34

Warren trok voorzichtig de dennentak opzij, die zwaar was van de sneeuw. Kahlan tuurde door de opening. 'Daar,' zei hij met zachte stem. 'Zie je?' Kahlan knikte terwijl ze met half dichtgeknepen ogen in het smalle dal ver onder zich tuurde. Alles was wit van de rijp: de bomen, de rotsen, en de weides. De vijandelijke troepen die zich diep in het dal voortbe­wogen, zagen eruit als een donkere rij mieren die over een laag poeder­suiker marcheerden.

ik denk niet dat je hoeft te fluisteren, Warren,' zei Cara van achter Kah­lans andere schouder. 'Ze kunnen je niet horen. Niet van deze afstand.' Warrens blauwe ogen vestigden zich op de Mord-Sith. Cara's rode leer zou als een baken hebben afgestoken als ze haar mantel van wolvenbont niet had gedragen, die haar deed versmelten met de achtergrond van be­sneeuwd kreupelhout. Kahlans eigen bontmantel was zacht en warm te­gen haar wangen, Doordat Richard hem voor haar had gemaakt, deed het gevoel tegen haar huid haar soms denken aan zijn tedere liefkozing, die haar beschermde en warm hield.

'O, maar hun begiftigden kunnen ons wel horen, Cara, zelfs van deze afstand, bij te veel vociferatie.'

Cara trok haar neus op. 'Wat betekent dat?'

'Misbaar,' fluisterde Kahlan op een toon waarmee ze Cara duidelijk wil­de maken dat ze wel iets voorzichtiger en stiller mocht zijn. Cara's gezicht vertrok van ongenoegen bij de gedachte aan magie. Ze verplaatste haar gewicht naar haar andere voet, ging weer naar de rij troepen staan kijken die langzaam door het dal bewoog, en zweeg. Nadat ze genoeg had gezien, wenkte Kahlan de anderen, en ze gingen met zijn drieën op de terugweg door de enkeldiepe sneeuw. Ze waren zo hoog in de bergen dat ze zich vlak onder sombere wolken bevonden, waardoor het leek alsof ze neerkeken uit een andere wereld. De wereld die ze beneden zich had gezien, beviel haar niet.

Ze ploeterden de helling op, dicht begroeid met pijnbomen en kale es­pen, naar de beboste bergkam, waar de ruggengraat van gesteente hier en daar door de sneeuw brak als half begraven botten. Hun paarden stonden een flink eind verderop te wachten, voorbij de rotsige helling. Lager langs de berghelling, waar Warren en Kahlan er zeker van waren dat ze niet ontdekt zouden worden door mensen met de gave die de troe­pen van de Orde misschien zouden bewaken, wachtte een escorte van D'Haraanse gardisten die generaal Meiffert persoonlijk had uitgekozen om Kahlan en haar twee metgezellen te beschermen, die haar op hun beurt ook weer beschermden.

'Zie je?' vroeg Warren bijna fluisterend. 'Ze zijn er nog steeds mee be­zig, met het verplaatsen van mannen deze kant op, in een poging om ons heen te trekken zonder dat wij dat merken.'

Kahlan hield het bont omhoog tegen haar gezicht toen een briesje een sneeuwgordijn langs hen blies. Het sneeuwde in elk geval nog niet. ik denk het niet, Warren.'

Hij draaide zijn knappe gezicht vragend naar haar toe. 'Wat dan?' ik denk dat ze willen dat het lijkt alsof ze troepen langs ons sturen, zo­dat wij manschappen achter hen aan zullen sturen.' 'Een afleidingsmanoeuvre?'

ik denk het wel. Het is net dicht genoeg bij ons om het waarschijnlijk te maken dat we hen zouden ontdekken, maar de afstand is voldoende en het terrein zwaar genoeg om ons te dwingen onze krachten op te split­sen om er iets aan te kunnen doen. Bovendien zijn al onze verkenners teruggekomen.' is dat niet goed?'

'Natuurlijk wel. Maar als ze nou mensen met de gave bij zich hebben, zoals jij denkt? Hoe komt het dan dat al onze verkenners erin zijn ge­slaagd terug te komen om die grote troepenverplaatsing te rapporteren?' Daar dacht Warren even over na terwijl ze met zijn drieën voorzichtig over een hoogte klommen en aan de andere kant op hun billen het glib­berige, afhellende gesteente afgleden.

ik denk dat ze aan het vissen zijn,' zei Cara terwijl haar laarzen achter hen met een dreun op de vlakke grond neerkwamen. 'Hun begiftigden proberen niet de kleine visjes te vangen, maar hopen dat ze grotere kun­nen lokken.'

Kahlan klopte de sneeuw van haar achterste. 'Zoals wij.' Warren keek sceptisch. 'Denken jullie dat dit allemaal een of andere slim­me valstrik is om officieren of mensen met de gave te pakken te krij­gen?'

'Nou, nee,' zei Kahlan. 'Dat zou alleen een aangename bijkomstigheid voor hen zijn. Ik denk dat hun belangrijkste doel is ons zover te krijgen dat we onze troepen opsplitsen om af te rekenen met wat zij ons als een bedreiging willen voorspiegelen.'

Warren krabde zich door zijn blonde krullen. De blik uit zijn blauwe ogen ging terug in de richting van waaruit ze de bergkam waren afge­daald, alsof hij nog eens probeerde te kijken naar wat hij niet kon zien. 'Maar als ze grote aantallen troepen naar het noorden sturen - ook al is het om een deel van ons leger weg te lokken - moeten we ons daar dan geen zorgen over maken?' 'Natuurlijk wel,' zei Kahlan. 'Als dat zo was.'

Warren keek even naar haar terwijl ze door diepere sneeuw ploeterden, die zich had verzameld onder aan rotspunten waar ze langsliepen op weg naar een steil stukje helling. Haar benen waren moe. Warren stak zijn hand uit om haar te helpen bij een hoge stap. Hij deed hetzelfde bij Ca­ra. Cara gebaarde dat ze de hand niet nodig had, maar ze wierp hem geen dreigende blik toe. Kahlan was altijd blij als ze merkte dat Cara begon te leren dat zo'n aanbod van hulp gewoon hoffelijkheid was en niet noodzakelijkerwijs een beschuldiging van zwakte. 'Nu snap ik het niet meer,' zei Warren hijgend.

Kahlan bleef staan om hun allemaal de kans te geven op adem te ko­men. Ze hief haar arm naar achteren, naar de vijandelijke troepen aan de andere kant van de bergkam.

'Ja, als het waar was dat er grote aantallen troepen om ons heen trok­ken en naar het noorden gingen, zouden we ons daar zorgen over moe­ten maken. Maar ik geloof niet dat dat zo is.'

Warren streek een blonde lok van zijn voorhoofd. 'Jij denkt niet dat al die mannen naar het noorden gaan? Waar gaan ze dan heen?' 'Nergens,' zei Kahlan. 'Zoveel mannen? Dat meen je niet.'

Ze glimlachte om de uitdrukking op zijn gezicht. 'Ik denk dat het een truc is. Volgens mij is het maar een klein aantal mannen.' 'Maar de verkenners rapporteren nu al drie dagen lang dat er enorme aantallen mannen naar het noorden trekken!'

'Sst,' waarschuwde Cara, een spottend standje om het hem betaald te zetten.

Warren sloeg beide handen voor zijn mond toen hij besefte dat hij had geschreeuwd.

Ze waren uitgehijgd, dus zette Kahlan zich weer in beweging; ze nam hen mee over de top van de kleine hoogte naar vlakkere grond en volg­de hun voetstappen terug langs de weg die ze waren gekomen. 'Weet je nog wat de verkenners gisteren zeiden?' vroeg ze hem. 'Dat ze hadden geprobeerd over de bergen te trekken naar de andere kant om

de natuurlijke ligging van het terrein daar te zien, en de vijandelijke troe­pen die erdoor naar het noorden trokken, maar dat de passen te zwaar bewaakt waren?' 'Dat weet ik nog, ja.'

ik denk dat ik net heb begrepen waarom dat is.' Ze maakte een cirke­lend gebaar met haar hand terwijl ze verder praatte, ik denk dat wat we zien een betrekkelijk kleine groep van steeds dezelfde mannen is, die in een grote kring rondlopen. We zien ze alleen als ze door dit dal trek­ken. We zien dagenlang voortdurend troepen langsmarcheren en nemen aan dat er veel manschappen worden verplaatst, maar ik denk dat de­zelfde mannen steeds weer rondlopen.'

Warren bleef staan en staarde haar aan. Zijn gezicht werd ernstig bij de implicaties. 'Dus als ze ons doen geloven dat ze een leger die kant op verplaatsen, dan zullen we in reactie daarop ons leger opdelen en een deel ervan achter dat spookleger aansturen.'

'We zijn al in de minderheid,' zei Cara terwijl ze bij zichzelf knikte, 'maar we hebben het voordeel dat we terrein verdedigen dat voor ons gunstig is. Maar als ze ons aantal nog eens substantieel kunnen verkleinen door ons er eenvoudig toe te bewegen een groot deel van onze troepen op een of andere missie te sturen, zou hun hele leger misschien eindelijk in staat zijn het kleinere aantal resterende verdedigers onder de voet te lopen.' 'Er zit wat in.' Warren streek bedachtzaam langs zijn kin en keek om naar de bergkam. 'Maar als je het nu mis hebt?' Kahlan draaide zich ook om naar de bergkam. 'Nou, als ik het mis heb, dan...'

Kahlan keek met een frons naar een dikke oude esdoorn op nauwelijks drie meter afstand. Ze dacht dat ze de schors zag bewegen. Het laagje sneeuw op de schilferige, grijze, gegroefde schors begon te verdwijnen, weg te smelten over een steeds groter oppervlak. Als schuim dat op de kokende inhoud van een ketel dreef, bewoog de schors. Kahlan hapte naar adem toen Warren Cara en haar bij de kraag greep en hen beiden naar achteren trok, zodat ze plat op hun rug vielen. De lucht werd uit haar longen geperst. Ze probeerde te gaan zitten, maar Warren dook tussen hen in op de grond en hield hen naar beneden. Voordat Kahlan de kans kreeg om in te ademen en te vragen wat er aan de hand was, flitste er een verblindend licht door het stille bos. Een oor­verdovende dreun doorkliefde de lucht en deed de grond onder haar schudden. Versplinterd hout, van splinters ter grootte van een tanden­stoker tot stukken ter grootte van schuttingpalen, kwam op een paar centimeter boven haar gezicht gierend overvliegen. Grote stukken hout sloegen met een klap tegen rotsen aan. Andere tolden door de lucht en botsten tegen boomstammen. Stukken die over de grond buitelden, sloe­gen sneeuw en bevroren brokjes aarde omhoog. De lucht werd wit toen de schokgolf van de klap een muur van sneeuw de lucht in blies. Als ze nog rechtop hadden gestaan, waren ze aan flarden gescheurd. Toen de laatste stukken hout, een spoor van rook achterlatend, op de grond waren neergedreund, rolde Warren naar haar toe. 'Begiftigden,' fluisterde hij.

Kahlan keek hem met een frons aan. 'Wat?'

'Begiftigden,' fluisterde hij opnieuw. 'Ze concentreren hun kracht om de bevroren boom vanbinnen aan de kook te brengen en te doen explode­ren. Zo hebben we veel mannen verloren toen we ons in dat dal hadden verzameld tijdens de eerste slag, vlak voordat je bij ons aankwam. Ze verrasten ons ermee.'

Kahlan knikte. Ze keek spiedend op, maar zag niemand. Ze wierp een blik opzij om te zien of Cara in orde was. 'Waar is Cara?' fluisterde ze indringend.

Warren gluurde voorzichtig om zich heen naar het lege landschap. Kah­lan richtte zich een stukje op een elleboog op en zag alleen de plek in de sneeuw waar Cara had gelegen.

'Goede Schepper,' zei Warren. 'Je denkt toch niet dat ze haar te pakken hebben gekregen, hè?'

Kahlan zag sporen waar er voordien geen waren geweest, die naar op­zij liepen, ik denk...'

Een kreet die een moedig man zouden doen verbleken weerklonk tussen de bomen. Hij stierf weg in een echo, die door merg en been ging. 'Cara?' vroeg Warren, ik denk het niet.'

Kahlan ging voorzichtig zitten en zag dat er een gat was geslagen in het dichte bladerdak van het bos, waardoor helder licht binnenviel in het beschaduwde heiligdom onder de bomen. De grond om haar heen lag bezaaid met versplinterd hout, grote en kleine takken van de ontplofte boom en van andere bomen in de omgeving. Diepe groeven in de witte sneeuwlaag tot aan de donkere bosbodem waaierden vanaf de onregel­matige komvormige kuil waar de boom had gestaan naar alle kanten uit. Stukken hout en wortel lagen overal op de grond en hingen zelfs in de bomen eromheen.

Warren legde een hand op Kahlans schouder om haar te waarschuwen laag te blijven, terwijl hij op zijn knieën ging liggen. Ze draaide zich om op haar buik en kwam voorzichtig op handen en knieën overeind. Kahlan sprong op en wees. 'Daar.'

Tussen de bomen door zag ze Cara terugkomen. De Mord-Sith dreef een klein mannetje voor zich uit, dat duidelijk pijn had. Elke keer dat hij struikelde en viel, schopte ze hem in zijn ribben en rolde hem door de sneeuw voor zich uit. Hij schreeuwde iets; zijn woorden klonken als een jammerende kreet die Kahlan door de afstand niet kon verstaan. Maar het was niet moeilijk te bedenken wat de strekking ervan was. Cara had een van de mensen met de gave te pakken gekregen. Voor dit soort werk waren de Mord-Sith geschapen. Voor iemand met de gave was het een grote vergissing om magie te gebruiken tegen een Mord-Sith, een vergissing die hun de controle over hun eigen vermogens kost­te.

Kahlan ging staan en klopte de sneeuw van haar kleren. Met zijn paar­se gewaad dik onder de sneeuw stond Warren naast haar op, als aan de grond genageld door wat hij zag. Dit was een van de tovenaars die ver­antwoordelijk was voor het doden van al die mannen toen de D'Hara­nen zich in het dal hadden verzameld nadat de Orde naar het noorden was opgerukt. Dit was het gewelddadige beest dat deed wat Jagang wil­de. Hij zag er nu niet uit als een moordzuchtig beest, zoals hij jamme­rend en smekend voor zijn meedogenloze overweldiger uit werd gedre­ven.

Hij was een baal vodden, die om hem heen uitwaaierden toen hij door de sneeuw rolde na de laatste krachtige trap die hem aan de voeten van Kahlan en Warren afleverde. Hij lag op zijn buik te dreinen als een kind. Cara bukte zich, greep hem bij zijn wirwar van donker haar en rukte hem overeind. Het was een kind.

'Lyle?' Warren staarde hem ongelovig aan. 'Lyle? Was jij dat?' Er stroomden tranen uit zijn rode ogen. Hij veegde zijn neus af aan een gerafelde mouw terwijl hij boos naar Warren keek. De jonge Lyle zag eruit als een jongen van tien a twaalf jaar oud, maar aangezien Warren hem kende, dacht Kahlan dat hij waarschijnlijk ook uit het Paleis van de Profeten kwam. Lyle was een jonge tovenaar. Warren stak een hand uit om de jongen bij zijn bebloede kin vast te pak­ken. Kahlan greep Warrens pols. De jongen viel uit om Warren in zijn hand te bijten. Cara was sneller. Ze rukte hem bij zijn haar achteruit en drukte met kracht haar Agiel in zijn rug.

Gillend van de pijn zakte hij op de grond ineen. Ze trapte de gewonde jongen in zijn ribben.

Warren stak smekend zijn handen uit. 'Cara, niet doen...' Ze sloeg haar ijzige blauwe ogen uitdagend naar hem op. 'Hij heeft ge­probeerd ons te doden. Hij heeft geprobeerd de Biechtmoeder te doden.' Ze tandenknarste en gaf de jammerende jongen nog een trap terwijl ze Warren bleef aankijken.

Warren bevochtigde zijn lippen. 'Dat weet ik... maar...' 'Maar wat?'

'Hij is zo jong. Het is niet juist.'

'En het zou dus beter zijn als we hem gewoon zijn gang lieten gaan en ons lieten doden? Zou het dan wel juist zijn?'

Kahlan wist dat Cara gelijk had. Hoe akelig het ook was om te zien, Ca­ra had gelijk. Als zij stierven, hoeveel mannen, vrouwen en kinderen zou de Imperiale Orde dan verder nog afslachten? Hij mocht dan een kind zijn, hij was ook een werktuig van de Orde.

Niettemin gebaarde Kahlan naar Cara dat het genoeg was geweest. Toen Kahlan een signaal gaf, greep Cara zijn verwarde, vuile haardos weer in haar vuist en hees hem overeind. Met Cara's dijen in zijn rug stond hij te beven; het bloed stroomde over zijn gezicht en zijn ademhaling was snel en onregelmatig.

Toen Kahlan neerkeek in de doodsbange bruine ogen die vol tranen ston­den, zette ze haar Belijdstersgezicht, de gezichtsuitdrukking die haar moe­der haar had geleerd toen ze nog maar een klein meisje was, het gezicht dat haar innerlijke onrust maskeerde.

'Ik weet dat je daar bent, Jagang,' zei ze met kalme stem, ontdaan van alle emotie.

De bebloede mond van de jongen vertrok zich tot een glimlach die niet de zijne was.

'Je hebt een vergissing gemaakt, Jagang. We zullen al snel een leger op weg hebben om ze tegen te houden.'

De jongen glimlachte een lege, bloederige glimlach, maar zei niets. 'Lyle,' zei Warren, met onvaste stem van verdriet, 'je kunt je bevrijden van de droomwandelaar. Je hoeft alleen maar trouw te zweren aan Ri­chard, en je zult vrij van hem zijn. Geloof me, Lyle. Probeer het. Ik weet hoe het is. Probeer het, Lyle, en ik zweer dat ik je zal helpen.' Kahlan dacht dat de jongen, doordat Warren hier was, iemand die hij kende, misschien naar het onverwachte licht zou rennen dat door de open kerkerdeur viel. De jongen achter de glimlach die niet de zijne was, keek naar Warren met een verlangen dat langzaam overging in haat. Dit was een kind dat had gezien dat de strijd om vrijheid verschrikkingen en de dood bracht en wist dat slaafse gehoorzaamheid beter beloond werd. Hij was niet oud genoeg om te begrijpen wat er verder nog ach­ter zat.

Met een zachte aanraking van haar vingers spoorde Kahlan Warren aan om achteruit te gaan. Hij gehoorzaamde schoorvoetend. 'Dit is niet de eerste tovenaar van Jagang die we gevangen hebben ge­nomen,' zei ze achteloos tegen Warren. Maar haar woorden waren niet voor Warren bedoeld.

Kahlan keek in Cara's strenge blauwe ogen en wierp toen een snelle blik opzij, in de hoop dat de Mord-Sith de instructie begreep.

'Marlin Pickard,' zei Kahlan, alsof ze de naam voor Warren noemde, maar haar woorden waren nog steeds voor Cara bedoeld. 'Hij was vol­wassen, en zelfs terwijl die opgeblazen nepkeizer hem bestuurde, was Marlin niet in staat ons veel problemen te bezorgen.' Marlin had hun in werkelijkheid heel wat problemen bezorgd. Hij had Cara en Kahlan bijna allebei gedood. Kahlan hoopte dat Cara zich her­innerde hoe moeilijk het was om iemand die bezeten was van de droom­wandelaar in bedwang te houden.

De stemming in het stille bos was gespannen toen de jongen dreigend naar Kahlan opkeek.

'We hebben je plan op tijd ontdekt, Jagang. Je hebt je vergist door te denken dat je langs onze verkenners kon komen. Ik hoop dat je bij die mannen bent, zodat we je keel kunnen doorsnijden als we ze uitroeien.' De bloedige grijns werd breder. 'Een vrouw als jij is verspild aan de kant van de zwakken,' zei de jongen met de dreigende stem van een man. 'Je zou het veel meer naar je zin hebben als je aan de kant van de kracht stond, en van de Orde.'

ik ben bang dat mijn man me graag aan de kant heeft waar ik nu sta.' 'En waar is je man, schatje? Ik hoopte dat ik hem gedag kon zeggen.' 'Hij is in de buurt,' zei Kahlan met dezelfde onbewogen stem. Ze zag dat Warren, toen ze dat zei, bewoog op een manier die iets te veel verrassing verraadde.

'O ja?' De ogen van de jongen gingen van Warren weer terug naar Kah­lan. 'Hoe zou het toch komen dat ik je niet geloof?' Ze had zin om de jongen een trap in zijn gezicht te geven toen ze zijn gemene grijns zag. Kahlan dacht koortsachtig na over wat Jagang mo­gelijkerwijze kon weten en wat hij wilde ontdekken. 'Je zult hem snel genoeg zien, als we met dit arme kind terug zijn in ons kamp. Ik weet zeker dat Richard Rahl je in je laffe gezicht wil uitlachen als ik hem vertel hoe we het plan van de grote keizer hebben ontdekt om troepen naar het noorden te smokkelen. Hij zal je persoonlijk wil­len vertellen hoe dom je bent.'

De jongen probeerde een stap in haar richting te zetten, maar Cara's vuist in zijn haar hield hem tegen. Hij was een poema aan een riem, die onderzocht hoe sterk zijn ketenen waren. De bloederige glimlach bleef, maar die was niet zo zelfvoldaan meer als hij was geweest. Kahlan dacht aarzeling te zien in de bruine ogen.

'Ach, ik geloof je toch niet,' zei hij, alsof hij zijn belangstelling verloor. 'We weten allebei dat hij daar helemaal niet is. Is het niet, schatje?' Kahlan besloot een risico te nemen. 'Je zult hem snel genoeg zelf zien.' Ze deed alsof ze zich ging omdraaien, maar draaide zich weer naar hem terug.

Kahlan liet een sarcastisch glimlachje om haar mond spelen. 'O... je be­doelt natuurlijk Nicci?'

De glimlach verdween van het gezicht van de jongen. Hij fronste, maar liet geen woede toe in zijn stem.

'Nicci? Ik weet niet waar je het over hebt, schatje.'

'Een Zuster van de Duisternis? Goed figuur? Blond haar? Zwarte jurk?

Een vrouw die zo uitzonderlijk mooi is, herinner je je toch wel? Of ben je, afgezien van je andere tekortkomingen, ook nog een eunuch?'

De ogen keken haar aan, en Kahlan kon erin zien dat elk woord van haar zorgvuldig werd afgewogen. Maar zij herinnerde zich wat Nicci over Jagang had gezegd.

ik weet wel wie Nicci is. Ik ken elk intiem plekje van haar. Op een dag zal ik jou net zogoed leren kennen als ik Nicci ken.' Dat obscene dreigement was op de een of andere manier nog griezeliger doordat het uit de mond van een jongen kwam. Het maakte haar mis­selijk om een kind de walgelijke gedachten van Jagang te horen ver­woorden.

De armen van de jongen gebaarden voor zijn meester. 'Een van mijn schoonheden, en ook nog een zeer dodelijke dame.' Kahlan dacht een spoor van bluf te horen in de raspende grauw van Jagang. Bijna alsof het later pas bij hem opkwam, voegde hij eraan toe: 'Je hebt haar niet echt gezien.'

Kahlan hoorde in die bewering een zweem van een vraag die hij niet wil­de stellen, en wist daardoor dat hier meer achter zat. Ze wilde dat ze wist wat.

Ze haalde opnieuw haar schouders op. 'Dodelijk? Ik zou het niet weten.' Hij likte het bloed van zijn lippen. 'Dat dacht ik.' ik zou het niet weten, want ze leek helemaal niet zo dodelijk. Ze is er niet in geslaagd een van ons kwaad te doen.'

De grijns kwam terug. 'Je liegt, schatje. Als je Nicci echt hebt gezien, zou ze minstens een paar van jullie hebben gedood, zelfs al was ze er niet in geslaagd jullie allemaal te doden. Je kunt haar niet verslaan zon­der dat ze eerst iemand de ogen uitkrabt.' 'Heus waar? Weet je dat zo zeker?'

De jongen lachte daverend. 'Schatje, ik ken Nicci. Ik weet het zeker.' Kahlan glimlachte minachtend naar de jongen. 'Je weet dat ik je de waar­heid vertel.'

'O ja?' zei hij, nog steeds grinnikend. 'Hoezo?'

'Je weet dat het de waarheid is, doordat ze een van je slavinnen is, dus zou je moeten kunnen doordringen in haar geest. Maar dat kun je niet. Ik weet hoe dat komt. Hoewel je niet al te slim bent, denk ik dat jij ook niet lang hoeft na te denken om te begrijpen hoe dat komt.'

Een woeste razernij fonkelde in de ogen van de jongen, ik geloof je niet.' Kahlan haalde haar schouders op. 'Dan niet.' 'Als je haar gezien hebt, waar is ze dan nu?'

Terwijl ze hem haar rug toekeerde, vertelde Kahlan hem de harde, bit­tere waarheid en liet hem die op zijn eigen manier interpreteren. 'De laat­ste keer dat ik haar zag, was ze op weg naar de vergetelheid.' Kahlan hoorde het gebrul achter zich. Ze draaide zich razendsnel terug om te zien hoe Cara probeerde hem met haar Agiel tegen te houden. Kahlan hoorde het bot in zijn arm breken. Dat vertraagde hem niet eens. De jongen sprong woedend, met gekromde vingers en ontblote tanden, op Kahlan af.

Half naar hem toe gedraaid, hief Kahlan haar hand tegen het volle ge­wicht van de jongen terwijl die haar naar de keel vloog. Ze voelde zijn smalle borst tegen haar hand. Zijn voeten waren van de grond. Het voel­de niet alsof hij zich op haar wierp, maar meer alsof er een pluisje van een paardebloem naar haar toe werd geblazen op een zuchtje wind. Ze had de tijd aan haar kant.

Het was niet nodig voor Kahlan om haar aangeboren kracht op te roe­pen, alleen om haar beteugeling ervan terug te trekken. Haar gevoelens konden haar geen veilige haven bezorgen; alleen de waarheid zou haar nu baten.

Dit was geen gekwetst, eenzaam, bang jongetje. Dit was de vijand.

Het geweld waarmee haar inwendige, koude, ingehouden kracht de ke­tenen afwierp was adembenemend. Ze sprong op uit die diepe, donke­re kern binnenin en doordrenkte gehoorzaam elke vezel van Kahlans we­zen.

Ze kon elk ribbetje onder haar vingers tellen.

Ze voelde geen haat, geen woede, geen afschuw... geen verdriet. In dat oneindig kleine sprankje tijd bevond haar geest zich in een leegte waar geen gevoelens waren, alleen de allesverdringende roes van de tijd die stilstaat.

Hij had geen kans. Hij was van haar. Kahlan aarzelde niet. Ze ontketende haar kracht.

Vanuit een etherische staat in haar diepste wezen, werd die kracht alles. Een geluidloze donderklap deed de lucht schokken, intens, gewelddadig en op dat ene ogenblik allesoverheersend.

Het gezicht van de jongen was vertrokken van de haat van de man die hem had bestuurd. In dat korte ogenblik was zij de afwezigheid van emo­tie en hij de belichaming ervan. Kahlan keek strak in het gezicht van dat verloren kind, in de wetenschap dat hij alleen haar genadeloze ogen zag.

Zijn geest, wie hij was en wie hij was geweest, was er al niet meer. Overal om hen heen stonden de bomen te schudden van de klap. Sneeuw viel van takken. Door de vreselijke schokgolf werd er een kring van sneeuw om hen heen opgetild, die steeds wijder werd. Kahlan wist dat Jagang iemands geest kon binnengaan en verlaten tus­sen gedachten in, als de tijd zelf niet bestond. Ze had geen andere keu­ze gehad dan te doen wat ze had gedaan. Ze kon het zich niet veroor­loven te aarzelen. Als Jagang in iemands geest was, kon zelfs Cara diegene niet in bedwang houden.

Jagang had het doodvonnis getekend toen hij de jonge geest ontvlucht­te.

De jongen viel dood aan Kahlans voeten.