67

Richard klom door het hoge raam en sprong op de grond; zijn laarzen kwamen met een dreun neer. Hij kon nauwelijks gelo­ven dat hij de hele nacht onder een teerkleed achter in een wa­gen had liggen slapen. Hij kon nauwelijks geloven dat Jori hem niet wak­ker had gemaakt toen ze vlak bij zijn huis waren, zodat hij naar huis had kunnen gaan. De man vond waarschijnlijk niet dat het zijn werk was, dus deed hij het niet. Richard zuchtte. Misschien had Jori niet eens geweten dat hij achterin lag.

Richard sloeg het stof van zijn kleren. Hij stond voor het gebouw van het transportbedrijf, waar hij had gewerkt toen hij net in Altur'Rang was en waar hij nu de hele nacht opgesloten had gezeten. Hij had na­tuurlijk geslapen, dus hij had niet gemerkt dat Jori hem had ingesloten. Richard wist niet waar hij heen zou gaan: naar huis of naar de Retrai­te. De hemel kleurde oranje en paars in het heldere ochtendgloren. Het had niet veel zin om naar huis te gaan; dan zou hij alleen maar te laat op zijn werk komen. Hij besloot dat hij beter naar zijn werk kon gaan. Zijn werk. Welk werk? Vandaag was de plechtigheid, de inwijding. Als broeder Narev het beeld zag, zou Richard zich niet druk meer hoeven te maken over zijn werk.

Hij wist dat als hij wegliep, probeerde te ontsnappen, dat alleen maar Nicci's woede zou wekken, en dan zou Kahlans leven in gevaar zijn. Ri­chard had bijna een jaar met Nicci doorgebracht - net zolang als met Kahlan - en Nicci had hem herhaaldelijk duidelijk gemaakt wat zijn keu­zes waren. Uiteindelijk stond steeds Kahlans leven op het spel. Richard had eigenlijk geen keuze. In elk geval zou hij dan Victors ge­zicht zien als die het beeld zag. Richard glimlachte bij die gedachte. Het was het enige plezierige vooruitzicht dat de dag bood. De dag zou waarschijnlijk eindigen in het natte donkere hok waar hij al eerder was geweest. Hij miste een stap bij die gedachte. Hij wilde niet terug naar die plek. Het was vreselijk klein. Richard hield er niet van vast te zitten, vooral niet in een kleine ruimte. Hij had het op geen van tweeën begrepen, maar de combinatie was afschuwelijk. Hoe angstaanjagend het vooruitzicht op zo'n lot ook was, hij had het beeld bewust en weloverwogen gemaakt, wetende wat waarschijnlijk de tol zou zijn die hij ervoor moest betalen. Wat hij had bereikt, was die tol waard. Slavernij was geen leven. Nicci had hem eens beloofd dat als hij stierf, of voor de dood koos, dat feit alleen haar antwoord zou zijn, en dat ze Kahlan dan geen kwaad zou doen. Nu kon Richard alleen maar op die belofte vertrouwen.

Het beeld bestond. Dat was het belangrijkste. Leven bestond. De men­sen moesten het zien. Heel veel mensen in de Oude Wereld moesten zien dat het leven bestond, en geleefd moest worden. Voor het vroege uur waren er ongebruikelijk veel mensen op de been in de straten van Altur'Rang. Nu en dan renden er groepen zwaar bewa­pende stadswachten door de straten. Er waren veel mensen naar de stad gekomen voor de plechtigheid van de inwijding. Hij vermoedde dat er daarom zoveel mensen op straat waren.

De stadswachten schonken geen aandacht aan hem. Hij wist dat dat maar al te snel zou veranderen.

Toen hij bij de Retraite aankwam, stond Richard versteld door wat hij zag. Het enorm grote, open terrein was vol mensen. Ze dromden rond de paleismuren als mieren rond gemorste honing. Hij kon geen schat­ting maken van het aantal mensen dat over de omliggende heuvels krioel­de. Het was desoriënterend om al die kleuren te zien waar voordien al­leen maar bruine aarde en groene winterrogge was geweest. Hij had geen idee gehad dat er zoveel mensen naar de inwijding wilden komen. Maar hij had dan ook maandenlang dag en nacht gewerkt; hoe had hij kun­nen horen wat de mensen bezighield?

Richard ontweek de grootste drukte en baande zich een weg naar de smidse. Hij wilde Victor gaan halen en met hem naar het bouwterrein gaan om het beeld te zien voordat de Orde er zou arriveren om met de inwijding te beginnen. Victor zou vast vol ongeduld op hem wachten. Er liepen veel mensen op de weg. Ze leken opgewonden, gelukkig en verwachtingsvol. Dat was een enorm verschil met hoe de mensen in de Oude Wereld er meestal uitzagen of zich gedroegen. Misschien was el­ke feestelijkheid, zelfs zoiets als dit, beter dan hun verdere saaie bestaan. Op driekwart kilometer van Victors werkplaats sprong een verwilderd ogende broeder Neal de weg op en stak een arm in de richting van Ri­chard.

'Daar is hij! Grijp hem!'

Stadswachten, die de menigte om hem heen uitkamden, trokken op Neals bevel hun wapen. Toen ze hem omsingelden, was Richards eerste instinct om te vechten. In een oogwenk had hij de vijand getaxeerd en zijn aanval berekend. Hij hoefde maar één zwaard van een onhandige wachter te grijpen en hij zou hen allemaal te grazen hebben. In zijn geest was de dodelijke handeling al verricht. Hij hoefde die alleen nog uit te voeren.

De wachters kwamen op hem afrennen. Mensen schoten alle kanten op, sommigen schreeuwend van angst.

Neal was er echter ook nog. Neal was een tovenaar. Maar ook die be­dreiging kon Richard wel aan; de behoefte gaf hem kracht. Behoefte, en woede. Hij beschikte over ruim voldoende woede. Het deel van hem dat het Zwaard van de Waarheid gebruikte, die duistere, hevige razernij, denderde al door hem heen.

Alleen had Nicci hem gezegd dat als hij zijn magie gebruikte, Kahlan zou sterven. Zou ze het merken? Vroeg of laat zou ze erachter komen.

Richard stond gehoorzaam stil terwijl de wachters hem ruw bij zijn ar­men grepen om hem te overmeesteren. Anderen pakten van achteren zijn overhemd vast.

Wat deed het er eigenlijk toe? Als hij tegenstand bood, zou dat Kahlan alleen maar schade berokkenen. Als ze hem executeerden, zou Nicci Kah­lan haar leven laten leven.

Maar hij wilde niet weer in dat donkere hok worden gestopt. Neal kwam aanstormen en schudde met een wijsvinger onder Richards neus. 'Wat is hier de bedoeling van, Cypher? Wat dacht je hiermee te bereiken?'

'Mag ik vragen waar u het over hebt, broeder Neal?' Neals gezicht was vuurrood. 'Het beeld!' 'Wat, vindt u het niet mooi?'

Neal sloeg met volle kracht zijn vuist in Richards buik. De wachters hiel­den hem lachend vast. Richard had het zien aankomen en had zijn spie­ren gespannen, maar toch benam het hem de adem. Uiteindelijk slaag­de hij er weer in lucht te krijgen.

Neal merkte dat hij het uitdelen van straf leuk vond, en deed het op­nieuw.

'O, je zult boeten voor je blasfemie, Cypher. Deze keer zul je flink boe­ten. Je zult alles bekennen, voordat we met je klaar zijn. Maar eerst mag je zien hoe je verdorven perversiteit wordt vernietigd.' Neal gebaarde, zijn gezicht vertrokken van superieure, zelfvoldane verbolgenheid, naar de potige wachters. 'Breng hem erheen. En aarzel niet om jullie een weg door de menigte te banen.'

Halverwege de ochtend was Kahlans hoop dat de smid nog zou opdui­ken praktisch vervlogen.

'Het spijt me,' zei Kamil, die mistroostig toekeek hoe ze liep te ijsberen. 'Ik weet niet waarom Victor niet hier is. Ik dacht echt dat hij hier zou komen, heus waar.'

Eindelijk bleef Kahlan staan en gaf de ongeruste jongen een klopje op zijn schouder. 'Dat weet ik wel, Kamil. Met de inwijding vandaag, en al die drukte rond het beeld, is dit vast geen dag als alle andere, hier.' 'Kijk,' zei Cara. Kahlan zag dat ze in de richting van het paleis tuurde. 'Bewakers met speren drijven de menigte van het plein.' Kahlan keek met half toegeknepen ogen vanaf de heuvel naar beneden. 'Jouw ogen zijn beter dan de mijne. Ik kan het niet zien.' Ze wierp een gefrustreerde blik op de gesloten deur van de smidse. 'Maar met hier wachten schieten we niets op. Laten we kijken of we beneden kunnen komen, waar we het wat beter kunnen zien.' Kahlan legde waarschu­wend een hand op Cara's arm. 'Maar laten we geen oorlog beginnen met de menigte, goed?'

Cara's mond trok geërgerd. Kahlan wendde zich tot de jongeman, die met de neus van zijn schoen in de aarde schopte en beschaamd keek van­wege zijn mislukte plan om hen te helpen Richard te vinden. 'Kamil, wil je iets voor me doen?' 'Natuurlijk. Wat?'

'Wil je hier wachten, voor het geval dat Richard hierheen komt, of de smid? Als de smid naar zijn werkplaats komt, weet hij misschien iets.' Kamil rekte zijn nek en keek naar beneden, naar het paleis. 'Goed. Als Richard hierheen komt, zou ik niet willen dat hij jullie misloopt. Wat zal ik hem vertellen, als ik hem zie?'

Kahlan glimlachte. Dat ik van hem hou, dacht ze, maar ze zei: 'Vertel hem dat ik hier ben, met Cara, en dat we naar het paleis zijn gegaan om hem te zoeken. Als hij hier opduikt, wil ik hem niet mislopen. Laat hem hier wachten; we komen terug.'

Kahlan dacht dat ze naar het plein konden gaan om een kijkje te nemen, maar iedereen leek datzelfde idee te hebben. Het kostte al een eeuwig­heid om van de heuvel beneden bij het bouwterrein te komen. Hoe dich­ter ze het naderden, hoe dichter de mensen op elkaar waren gepakt. Op een gegeven moment kwam Kahlan niet verder vooruit. Het kostte al moeite om Cara niet kwijt te raken. Iedereen in de mensenmassa leek erop gebrand te zijn zich naar voren te dringen, naar het plein. Van ach­teren bleef de menigte aangroeien.

Kahlan besefte al snel dat Cara en zij vastzaten in het gedrang. Iedereen sprak maar over één ding: het standbeeld.

Het was laat op de dag tegen de tijd dat Nicci zichzelf gedeeltelijk naar het plein had weten te dringen. Elke centimeter was met moeite vero­verd. Ze was er dicht genoeg bij om de mensen rond het beeld te zien, maar ze kon niet dichterbij komen. Hoe ze ook haar best deed, ze kon niet verder naar voren. Net als zij wilden alle andere mensen er ook dich­terbij komen. Ze stonden tegen haar aan gedrukt, waardoor ze haar ar­men langs haar lijf moest houden. Soms gaf haar dat een angstig, hul­peloos gevoel. Ze slaagde erin één arm los te trekken, zodat ze zich gemakkelijker in evenwicht kon houden. De gedachte kwam bij haar op dat het fataal kon zijn om in deze omstandigheden te vallen. Beschikte ze maar over haar kracht.

Haar eigen arrogantie had haar ertoe gebracht die te ruilen. Maar ze had er het leven voor teruggekregen. Het had Richard en Kahlan hun vrij­heid gekost. Nicci kon haar kracht niet simpelweg onttrekken aan de verbinding om haar gave weer te kunnen gebruiken, want dan zou Kah­lan sterven. Nicci wilde niet dat haar leven ten koste zou gaan van dat van een ander; dat was ware slechtheid; dat zag ze nu wel in. Nicci was naar Richard op zoek geweest. Ze had hem niet gevonden. Ook de smid, meneer Cascella, en Ishaq had ze niet kunnen vinden. Als ze Richard vond, zou ze hem onmiddellijk vertellen dat het verkeerd was wat ze had gedaan, en dan konden ze Altur'Rang verlaten. Ze verlang­de ernaar zijn gezicht te zien als ze hem vertelde dat ze hem terugbracht naar Kahlan en dat ze de betovering ongedaan zou maken. Zij waren wel de laatsten die zouden moeten lijden onder wat Nicci had geleerd. De enige plek die ze nog kon bedenken om naar hem te zoeken, was bij het beeld. Misschien was hij daar. Maar hoe ze zich ook inspande, ze kon niet dichterbij komen. Nu besefte ze dat ze waarschijnlijk ook niet meer weg kon komen uit het gedrang van de honderdduizenden om haar heen. Er dromden waarschijnlijk minstens een half miljoen mensen sa­men rond het paleis.

En toen zag Nicci broeder Narev en zijn discipelen op het plein ver­schijnen, allemaal in hun donkerbruine gewaad, broeder Narev met zijn geplooide kap en de anderen met hun gezichten verborgen in de diepe capuchon van hun gewaad. Achter aan op het plein verzamelden zich een paar honderd functionarissen van de Orde, die hierheen waren ge­reisd om de inwijding van het paleis mee te maken; allemaal belangrij­ke mannen.

Beschikte ze nu maar over haar kracht, dan had ze hen allemaal ter plek­ke kunnen doden.

Toen ving ze plotseling een glimp op van Richard achter de functiona­rissen, met bewakers om hem heen. Rond het hele plein wemelde het van de norse bewakers.

Broeder Narev liep naar de rand van het plein, zijn hoekige gestalte ver­scholen onder een donker gewaad. Van onder zijn geplooide kap en van onder zijn zware wenkbrauwen ging zijn duistere blik over de massa. De mensen waren lawaaierig en opgewonden. Het leek broeder Narev in het geheel niet te deren. Hij hief zijn armen om de mensen tot stilte te manen.

Toen de menigte rustiger werd, begon hij te praten met die vreselijke raspende stem van hem, een stem die Nicci niet meer met rust had ge­laten sinds die dag bij haar thuis toen ze klein was; ze had er al die ja­ren haar gedachten door laten beheersen.

'Medeburgers van de Orde. We hebben vandaag een speciaal evenement voor u in petto. Vandaag brengen we u het schouwspel van de verlei­ding... en meer.'

Zijn arm ging naar achteren, in de richting van het beeld. Zijn lange dunne vingers spreidden zich. Zijn stem donderde van walging. 'Het kwaad zelf.'

De menigte mompelde onrustig. Broeder Narev glimlachte; het dunne streepje van zijn mond trok zijn holle wangen naar achteren toen hij grijnsde als een doodshoofd. Zijn ogen waren net zo donker als zijn ge­waad. De ondergaande zon ontvluchtte de aanblik en nam het heldere licht met zich mee, zodat alleen de tientallen toortsen overbleven om hun flikkerende oranje gloed over de brede zuilen te werpen die achter het plein oprezen, en het zwakke licht van de maan om over de gezichten van de grimmige functionarissen te schijnen. De lucht, die zwaar was van de stank van de mensenmassa, was kil geworden. 'Medeburgers van de Orde,' zei broeder Narev met een stem waarvan Nicci dacht dat de stenen muren zouden scheuren, 'vandaag zult u zien hoe het het kwaad vergaat, als het wordt geconfronteerd met de deugd­zaamheid van de Orde.'

Hij wenkte met een skeletachtige vinger over de hoofden van de func­tionarissen heen. Bewakers dreven Richard met geweld naar voren. Nic­ci gaf een kreet, maar haar stem ging verloren in het misbaar van tien­duizenden andere stemmen.

Toen kwam broeder Neal naar voren paraderen, een voorhamer mee­sjouwend.

Nicci keek opzij en zag dat er duizenden gewapende wachters in de buurt waren. Nog meer schermden er het plein af van de mensen. Broeder Na­rev had geen risico genomen. Neal overhandigde de voorhamer met een beleefde glimlach en een eerbiedige buiging aan broeder Narev. Broeder Narev hief de voorhamer boven zijn hoofd alsof het een zwaard was, dat hij hoog hield in triomf.

'Als er ergens kwaad wordt aangetroffen, dient dat vernietigd te wor­den.' Hij richtte de slingerende kop van de hamer op het beeld. 'Dit is een voorwerp van het kwaad, vervaardigd door een extremist die zijn medemens haat, om de zwakken tot slachtoffer te maken. Hij draagt niets bij aan de verbetering van het lot van zijn medemens, niets aan de ontwikkeling van zijn medemens, niets om zijn medemens te steunen. Hij biedt enkel onzedelijke en blasfemische beelden, om te profiteren van de ontvankelijken en wankelmoedigen onder ons.' De menigte was stil van verbijsterde teleurstelling. Van alles wat Nicci had gehoord toen ze gedurende de dag tussen de mensen had gelopen, had ze de indruk gekregen dat ze waren gaan geloven dat dit standbeeld een nieuw geschenk van de Orde aan het volk was, iets indrukwekkends bij het keizerlijk paleis waarnaar ze konden gaan kijken, iets om hun nieuwe hoop te geven. Ze waren in de war en geschokt door wat ze hoorden.

Broeder Narev hief de voorhamer. 'Voordat het lijk van deze misdadi­ger aan een paal wordt gehangen wegens zijn misdaden tegen de Orde, zal hij toezien hoe zijn verachtelijke werk zal worden vernietigd onder het gejuich van deugdzame mensen!'

Terwijl de laatste straal van de zon onder de horizon vluchtte, hief broe­der Narev de zware voorhamer hoog in het flakkerende licht van ro­kende toortsen. De voorhamer slingerde een beetje toen hij op het hoog­ste punt van zijn boog was, voordat hij met een grote zwaai naar beneden kwam. De menigte hield collectief de adem in toen de stalen kop met een klap tegen het been van de mannenfiguur sloeg. Er bladderden een paar scherfjes af. De klap had verrassend weinig schade toegebracht. In de doodse stilte lachte Richard spottend om de krachteloze zwaai van broeder Narev.

Zelfs uit de verte kon Nicci broeder Narevs gezicht paars zien aanlopen terwijl Richard grinnikend stond toe te kijken. De menigte mompelde, nauwelijks in staat te geloven dat een man een broeder van de Orde durf­de uit te lachen... broeder Narev zelf, nog wel. Broeder Narev kon het ook nauwelijks geloven.

De tientallen wachters die hun speren op Richard hadden gericht, kon­den het nauwelijks geloven.

In de gespannen stilte echode Richards lach tegen de halve cirkel van stenen muren en hoog oprijzende zuilen achter hem. Broeder Narev toon­de weer zijn doodshoofdgrijns. Hij hief de voorhamer bij de kop, het ge­wicht onhandig in zijn magere hand balancerend, en stak de steel uit naar Richard.

'Je zult je ontaarde werk zelf vernietigen.'

De woorden 'of je sterft ter plekke' werden niet uitgesproken, maar ie­dereen had gehoord dat ze geïmpliceerd werden.

Richard pakte de steel van de voorhamer aan. Hij had er niet nobeler kunnen uitzien als hij een met juwelen ingelegd zwaard had aangepakt. Richards roofvogelblik ging van broeder Narev over de menigte terwijl hij een paar stappen naar de treden zette. Broeder Narev stak een vin­ger op om de wachters aan te geven hun speren niet te gebruiken. Zo te zien aan het zelfgenoegzame lachje op de gezichten van de broeders Na­rev en Neal, verwachtten ze niet dat de menigte een zondaar zou willen aanhoren.

'Jullie worden geregeerd,' zei Richard met een stem die ver over de mas­sa droeg, 'door kleinzielige mannetjes.'

De mensen hapten als één man naar lucht. Iets lelijks zeggen over een broeder was waarschijnlijk hoogverraad, en zeker ketterij. 'Mijn misdaad?' vroeg Richard hardop. 'Ik heb jullie iets moois gegeven om naar te kijken, in de overmoedige overtuiging dat jullie het recht heb­ben het te zien als jullie dat willen. Erger nog... ik heb gezegd dat jullie leven van jullie zelf is.'

Er ging een gemompel door de menigte. Richard verhief zijn stem en zorgde ervoor dat die hoorbaar was boven het gefluister uit. 'Het kwaad is niet één grote entiteit, maar een verzameling van talloze kleine verdorvenheden die door kleingeestige mensen worden opgegra­ven uit het vuil. Als onderdanen van de Orde hebben jullie de rijkdom van een visie ingeruild voor een grijze mist van middelmatigheid, de vruchtbare inspiratie van streven en groei vervangen door stompzinnige stilstand en langzaam verval, het prachtige veld van eigen ideeën inge­ruild voor het bedeesde moeras van apathie.'

Met gefascineerde blikken en roerloze lippen hoorde de menigte toe. Ri­chard gebaarde over hun hoofden heen met zijn voorhamer, die hij han­teerde met de moeiteloze gratie alsof het een koninklijk zwaard was. 'Jullie hebben de vrijheid ingeruild, niet eens voor een kom soep, maar erger nog, voor de lege gevoelens die anderen onder woorden hebben gebracht: dat jullie recht hebben op een volle kom soep, die door iemand anders wordt verdiend.

Geluk, vreugde, vervulling, prestaties... dat zijn geen zaken die op kun­nen raken, die verdeeld moeten worden. Moet de lach van een kind ver­deeld en toegewezen worden? Nee! Zorg er gewoon voor dat er meer gelachen wordt!'

Er ruiste een blij gelach door de mensenmassa.

Broeder Narevs frons werd dieper. 'We hebben genoeg van je extremis­tische gebazel gehoord! Vernietig je heidense standbeeld. Nu.' Richard hield zijn hoofd schuin. 'O? Zijn de verzamelde functionarissen en broeders van de Orde bang om te horen wat één onbetekenende man kan zeggen? Bent u zo bang voor woorden, broeder Narev?'

De donkere ogen wierpen een snelle blik over de toehoorders, die zich naar voren bogen om zijn antwoord te horen.

'Wij zijn niet bang voor woorden. Wij hebben de rechtschapenheid aan onze kant, en die zal zegevieren. Verkondig je godslasteringen maar, zo­dat iedereen zal begrijpen waarom deugdzame mensen partij tegen je zul­len kiezen.'

Richard glimlachte naar de mensen, maar sprak met een niets ontzien­de eerlijkheid.

'Iedereen heeft recht op zijn eigen leven. Het leven van elk individu kan en moet enkel hemzelf toebehoren, niet de samenleving of de gemeen­schap, anders is hij niets meer dan een slaaf. Niemand kan iemand an­ders het recht op zijn leven ontzeggen, en niemand kan zich met geweld toe-eigenen wat door een ander is geproduceerd, want dan ontneem je die ander zijn middelen van bestaan. Het is verraad jegens de mensheid om iemand het mes op de keel te zetten en voor te schrijven hoe hij zijn leven moet leven. Geen enkele samenleving kan belangrijker zijn dan de individuen waaruit ze bestaat, anders schrijf je het grootste belang niet aan de mens toe, maar aan willekeurig welke gril van die samenleving, ten koste van oneindig veel levens. Rede en realiteitszin zijn de enige weg naar rechtvaardige wetten; als ondoordachte wensen de soevereiniteit krijgen, worden ze tot rechtvaardiging om te moorden. Het inleveren van de rede in ruil voor het vertrouwen in deze mannen, sanctioneert hun gebruik van geweld om jullie tot slaaf te maken... om jullie te vermoorden. Jullie hebben de macht om te beslissen hoe jullie je leven willen leiden. Die kleinzielige mannetjes hier zijn niet meer dan kak­kerlakken, als jullie zeggen dat ze dat zijn. Ze hebben geen macht om jul­lie onder de duim te houden, behalve de macht die jullie hun zelf geven!' Richard wees met de voorhamer achter zich naar het beeld. 'Dat is het leven. Jullie leven. Om te leven zoals jullie dat willen.' Hij beschreef een boog met de kop van de voorhamer, en wees ermee naar de sculpturen op de muren. 'Dat is wat de Orde jullie te bieden heeft: de dood.' 'We hebben genoeg van je blasfemie gehoord!' gilde broeder Narev. 'Ver­nietig je kwade creatie nu of sterf!' De speren kwamen omhoog.

Richard keek kalm en zonder angst om naar de wachters, en liep toen naar zijn beeld. Nicci's hart bonsde tegen haar ribben. Ze wilde niet dat het vernietigd werd. Het was te goed om te vernietigen. Dit kon niet waar zijn. Dit konden ze de mensen niet afnemen. Richard legde de voorhamer over zijn schouder. Hij hief zijn andere hand naar het beeld terwijl hij de menigte een laatste maal toesprak. 'Dit is wat de Orde jullie afneemt: jullie menselijkheid, jullie individu­aliteit, jullie vrijheid om jullie eigen leven te leiden.'

Richard bracht de voorhamer heel even tegen zijn voorhoofd. Met een enorme zwaai beschreef de stalen kop een boog. Nicci hoorde hem door de lucht fluiten. Het hele standbeeld leek te schudden toen de voorhamer met een donderende klap op het voetstuk neerkwam. In een ogenblik van broze stilte hoorde ze een heel zacht geluid, het scheurende springende barstende gefluister van het marmer zelf. Toen stortte het hele beeld ineen, met een gebulder van brokstukken en wolken wit stof.

De functionarissen achter op het plein juichten. De wachters floten en loeiden terwijl ze met hun wapens in de lucht zwaaiden. Zij waren de enigen. De menigte was doodstil terwijl de stofwolken over het plein rolden. Al hun hoop, belichaamd door het beeld, was zojuist de bodem ingeslagen.

Nicci staarde ontsteld voor zich uit. Haar keel was samengeknepen van verdriet. Haar ogen traanden. Ze keken allemaal toe, alsof ze zojuist ge­tuigen waren geweest van een tragische, zinloze dood. De wachters liepen met geheven speren naar Richard toe en dreven hem naar andere wachters, die met zware ketenen op hem wachtten. Dichter bij de treden dan zij stond, klonk een heldere stem op vanuit de verblufte menigte. 'Nee! Dit nemen we niet!'

In de toenemende duisternis zag Nicci de man die had geroepen. Hij was bijna vooraan en probeerde zich door het gedrang een weg te banen naar het plein.

Het was de smid, meneer Cascella.

'Dit nemen we niet!' brulde hij. 'Ik laat me niet langer door jullie knech­ten! Horen jullie me? Ik ben een vrij man! Een vrij man!' De hele mensenmassa voor het paleis barstte in een oorverdovend ge­brul uit.

En toen stormden ze als één man naar voren.

Met hun vuisten in de lucht en onder het slaken van woedende kreten kwamen de mensen als een lawine naar het plein. Rijen zwaarbewapende mannen marcheerden de treden af om de oprukkende horde tot staan te brengen. Ze werden onder de voet gelopen.

Nicci schreeuwde uit alle macht om Richards aandacht te trekken, maar haar stem ging verloren in de orkaan.