoek. Hij stond bij mijn bureau te wachten, een beetje heen en weer draaiend, en krabde aan zijn kin. Ik wist niet zo goed wat ik moest doen, en er flitsten naar staal smakende fabrieken door mijn mond, waar ik niets van begreep, maar ik beet op de binnenkant van mijn wang en zei oké.
Toen hij vroeg wat ik wilde eten, stelde ik in plaats daarvan voor om een wandeling te maken.
Een wandeling? zei hij. Geweldig.
Later die week liepen we na het werk samen het kantoor uit en wandelden over Gower, staken Fountain over en liepen via Vine naar Franklin, kriskras langs gedenkwaardige bezienswaardigheden in Hollywood: kerken, gebouwen, aangelegde parken. Gedurende grote delen van de wandeling wisten we niets te zeggen. Dat kwam niet bepaald als een verrassing: toen ik er eenmaal op begon te letten, bleek dat hij op het werk niet zo goed op een normale manier oogcontact kon maken en wegkeek, en als je hem een vraag stelde over hemzelf ging hij op het verkeerde deel van de vraag in zonder dat hij het van zichzelf doorhad. Gedurende de eerste tien minuten van onze wandeling gaf hij op nerveuze toon een hele uitleg over zijn recentste schoenenaankoop en daarna liepen we gewoon maar verder. Ik vond die zwijgende wandeling geen punt. Het was alsof we uitprobeerden hoe het voelde om naast elkaar te lopen. Onder het lopen staarden we naar de stoep, maar hij vond het niet gek dat ik nog thuis woonde en niet studeerde, en toen hij vroeg waar mijn interesses naar uitgingen en ik niet meteen een kant-en-klaar antwoord had zei hij dat het eigenlijk een veel ingewikkelder vraag was dan op het eerste gezicht leek. Op Franklin hadden we een leuk gesprek over grappige grootouders. We gingen in de lobby van het Roosevelthotel staan en roken de oude stenen zuilen. Ik zei dat ik het leuk zou vinden om nog eens met hem af te spreken. Toen we na afloop bijna bij mijn auto waren stak ik mijn hand uit om hem te bedanken en deed hij onhandig een stap naar voren en kuste me. Zijn armen trokken me tegen hem aan en een seconde lang, een halve seconde lang, vielen al zijn remmingen weg en hield hij me vast met wat je alleen maar zelfvertrouwen zou kunnen noemen. Daarna stamelden we elkaar allebei gedag en vluchtten ieder een kant op.
De week daarop ontdeed ik in La Lyonnaise de borden van het verrukkelijke eten, waste een grote stapel af en veegde mijn handen af aan de theedoek. Leunend tegen de keukendeur wierp ik een blik in de eetzaal van het restaurant. Aan de bar zaten mensen zoals gewoonlijk wijn te proeven. Een man had zijn neus in een glas gestoken en was uitgebreid aan het vertellen over, zoals hij het noemde, de zweem van leer die hij in een bordeaux proefde. Ik stond in de deuropening te luisteren. Monsieur Dupont, een kleine man met een witte snor, vulde de glazen bij. Proeft u ook de bramen erin? vroeg hij en de vrouw met de hoge witte pumps die over de spijl van haar krukje hingen, knikte. Bramen, zei ze, ja ja.