57
Broeder Narev bleef vlak achter Richard staan, een schaduw die op bezoek kwam. Hij sloop vaak rond, om zich ervan te vergewissen dat het werk aan de beelden verliep zoals was opgedragen. Dit was de eerste keer dat de belangrijke man zelf was blijven staan om toe te kijken bij Richards werk.
'Ken ik jou niet?' De stem klonk als steen die over steen schraapt. Richard liet zijn hand waarin hij de hamer hield langs zijn zij vallen en keek op. Hij veegde met de rug van zijn linkerhand, waarin hij nog de steenbeitel met klauw had, het stoffige zweet van zijn voorhoofd. 'Ja, broeder Narev. Ik was indertijd een arbeider die ijzer sjouwde. Ik bracht op een dag een vracht naar de smid toen ik de eer had u te ontmoeten.'
Broeder Narev fronste argwanend. Richard liet geen barstje toe in zijn façade van onschuldige kalmte.
'Een arbeider, en nu een beeldhouwer?'
ik ben blij dat ik het vermogen heb bij te dragen aan het welzijn van mijn medemens. Ik ben de Orde dankbaar voor de kans die ze me heeft geboden om mijn beloning in het volgende leven te verdienen door in dit leven offers te brengen.'
'Blij.' Neal, de schaduw van de schaduw, stapte naar voren. 'Dus je bent blij om te beeldhouwen?' 'Ja, broeder Neal.'
Richard was blij dat Kahlan nog leefde. Over de rest dacht hij niet na. Hij was een gevangene, en hij zou doen wat hij moest om Kahlan in leven te houden; dat was alles. De realiteit was de realiteit. Broeder Neal grijnsde zelfgenoegzaam over Richards onderdanigheid. De man was vaak langsgekomen om de beeldhouwers de les te lezen, en Richard had hem maar al te goed leren kennen. Het werk van de beeldhouwers moest de mensen het gezicht van het paleis tonen, en was dus van het grootste belang voor het Genootschap van Orde. Richard moest Neals preken vaak aanhoren. Neal, een tovenaar, geen magiër zoals broeder Narev, leek altijd de behoefte te hebben zijn morele superioriteit te bewijzen als hij bij Richard in de buurt was. Richard gaf hem geen enkele aanleiding, maar toch bleef Neal ernaar zoeken. Broeder Narev geloofde met een onwrikbare overtuiging in zijn eigen woorden: de mens was slecht en alleen door onbaatzuchtige opoffering voor zijn medemens had hij enige hoop op verlossing in het hiernamaals. Er was geen enkele vreugde in dit geloof, alleen een meedogenloos plichtsbesef.
Neal daarentegen borrelde over van gevoelens. Hij geloofde in de leer van de Orde met een hartstochtelijke, gloedvolle, arrogante trots, en had de opgewekte overtuiging dat de wereld met ijzeren hand geregeerd moest worden, wat alleen kon worden gedaan door verlichte intellectuelen als hijzelf; met een schoorvoetende ondergeschiktheid aan broeder Narev, natuurlijk.
Richard had Neal meer dan eens met overtuiging horen beweren dat het beter zou zijn bij een miljoen onschuldigen de tong uit te snijden dan één man kwaad te laten spreken over de vanzelfsprekende rechtschapenheid van de regels van de Orde.
Broeder Neal, een frisse jongeman - ongetwijfeld bedrieglijk jong ogend, gezien het feit dat Nicci had gezegd dat hij vroeger in het Paleis van de Profeten had gewoond - vergezelde broeder Narev vaak, en stond bij zijn leermeester in de gunst. Neal was broeder Narevs eerste plaatsvervanger. Zijn gezicht was dan misschien fris, maar zijn ideeën waren dat niet; tirannie was oeroud, ook al maakte Neal zichzelf wijs dat het de fonkelnieuwe verlossing van de mensheid was als die werd uitgeoefend door hem en zijn broeders. Zijn ideeën waren voor hem als een geliefde, die hij in de armen sloot met de grenzeloze, blinde passie van een minnaar; een waarheid, die hij met de begeerte van een minnaar had ontdekt.
Niets maakte hem kwader dan een spoortje van discussie of tegenspraak, hoe redelijk die ook was. In het vuur van zijn hartstocht was Neal volkomen bereid elke verdeeldheid uit te roeien, alle oppositie te martelen en iedereen te doden die weigerde te buigen voor het voetstuk waarop zijn onaanvechtbare nobele idealen stonden.
Geen enkele mate van ellende, mislukking, geweeklaag, leed of dood kon zijn brandende overtuiging temperen dat de regels van de Orde de enige juiste voor de mensheid waren.
De andere discipelen, die allemaal, net als Neal, een bruin gewaad met een capuchon droegen, vormden een triest makende verzameling wreedaards, pompeuze idealisten, verbitterde hebzuchtigen, haatdragenden, wraakgierigen, angstigen en, vooral, mensen die gevaarlijk misleid waren. Ze deelden allemaal een diepgewortelde, bijtende, innerlijke afschuw van de mensheid, die zich manifesteerde in een overtuiging dat alles wat aangenaam was voor het volk alleen maar slecht kon zijn en dat daarom alleen opoffering goed was.
Met uitzondering van Neal waren het allemaal blinde volgelingen van broeder Narev, die volledig in zijn ban waren. Ze geloofden dat broeder Narev veel dichter bij de Schepper stond dan bij de mens. Ze hingen aan zijn lippen en geloofden dat alles wat hij zei een goddelijke ingeving was. Als hij hun zou vertellen dat ze zichzelf voor de goede zaak moesten doden, zouden ze hun nek breken in hun haast om het dichtstbijzijnde mes te pakken te krijgen, daar was Richard zeker van. Neal was de enige die geloofde dat ook zijn eigen woorden goddelijk waren, en niet alleen die van broeder Narev. Elke leider moest een opvolger hebben. Richard was er vrij zeker van dat Neal al had besloten wie het best de volgende belichaming van de Orde kon zijn. 'Een vreemde woordkeus, blij.' Broeder Narev gebaarde met een knokige vinger naar de ineengedoken, misvormde, angstige gestaltes waaraan Richard werkte. 'Dat maakt je... blij?'
Richard wees naar het Licht dat hij had uitgehouwen en dat neer scheen op de ellendige mensen. 'Dat, broeder Narev, is wat me blij maakt; dat ik mensen kan laten zien die ineenkrimpen voor de volmaaktheid van het Licht van de Schepper. Het maakt me blij om de slechtheid van de mens te laten zien, want dan zal iedereen zijn plicht jegens de Orde kennen.' Broeder Narev maakte diep in zijn keel een wantrouwig geluid. Door het zonlicht leken zijn donkere ogen nog overschaduwder dan anders, en de vouwen rond zijn mond nog dieper, toen hij Richard aankeek met een blik waarin argwaan en afkeer samengingen, alleen was daar nu ook ongerustheid in af te lezen. Richard keek uitdrukkingsloos terug. Uiteindelijk kon hij aan het trekken van de mond van de broeder zien dat hij zijn heimelijke gedachten verdrong.
'Dat is waar... Ik ben je naam vergeten. Maar namen zijn niet belangrijk. Mensen zijn niet belangrijk. Individueel is elke mens slechts een onbelangrijk tandje in het grote rad van de mensheid. Hoe dat rad draait, is het enige dat ertoe doet, niet de tanden ervan.' 'Richard Cypher.'
Er werd een borstelige zwart met witte wenkbrauw opgetrokken. 'Ja... Richard Cypher. Nou, ik hecht mijn goedkeuring aan je beeldhouwwerk, Richard Cypher. Je lijkt beter dan de meesten te begrijpen hoe de mens afgebeeld dient te worden.'
Richard boog. 'Mijn hand wordt geleid door de Schepper, om de Orde te helpen de weg te wijzen.'
De argwanende blik was terug, maar door Richards lege gelaatsuitdrukking geloofde broeder Narev uiteindelijk wat hij zei. Met zijn handen achter zijn rug ineengeslagen, schreed broeder Narev weg om zich aan andere zaken te wijden. Neal haastte zich als een kind dat dicht bij zijn moeders rokken blijft achter broeder Narev aan. Hij wierp een lelijke blik over zijn schouder. Richard verwachtte bijna dat hij Neal zijn tong zou zien uitsteken.
Voor zover Richard kon inschatten, waren er ongeveer vijftig van die discipelen met bruine gewaden. Hij zag ze vaak genoeg om hun karakter te leren kennen. Victor had eens tegen Richard gezegd dat een van de gieterijen in zuiver goud ongeveer datzelfde aantal toverformules had gegoten van de mal die de smid had gemaakt. Victor dacht dat ze puur decoratief waren. Richard had gezien dat een aantal van de gouden toverformules boven op enorme, rijk bewerkte stenen pilaren was gezet die rond het terrein van de Retraite stonden. De pilaren waren van glanzend marmer en waren zo ontworpen en geplaatst dat ze op indrukwekkende decoraties van een even indrukwekkend paleis leken. Richard vermoedde dat ze meer waren.
Richard ging verder met het beitelen van een dik, stijf been. In elk geval kon hij zijn eigen benen weer gebruiken. Het had een tijdje geduurd, maar hij was genezen. Ook dit was echter een kwelling. Elke dag verzamelden zich mensen om te kijken naar de bas-reliëfs die al tegen de muren zaten. Sommige mensen knielden neer op de geplaveide voetpaden voor de taferelen en baden totdat hun knieën bloedden. Sommigen hadden lappen bij zich om onder hun knieën te leggen tijdens het bidden. Velen staarden alleen met verloren blikken naar de aard van de mensheid, zoals die in steen was verbeeld.
Richard zag aan de gezichten van veel mensen dat ze waren gekomen met een soort vage, ondefinieerbare hoop, hunkerend naar een wezenlijk antwoord op een vraag die ze niet konden formuleren. De leegte in hun ogen als ze vertrokken was hartverscheurend. Zij waren net zogoed beroofd van het leven als degenen die doodbloedden in de kerkers van de Orde.
Sommigen van die mensen bleven staan om te kijken naar de beeldhouwers die aan het werk waren. In de twee maanden dat Richard nu aan de sculpturen voor de Retraite had gewerkt, waren de groepen mensen die bij hem stonden te kijken groter geworden dan bij de andere beeldhouwers. Soms huilden de mensen om wat ze onder Richards beitels zagen groeien.
In die twee maanden had Richard doorgekregen hoe je nuances aanbracht in het beeldhouwwerk. Wat hij maakte was deprimerend, maar de handeling van het beeldhouwen zelf maakte dat een beetje goed. Richard schepte genoegen in de technische aspecten van het werken met staal op steen, geleid door zijn bedoeling.
Hoe vreselijk hij de dingen ook vond die hij moest maken, hij ging ervan houden om steen te bewerken met een beitel. Het marmer leek bijna te leven onder zijn aanraking. Vaak maakte hij een klein detail met eerbied voor het onderwerp: een vinger die sierlijk was opgestoken, een oog met een veelbetekenende blik, een borst waarin een verstandig hart schuilging. Nadat hij zoiets gracieus had gemaakt, verminkte hij het tot het weer was wat de Orde wilde. Meestal was het op zo'n ogenblik dat de mensen huilden.
Richard vervaardigde onmogelijk stijve, artificiële, verwrongen mensen, die gebukt gingen onder de last van schuldgevoel en schaamte. Als dat de manier was om Kahlans leven te behouden, dan zou hij zorgen dat iedereen die de beelden zag tranen met tuiten zou huilen. In zekere zin huilden zij voor hem, leden ze onder de sculpturen voor hem, waren ze kapot van wat ze zagen, voor hem. Zo was hij in staat de kwelling te verdragen.
Toen de schaduwen langer werden en de dag ten einde liep, begonnen de beeldhouwers hun gereedschap op te bergen in eenvoudige houten kisten, voordat ze naar huis gingen voor de nacht. Ze zouden allemaal kort na het eerste licht terugkomen. De opzichter gaf hun opdrachten voor bepaalde stukken en vormen die bedekt moesten worden met basreliëfs, zodat ze de stenen de juiste maten konden geven. De discipelen van broeder Narev kwamen langs om de details te geven van de verhalen die in steen verteld dienden te worden.
De steen waarin Richard aan het hakken was, was voor de hoofdingang van de Retraite. Een halvecirkelvormige marmeren trap leidde omhoog naar het enorme, ronde plein. Een zuilenrij in een halve cirkel, als een spiegelbeeld van de trap, omgaf de achterste helft van het plein. Richard was bezig met het beeldhouwen van de serie taferelen die boven die zuilen zou komen.
Het moest een ingang worden die de toon zette voor het hele paleis. Broeder Neal had Richard verteld dat broeder Narev wilde dat er midden op het plein een beeld zou komen te staan dat de ingang van het paleis domineerde, en dat moest een werk zijn dat elke toeschouwer zou treffen met een overweldigend gevoel van zijn eigen schuld en schaamte over de slechte aard van de mensheid. Het beeld zou in al zijn gruwelijkheid een oproep zijn tot onbaatzuchtige opoffering; het moest worden gebouwd in de vorm van een zonnewijzer, en mensen tonen die ineenkrompen onder het Licht van hun Schepper. Neal had het zo opgetogen beschreven dat Richard misselijk werd van het beeld dat de beschrijving opriep.
Richard was de laatste die het bouwterrein verliet. Zoals hij vaak deed, liep hij langs de bochtige weg de heuvel op naar de werkplaatsen. Victor was in zijn smidse bezig het vuur op te banken voor de nacht. Nu het herfst was, waren de dagen niet meer ondraaglijk warm, dus de smidse was niet meer de onaangename plek die ze hartje zomer was geweest. Zo ver in het zuiden van de Oude Wereld was de winter nooit streng, maar in de winter zou het een goede plek zijn om de kilte te verdrijven van koude regenachtige dagen.
'Richard! Fijn om je te zien.' De smid wist waarvoor Richard was gekomen. 'Loop maar door naar achteren. Zal ik nog even bij je komen zitten als ik hier klaar ben?'
Richard glimlachte naar zijn vriend en zei: 'Graag.' Richard opende de dubbele achterdeuren en liet het laatste licht binnen in de ruimte waar het blok marmer stond. Hij kwam vaak naar de monoliet kijken. Na een dag aan al dat lelijks te hebben gewerkt, had hij soms behoefte om naar de steen te komen kijken en zich de schoonheid voor te stellen die erin verborgen zat. Af en toe was het alsof dat tegenwicht het enige was dat hem gaande hield.
Richard stak zijn vingers uit, stoffig van zijn werk, om aan het witte Cavatura-marmer te voelen. Het was niet helemaal hetzelfde als het steen waarmee hij op het bouwterrein werkte. Hij had nu de ervaring om het subtiele verschil te voelen. De korrel in Victors steen was fijner, harder; hij was geschikter om fijne details in aan te brengen.
Onder Richards vingers was de steen zo koel als maanlicht, en net zo zuiver.
Toen hij opkeek, stond Victor vlak bij hem met een weemoedige glimlach naar Richard en de steen te kijken.
'Nadat je zulke lelijke dingen hebt moeten maken, is het zeker wel fijn om naar mijn mooie beeld te kijken?' Richard grinnikte ten antwoord.
Victor liep gebarend door de ruimte. 'Kom bij me zitten en eet wat lardo.' In het zwakke licht zaten ze op de drempel dunne plakken te eten van de voedzame lekkernij en te genieten van de koele lucht die de heuvel opkwam.
'Weet je, je hoeft niet hierheen te komen om naar mijn mooie beeld te kijken,' zei Victor. 'Je hebt een mooie vrouw om naar te kijken.' Richard zei niets.
ik herinner me helemaal niet dat je ooit iets over je vrouw hebt gezegd. Ik wist niets van haar, totdat ze die dag naar me toe kwam. Om de een of andere reden dacht ik altijd dat je een goede vrouw had...' Victor keek met een frons naar het geraamte van de Retraite. 'Waarom heb je nooit iets over haar gezegd?'
Richard haalde zijn schouders op.
'Ik hoop dat je me geen slecht mens vindt, Richard, maar ze is helemaal niet het soort vrouw dat ik dacht dat jij zou hebben.'
'Ik vind je geen slecht mens, Victor. Iedereen heeft recht op zijn eigen gedachten.'
'Vind je het vervelend als ik naar haar vraag?'
Richard zuchtte. 'Victor, ik ben moe. Ik wil liever niet over mijn vrouw praten. Bovendien valt er niets te zeggen. Ze is mijn vrouw. De realiteit is de realiteit.'
Victor bromde terwijl hij op een grote hap rode ui kauwde. Nadat hij had geslikt, zwaaide hij met de halve ui die hij nog had. 'Het is niet goed voor een man om overdag zulke dingen te beeldhouwen, en dan 's avonds naar huis te moeten gaan naar... Wat zeg ik nu! Wat is er in me gevaren? Neem me niet kwalijk, Richard. Nicci is een mooie vrouw.' 'Ja, dat zal wel.' 'En ze geeft om je.' Richard zei niets.
'Ishaq en ik probeerden je los te krijgen door te onderhandelen met je goudstukken. Dat was niet genoeg. De man was een opgeblazen ambtenaar. Nicci wist in welke bochten ze zich moest wringen. Ze gebruikte haar woorden om de sleutel van je celdeur om te draaien. Zonder Nicci zou je in de lucht zijn begraven.'
'Dus zij heeft hem verteld dat ik kon beeldhouwen... om mijn leven te redden.'
'Dat klopt. Zij heeft je de baan als beeldhouwer bezorgd.'
Victor wachtte of er nog meer kwam, en zuchtte uiteindelijk berustend toen dat niet gebeurde.
'Hoe zijn die beitels die ik heb gestuurd?'
'Goed. Ze werken lekker. Maar ik zou nog wel een beitel met een fijnere klauw kunnen gebruiken.'
Victor gaf Richard nog een plakje lardo. 'Ik zal ervoor zorgen.' 'Hoe gaat het met het staal?'
Victor zwaaide met zijn ui. 'Maak je geen zorgen. Ishaq doet het goed in jouw plaats. Niet zo goed als jij, maar hij voldoet. Hij brengt me wat ik nodig heb. Iedereen mag Ishaq, en is blij dat hij heeft besloten in het gat te stappen. De Orde is er zo op gebrand om voortgang te blijven maken, dat ze een oogje dichtknijpt. Faval de houtskoolmaker vroeg naar je. Hij mag Ishaq, maar hij mist je.'
Richard glimlachte bij de herinnering aan de zenuwachtige man. 'Ik ben blij dat Ishaq zijn houtskool koopt.'
Er waren veel goede mensen in de Oude Wereld. Richard had hen altijd gezien als de vijand, en nu was hij met een aantal van hen bevriend. Dat was hem al zo vaak overkomen; eigenlijk waren mensen overal hetzelfde, als je ze leerde kennen.
Er waren mensen die van vrijheid hielden, die het uitschreeuwden om hun eigen leven te leiden, om te worstelen en boven te komen, te presteren. Anderen waren uit op de stompzinnige gelijkheid van stagnatie die ontstond als er een artificiële, willekeurige, grijze uniformiteit werd opgelegd; er waren mensen die zich door hun eigen inspanningen wilden verheffen, en mensen die wilden dat anderen voor hen dachten en die bereid waren daar de hoogste prijs voor te betalen.
Kamil en Nabbi stonden allebei op en grijnsden toen Richard de trap opkwam.
'Nabbi en ik hebben aan ons houtsnijwerk gewerkt, Richard. Kom je kijken?'
Richard glimlachte en sloeg een arm om Kamils schouders. 'Natuurlijk. Laten we eens gaan kijken wat jullie vandaag hebben gedaan.' Richard liep achter hen aan door de schone gang de achterdeur uit, waar Kamil en Nabbi gezichten hadden uitgesneden in een oude boomstronk. De sculpturen waren niet om aan te zien. 'Nou, Kamil, dat ziet er best goed uit. Die van jou ook, Nabbi.' De uitgesneden gezichten droegen een glimlach, en dat alleen al was voor Richard goud waard. Ondanks dat ze onhandig waren gemaakt, zat er meer leven in dan in wat Richard de meester-beeldhouwers dag in dag uit in het kostbare marmer zag uithouwen.
'Echt, Richard?' vroeg Nabbi. 'Denk je dat Kamil en ik beeldhouwers zouden kunnen worden?'
'Op een dag misschien wel. Jullie hebben meer oefening nodig - jullie hebben nog veel te leren - maar alle beeldhouwers moeten oefenen om goed te worden. Kijk hier bijvoorbeeld eens naar. Wat vinden jullie hiervan? Wat is er verkeerd aan?'
Kamil sloeg zijn armen over elkaar terwijl hij met een geconcentreerde frons keek naar het gezicht dat hij had gemaakt. 'Ik weet het niet.' 'Nabbi?'
Slecht op zijn gemak haalde Nabbi zijn schouders op. 'Het ziet er niet uit als een echt gezicht. Maar ik weet niet waarom niet.' 'Kijk eens naar mijn gezicht, naar mijn ogen. Wat valt je dan op?' 'Nou, ik geloof dat jouw ogen een andere vorm hebben,' zei Kamil. 'En ze staan dichter bij elkaar; niet helemaal aan de zijkant van je hoofd,' voegde Nabbi eraan toe.
'Heel goed.' Richard streek wat aarde glad waar wortelen waren uitgetrokken, en vormde toen een bergje van de vochtige aarde. Hij gebruikte duim en wijsvinger om een eenvoudig gezicht te maken. 'Zien jullie? Als je de ogen dichter bij elkaar zet, zoals hier, lijkt het meer op een echt mens.'
De beide jongemannen knikten terwijl ze aandachtig keken naar wat hij had gedaan.
ik zie het,' zei Kamil. ik ga een nieuwe maken, en dan doe ik het beter.'
Richard gaf hem een klap op zijn schouder. 'Goed zo.' 'Misschien kunnen we op een dag ook beeldhouwers worden,' zei Nabbi.
'Misschien,' zei Richard alleen.
Nicci had het avondeten al voor hem op tafel staan. Er stond een kom soep naast een brandende lamp. De rest van de kamer was nog in de avondschemering gehuld. Nicci zat aan tafel te wachten.
'Hoe was het beeldhouwen vandaag?' vroeg ze toen Richard naar de waskom liep om het vuil van zijn handen te wassen.
Hij plensde het zeepachtige water in zijn gezicht om het steenstof weg te spoelen.
'Beeldhouwen is beeldhouwen.'
Nicci wreef met haar duim over de voet van de lamp. 'Kun je het verdragen?'
Richard droogde zijn handen af. 'Wat heb ik voor keus? Ik kan het verdragen, of ik kan overal een eind aan maken. Wat is dat voor keus? Vraag je me of ik al op het punt sta om zelfmoord te plegen?' Ze keek op. 'Dat bedoelde ik niet.'
Hij wierp de handdoek naast de waskom neer. 'Bovendien, hoe zou ik niet dankbaar kunnen zijn voor een baan die jij me hebt bezorgd?' Nicci's blauwe ogen richtten zich weer op de tafel. 'Heeft Victor het je verteld?'
'Het was niet zo moeilijk te doorgronden. Victor heeft alleen gezegd dat je mooi was, en dat je mijn leven had gered.'
ik had geen keus, Richard. Ze wilden je alleen vrijlaten als je een vak had. Ik moest het hun vertellen.'
Meer dan op de meeste dagen voelde hij nu de essentie van zijn gevecht met haar, de dans. Ze voelde zich veilig achter haar schild van 'moest het hun vertellen'. Maar het stelde haar in staat hem te observeren, te zien hoe hij zou reageren.
Alle inspanningen van de dag, het verslepen van zware blokken steen en de talloze keren dat hij de hamer had geheven, hadden zijn krachten uitgeput. Zijn handen tintelden nog van alle klappen die hij had gegeven. Nu begon hij de strijd met Nicci weer. Hij ging afgemat op zijn strobed zitten.
Vermoeidheid hoorde bij elk gevecht. Net zoals hij die voelde als hij het zwaard hanteerde, voelde hij die nu ook, bij deze dans op leven en dood. Dit was niet minder een strijd dan de andere die Richard in zijn leven had uitgevochten. Nicci stond tussen hem en de vrijheid, tussen hem en het leven.
Dit was een dans met de dood.
De dans met de dood was eigenlijk de definitie van het leven zelf, aangezien iedereen uiteindelijk moest sterven, ik wil iets weten, Nicci.' Ze keek hem verwachtingsvol aan. 'Wat?' 'Kun jij voelen of Kahlan nog leeft?' 'Natuurlijk. Ik voel de verbinding met haar voortdurend.' 'En leeft ze nog?'
Nicci glimlachte op die geruststellende manier van haar. 'Richard, alles is goed met Kahlan. Maak je daar geen zorgen over.'
Richard keek Nicci een tijdje strak aan. Ten slotte wendde hij zijn blik af en ging op zijn gevangenisbed liggen. Hij rolde zich met zijn rug naar Nicci's blik, naar het strijdtoneel.
'Richard... ik heb soep voor je gemaakt. Kom eten.'
‘Ik heb geen trek.'
Hij bande haar uit zijn gedachten en probeerde zich Kahlans groene ogen voor de geest te halen terwijl hij door vermoeidheid werd overmand.