7
‘Kijk eens in mijn ogen, kind,' zei Nicci met haar zachte, innemende stem terwijl ze de kin van het meisje in haar hand nam.
Nicci tilde het magere gezichtje omhoog. De ogen, die donker waren en ver uiteen stonden, knipperden met een matte verbijstering. Er viel niets in te zien: het meisje was zwakzinnig. Nicci richtte zich teleurgesteld op. Dat was ze steeds weer. Soms merkte ze dat ze mensen in de ogen keek, zoals nu, en zich dan afvroeg waarom. Als ze iets zocht, wist ze zelf niet wat.
Ze hervatte haar rustige wandeling langs de rij inwoners van het plaatsje, die waren samengedreven aan één kant van het stoffige marktplein. Mensen van afgelegen boerderijen en kleinere dorpjes kwamen ongetwijfeld een paar maal per maand naar het plaatsje, op marktdagen, en degenen die van ver kwamen, zouden er de nacht doorbrengen. Dit was geen marktdag, maar goed genoeg voor haar doel. Enkele van de dicht opeenstaande huizen hadden een eerste verdieping, typisch een paar kamers waar een gezin boven hun winkeltje kon wonen. Nicci zag een bakker, een schoenmaker, een winkel in aardewerk, een smidse, een kruidenhandel, een winkel waar lederwaren werden verkocht... de gebruikelijke zaken. Het ene plaatsje leek sprekend op het volgende. Veel inwoners werkten op de omliggende velden met tarwe of sorghum, hielden dieren en hadden flinke moestuinen. Aangezien mest, stro en klei in overvloed aanwezig waren, woonden ze in huisjes van met leem opgevuld vlechtwerk. Een paar winkels met een eerste verdieping erboven konden prat gaan op een balkenconstructie en buitenmuren van overnaadse planken.
Achter haar was het grootste deel van het plein bezet met norse soldaten met zwaarden en lansen. Ze waren moe van de warme rit en, erger nog, verveeld. Nicci wist dat er maar weinig voor nodig was om hen door het dolle te doen raken. Een plaatsje, ook al zou de buit er mager zijn, was een aangename afleiding. Het was niet zozeer het plunderen als wel het aanrichten van verwoestingen dat ze leuk vonden. Maar soms was het ook wat ze te pakken konden krijgen. De nerveuze vrouwen zorgden er angstvallig voor de brutale blikken van de soldaten niet te beantwoorden.
Terwijl ze langs de sjofel geklede mensen wandelde, keek Nicci in de ogen die naar haar keken. De meeste waren groot van angst en niet op de soldaten gericht, maar op het voorwerp van hun vrees: Nicci, of zoals de mensen haar waren gaan noemen, 'de Maitresse van de Dood'. Die aanduiding plezierde noch stoorde haar; het was eenvoudig een feit dat ze opmerkte, een gegeven dat niet meer voor haar betekende dan wanneer iemand haar had verteld dat hij of zij een paar kousen had gerepareerd. Ze wist dat sommigen naar de gouden ring door haar onderlip staarden. Ze hadden waarschijnlijk de geruchten al gehoord dat een vrouw met zo'n ring een persoonlijke slavin van keizer Jagang was, nog lager dan een eenvoudige boer, zoals ze zelf waren. Dat ze naar die gouden ring staarden en wat ze over haar dachten, betekende nog minder voor haar dan dat ze 'de Maïtresse van de Dood' werd genoemd. Jagang bezat haar lichaam alleen in deze wereld; de Wachter zou voor eeuwig haar ziel hebben in de volgende. Het bestaan van haar lichaam in deze wereld was een kwelling; dat van haar geest in de volgende zou dat evenzeer zijn. Bestaan en kwelling waren gewoon de twee kanten van dezelfde medaille; het kon niet anders zijn.
Rook, die opkringelde uit de vuurput links achter haar, dreef weg op een windvlaag en vormde een donkere zuil door de helderblauwe middaglucht. Op opgestapelde stenen aan weerszijden van de gemeenschappelijke kookput lag een spit boven een vuur. Er konden twee of drie varkens of schapen aan het spit gestoken worden en tegelijk worden geroosterd. Er waren waarschijnlijk ook wel tijdelijke zijwanden om de vuurput in een rookhok te veranderen.
Andere keren werd er een vuurput buitenshuis gebruikt om zeep te maken, meestal wanneer er geslacht werd, want zeep maken was niet iets dat vaak binnen werd gedaan. Nicci zag aan de rand van het plein een houten asput, die werd gebruikt om loog te maken, met daarnaast een grote ijzeren ketel die gebruikt kon worden om vet uit te smelten. Loog en vet waren de belangrijkste bestanddelen van zeep. Sommige vrouwen gaven hun zeep graag een geurtje met kruiden en dat soort dingen, bijvoorbeeld lavendel of rozemarijn.
Toen Nicci klein was, stuurde haar moeder haar elke herfst, als er werd geslacht, op pad om mensen te helpen bij het maken van zeep. Haar moeder zei dat het opbouwend voor je karakter was om anderen te helpen. Nicci had nog steeds kleine littekentjes op haar handen en onderarmen waar spetters van het hete vet terecht waren gekomen, die blaren hadden getrokken. Nicci's moeder liet haar altijd een mooie jurk dragen; niet om indruk te maken op andere mensen die zulke kleren niet hadden, maar om te zorgen dat Nicci opviel en zich ongemakkelijk voelde. De aandacht die haar roze jurk trok, kwam niet voort uit bewondering. Als ze met de lange houten spatel in de borrelende ketel stond te roeren terwijl het loog erbij werd geschonken, probeerden sommige andere kinderen haar jurk te bespatten en te bederven, waarbij Nicci ook spetters op haar huid kreeg. Nicci's moeder had gezegd dat de brandwonden de straf van de Schepper waren.
Terwijl Nicci langsliep en de bijeengebrachte mensen inspecteerde, waren de enige geluiden die van de paarden achter de huizen, het sporadische hoesten van mensen en het geknap van de vlammen in de vuurput, die flakkerden in de bries. De soldaten hadden de twee varkens die aan het spit werden geroosterd al verorberd, dus de geur van roosterend vlees was al grotendeels weggewaaid en alleen de ranzige lucht van zweet en de stank van menselijke bewoning waren overgebleven. Of het nu een oorlogvoerend leger of een vredig stadje was, het vuil van mensen rook hetzelfde.
'Jullie weten allemaal waarom ik hier ben,' begon Nicci. 'Waarom hebben jullie me gedwongen al die moeite te doen om hierheen te reizen?' Ze keek ongeveer tweehonderd mensen langs, die in vier of vijf rijen achter elkaar stonden. De soldaten, die hen uit hun huizen en van de velden hadden gehaald, waren met veel en veel meer. Ze bleef voor een man staan naar wie ze de mensen blikken had zien werpen. 'Nou?'
Zijn dunne grijze haar wapperde in de wind over zijn kalende, gebogen hoofd terwijl hij strak naar de grond aan haar voeten keek. 'We hebben niets te geven, mevrouw. We zijn een arme gemeenschap. We hebben niets.'
'Je liegt. Jullie hadden twee varkens. Jullie hadden liever een overdadig feestmaal dan dat jullie de behoeftigen helpen.'
'We moeten toch eten?' Het was eerder een smeekbede dan een argument.
'Anderen ook, maar zij zijn niet zo gelukkig als jullie. Zij kennen alleen de pijn in hun buik van de honger, elke avond. Wat vreselijk tragisch, dat er elke dag duizenden kinderen sterven door gebrek aan voedsel, en miljoenen meer de knagende pijn van de honger kennen... terwijl mensen als jullie, in een land van overvloed, niets hebben te bieden behalve zelfzuchtige uitvluchten. Het is hun recht om te krijgen wat ze nodig hebben om te leven, en dat moet worden gerespecteerd door degenen met de middelen om hulp te bieden.
Onze soldaten moeten ook eten. Denken jullie dat onze strijd uit naam van het volk makkelijk is? Deze mannen zetten dagelijks hun leven op het spel zodat jullie je kinderen in een rechtvaardige, beschaafde maatschappij kunnen grootbrengen. Hoe durven jullie deze mannen recht aan te kijken? Hoe kunnen we onze troepen te eten geven, als niet iedereen de zaak steunt?'
De sidderende man bleef zwijgen.
'Wat moet ik doen om jullie de ernst duidelijk te maken van jullie verplichting jegens het leven van anderen? Jullie hulp aan de behoeftigen is een zware morele plicht; het delen in een groter goed.' Plotseling werd het Nicci wit voor ogen. Met een pijn alsof er gloeiend hete naalden in haar oren werden gestoken, vulde Jagangs stem haar geest.
Waarom speel je dit spelletje? Stel voorbeelden! Leer ze een lesje: dat ik niet genegeerd kan worden!
Nicci stond te zwaaien op haar benen. Ze was volledig verblind door de pijn die in haar hoofd was geëxplodeerd. Die liet ze door zich heen spoelen, alsof ze toekeek hoe het bij een vreemde gebeurde. Haar buikspieren trokken zich samen en verkrampten. Als er een roestige lans met weerhaken van onder naar boven in haar was gedreven en haar ingewanden had verscheurd, zou dat niet meer pijn hebben kunnen doen. Haar armen hingen slap langs haar zijden terwijl ze wachtte tot Jagangs ergernis ten einde was, of tot het moment dat ze zou sterven. Ze kon niet zeggen hoe lang de foltering duurde. Als hij dat deed, had ze nooit enig gevoel voor tijd; de pijn nam haar te veel in beslag. Ze wist, van wat anderen haar hadden verteld nadat ze het haar hadden zien overkomen, en van de keren dat ze het anderen had zien gebeuren, dat het soms maar een ogenblik duurde. Andere keren duurde het uren. Het was een verspilling van Jagangs moeite om het uren te laten duren; ze merkte het verschil toch niet. Dat had ze hem eens verteld. Plotseling kon ze geen adem meer halen. Het voelde alsof er een vuist om haar hart lag en kneep, zodat dat stil bleef staan. Ze dacht dat haar longen zouden barsten. Haar knieën knikten. i
Wees me niet nog eens ongehoorzaam!
Opeens vulden haar longen zich weer met lucht. Jagangs straf eindigde, zoals altijd, met een afschuwelijk scherpe, zure smaak op haar tong, alsof ze onverwacht een slok vers citroensap in haar mond had, en een brandende pijn vlak achter haar kaak, onder haar oorlelletjes. Haar hoofd bonsde en haar tanden en kiezen klopten. Toen ze haar ogen opende, was ze, net als altijd, verrast dat ze niet in een plas bloed stond. Ze raakte haar mondhoek aan en streek toen met haar vingers langs een oor. Ze vond geen bloed.
Ze vroeg zich vluchtig af waarom Jagang nu toegang had kunnen krijgen tot haar geest. Soms kon hij dat niet. Bij de andere Zusters was het anders; bij hen kon hij altijd in hun geest binnendringen. Toen haar gezichtsvermogen terugkwam, zag ze dat de mensen naar haar staarden. Ze wisten niet waarom ze gezwegen had. De jonge mannen - en een paar van de ouderen - wierpen steelse blikken op haar lichaam. Ze waren gewend vrouwen in grauwe, vormeloze jurken te zien, vrouwen wier lijven de sporen vertoonden van een leven lang hard werken en bijna voortdurende zwangerschap vanaf het moment dat ze oud genoeg waren om in verwachting te raken. Ze hadden nog nooit een vrouw als Nicci gezien, die kaarsrecht stond in haar volle lengte, hen in de ogen keek en een mooie zwarte jurk droeg die een bijna volmaakt figuur omsloot, dat niet bedorven was door hard werken of vele baringen. De bleke welving van haar decolleté boven het kanten lijfje stak af tegen de diepzwarte stof. Dat soort blikken liet Nicci koud. Af en toe kwamen ze haar goed van pas, maar meestal niet, dus sloeg ze er geen acht op. Ze begon weer langs de rij mensen te lopen en negeerde Jagangs bevelen. Ze voerde zijn bevelen maar zelden uit. Ze stond meestal onverschillig tegenover zijn bestraffingen. Als ze er al iets van vond, verwelkomde ze die.
Nicci, vergeef me. Je weet dat ik je geen pijn wil doen.
Ze negeerde zijn stem ook, terwijl ze aandachtig naar de ogen keek die naar haar omhoog gluurden. Niet iedereen deed dat. Ze keek graag in de ogen van degenen die durfden op te kijken om een glimp van haar op te vangen. De meeste stonden vol angst.
Zo meteen zou er ruim voldoende reden zijn voor die vrees.
Nicci, je moet doen wat ik je zeg, anders dwing je me uiteindelijk je iets vreselijks aan te doen. Dat willen we geen van tweeën. Op een dag doe ik nog eens iets dat je niet overleeft.
Als je dat wilt, doe dat dan maar, dacht ze ten antwoord.
Het was geen uitdaging; het kon haar gewoon niets schelen.
Je weet dat ik dat niet wil, Nicci.
Zonder de pijn was zijn stem niet veel meer dan een ergerlijke vlieg. Ze sloeg er geen acht op. Ze sprak de menigte toe.
'Hebben jullie enig idee van de inspanning die het kost om voor jullie toekomst te vechten? Of verwachten jullie te profiteren zonder een bijdrage te leveren? Velen van onze dappere mannen hebben hun leven gegeven in de strijd tegen de onderdrukkers van het volk, de strijd om ons nieuwe begin. We vechten ervoor om alle mensen gelijkelijk te laten delen in de voorspoed die zal komen. Jullie moeten ons helpen bij de inspanningen die we ons voor jullie getroosten. Net als het helpen van de behoeftigen ieders morele plicht is, is dit dat ook.'
Commandant Kardeef kwam met een zeer ontevreden gezicht voor haar staan. Het zonlicht, dat schuin over zijn gegroefde gelaat viel, hulde zijn halfdichte ogen in diepe schaduw. Zijn ongenoegen deed haar niets. Hij was nooit ergens tevreden over. Tenminste, corrigeerde ze zichzelf, bijna nooit.
'Mensen kunnen alleen deugdzaamheid bereiken door gehoorzaamheid en opoffering. Jouw bijdrage aan de Orde is ervoor te zorgen dat ze volgzaam zijn. We zijn hier niet om lessen in goed burgerschap te geven!'
Commandant Kardeef was ervan overtuigd dat hij haar meerdere was. Ook hij had haar pijn bezorgd. Ze verdroeg wat Kadar Kardeef met haar deed met dezelfde onverschilligheid als waarmee ze Jagangs beproevingen onderging.
Alleen de vreselijkste pijn bezorgde haar enig gevoel. Zelfs pijn was te prefereren boven de leegte die ze de rest van de tijd voelde. Kadar Kardeef was zich waarschijnlijk niet bewust van de bestraffing die Jagang zojuist had uitgedeeld of van zijn bevelen; Zijne Excellentie gebruikte de geest van commandant Kardeef niet. Het was een lastige onderneming voor Jagang om de geest binnen te dringen van mensen die de gave niet hadden; hij kon het wel, maar het was zelden de moeite waard; hij had de mensen met de gave immers om anderen te laten doen wat hij wilde. Een droomwandelaar gebruikte op de een of andere manier de gave van begiftigden om de verbinding met hun geest te voltooien. In zekere zin maakten degenen met de gave het Jagang makkelijk om over hen te heersen.
Kadar Kardeef keek dreigend op haar neer terwijl ze opkeek naar zijn gebruinde en gegroefde gezicht. Hij was een imponerende man, met de leren, met spijkers beslagen riemen om zijn brede borst, zijn schouderen borstplaten van gewapend leer, zijn maliënkolder en zijn talrijke, vaak gebruikte wapens. Nicci had hem meermalen een man de keel zien indrukken met een van zijn grote, sterke handen. Als stille getuigen van zijn moed in de strijd droeg hij een aantal littekens. Die had ze allemaal gezien.
Weinig officieren waren hoger in rang of genoten meer vertrouwen dan Kadar Kardeef. Hij was al sinds zijn jeugd bij de Orde en had alle rangen doorlopen totdat hij zij aan zij met Jagang had gevochten om het rijk van de Imperiale Orde uit te breiden buiten hun vaderland Altur'Rang en uiteindelijk de rest van de Oude Wereld te onderwerpen. Kadar Kardeef was de held van de veldtocht van de Smalle Pas, de man die het verloop van de strijd bijna alleen had gekeerd; hij was door de vijandelijke linies gebroken en had persoonlijk de drie grote koningen gedood die de handen ineen hadden geslagen om de Imperiale Orde in de val te lokken en te vernietigen voordat die tot de verbeelding kon spreken van de miljoenen inwoners die tezamen een lappendeken vormden van koninkrijken, leengoederen, stammen, stadstaatjes en grote gebieden die werden geregeerd door bondgenootschappen van krijgsheren.
De Oude Wereld was een kruitvat geweest, dat wachtte op de vonk van de revolutie. De zedenpreken van de Orde waren die vlam. Als de hogepriesters de ziel van de Orde waren, was Jagang er het skelet en de spieren van. Weinigen begrepen de genialiteit van Jagang; ze zagen alleen een droomwandelaar of een genadeloze krijger in hem. Hij was veel meer.
Het had Jagang tientallen jaren gekost om de rest van de Oude Wereld in het gareel te krijgen en de Orde op weg te brengen naar grotere glorie. Gedurende die jaren van strijd en voortdurende oorlog, spande Jagang zich in om het wegennet te bouwen waarover hij manschappen en voorraden razendsnel over grote afstanden kon vervoeren. Hoe meer landen en volken hij annexeerde, des temeer arbeiders zette hij aan de bouw van nog meer wegen, waardoor hij nog meer gebied kon veroveren. Daardoor was hij in staat verbindingen te onderhouden en sneller op situaties te reageren dan iemand voor mogelijk zou hebben gehouden. Voorheen geïsoleerde landen werden plotseling verbonden met de rest van de Oude Wereld. Jagang had ze aaneengeknoopt met een wegennet. Langs die wegen waren de mensen van de Oude Wereld opgestaan om hem te volgen terwijl hij de weg vrijmaakte voor de Orde. Kadar Kardeef was overal bij geweest. Meer dan eens was hij gewond geraakt om Jagangs leven te redden. Jagang had eens een pijl uit een kruisboog opgevangen om Kardeef te redden. Als je kon zeggen dat Jagang een vriend had, kwam Kadar Kardeef daar nog het dichtst bij.
Nicci had Kardeef voor het eerst ontmoet toen hij naar het Paleis van de Profeten in Tanimura was gekomen om te bidden. De oude koning Gregory, die het land, inclusief Tanimura, had geregeerd, was spoorloos verdwenen. Kadar Kardeef was een zeer vroom man; voor elke slag bad hij tot de Schepper om het bloed van de vijand, en daarna voor het zielenheil van de mannen die hij had gedood. Er werd gezegd dat hij die dag had gebeden voor de ziel van koning Gregory. De Imperiale Orde heerste plotseling over Tanimura. De mensen vierden dagenlang feest in de straten.
In de loop van drieduizend jaar hadden de Zusters vanuit hun Paleis van de Profeten in Tanimura regeringen zien komen en gaan. De Zusters, onder leiding van hun priores, beschouwden de meeste staatszaken als onbetekenende dwaasheden die je het beste kon negeren. Ze geloofden in een hogere roeping. De Zusters waren ervan overtuigd dat ze ongestoord in het Paleis van de Profeten hun werk zouden blijven doen tot lang nadat de Orde was verdwenen onder het stof van de geschiedenis. Vele revoluties waren gekomen en gegaan. Maar bij deze raakten ze betrokken.
Kadar Kardeef was toen bijna twintig jaar jonger dan nu; een knappe veroveraar die de stad binnenreed. Veel Zusters waren gefascineerd door de man. Nicci niet. Maar hij was wel gefascineerd door haar. Keizer Jagang stuurde mannen van het kaliber van commandant Kardeef natuurlijk niet zomaar overal heen om veroverde gebieden te pacificeren. Hij had Kardeef een veel belangrijker taak toevertrouwd: het bewaken van zijn kostbare bezit: Nicci.
Nicci negeerde Kadar Kardeef en richtte haar aandacht weer op de mensen voor haar.
Ze vestigde haar blik op de man met wie ze eerder had gesproken. 'We kunnen niemand toestaan om zijn of haar verantwoordelijkheid jegens anderen en jegens ons nieuwe begin te ontduiken.'
'Alstublieft, mevrouw... We hebben niets...'
'Veronachtzaming van onze zaak is verraad.'
Hij was zo wijs haar niet tegen te spreken.
'Jullie lijken niet te begrijpen dat die man achter me jullie wil laten zien dat de Imperiale Orde standvastig is in haar toewijding aan haar zaak... als jullie je plicht niet doen. Ik weet dat jullie de verhalen hebben gehoord, maar deze man wil dat jullie de harde werkelijkheid ondervinden. Je iets voorstellen is nooit helemaal hetzelfde. Nooit helemaal zo gruwelijk.'
Ze keek de man strak aan en wachtte op zijn antwoord. Hij likte langs zijn gekloofde lippen.
'We hebben alleen wat meer tijd nodig... Onze gewassen staan er goed bij. Als de oogst binnen is... zouden we ons deel kunnen bijdragen in de strijd om... om...' 'Het nieuwe begin.'
'Ja, mevrouw,' zei hij, en hij knikte. 'Het nieuwe begin.' Toen hij zijn blik weer op de grond aan zijn voeten richtte, liep ze verder langs de rij. Haar eigenlijke doel was niet het innen van middelen, maar te intimideren.
De tijd was rijp.
Toen Nicci een meisje naar haar zag opkijken, bleef ze abrupt staan, afgeleid van wat ze van plan was geweest. De grote, donkere ogen van het meisje sprankelden met onschuldige verwondering. Alles was nieuw voor haar, en ze wilde het allemaal zien. In haar donkere ogen glansde die zeldzame, fragiele en vergankelij kste kwaliteit: een argeloze kijk op het leven, die nog niet was gevormd door pijn, verlies of kwaad.
Nicci nam de kin van het meisje in haar hand en staarde in de diepten van die hunkerende ogen.
Een van de vroegste herinneringen die Nicci had, was dat haar moeder op deze manier voor haar stond, met haar kin in haar hand, en op haar neerkeek. Nicci's moeder beschikte ook over de gave. Ze zei dat de gave een vloek en een beproeving was. Een vloek omdat ze haar vermogens gaf die anderen niet hadden, en een beproeving om te zien of ze die superioriteit ten kwade zou aanwenden. Nicci's moeder gebruikte haar gave bijna nooit. Bedienden deden het werk; zij bracht het grootste deel van haar tijd door met haar vriendinnen en wijdde zich aan hogere doelen.
'Goede Schepper, Nicci's vader is een onmens,' klaagde ze regelmatig handenwringend. Enkele vriendinnen mompelden meelevende woorden. 'Waarom moet hij me zo belasten? Ik vrees dat zijn eeuwige ziel niet meer te redden is door gebed.' De andere vrouwen maakten instemmende 'tsk, tsk'-geluiden.
De ogen van haar moeder hadden dezelfde matbruine kleur als de rug van een kakkerlak. Volgens Nicci stonden ze te dicht bij elkaar. Ook haar mond was smal, alsof die was blijven staan in een eeuwig afkeurende blik. Nicci beschouwde haar moeder nooit als echt lelijk, maar echt mooi vond ze haar ook niet, hoewel haar vriendinnen haar regelmatig verzekerden dat ze dat was.
Nicci's moeder zei dat schoonheid een vloek was voor een liefhebbende vrouw en alleen een zegen voor hoeren.
Verbaasd over haar moeders ontevredenheid over haar vader, had Nicci haar uiteindelijk gevraagd wat hij had gedaan. 'Nicci,' had haar moeder gezegd, terwijl ze Nicci's kinnetje in haar hand nam. Nicci wachtte ongeduldig op haar moeders antwoord. 'Je hebt prachtige ogen, maar je kunt er nog niet mee zien. Alle mensen zijn ellendige stakkers; dat is het lot van de mensheid. Heb je enig idee hoe kwetsend het is voor degenen zonder al jouw voordelen om jouw mooie gezichtje te zien? Dat is alles wat je anderen brengt: ondraaglijke pijn. De Schepper heeft je op de wereld gezet enkel en alleen om het ongeluk van anderen te verzachten, maar je doet niets dan kwetsen.' De vriendinnen van haar moeder, die thee zaten te drinken, knikten en fluisterden bedroefd maar beslist instemmend tegen elkaar. Die keer had Nicci voor het eerst gehoord dat ze de onuitwisbare smet droeg van een of ander onduidelijk, naamloos, verholen kwaad. Nicci keek in het bijzondere gezichtje dat naar haar opkeek. Vandaag zouden de donkere ogen van dit meisje dingen zien die ze zich nog niet kon voorstellen. Die grote ogen keken gretig zonder iets te zien. Ze kon onmogelijk begrijpen wat er komen ging, of waarom.
Wat voor leven zou ze kunnen hebben?
Het zou het beste zijn, zo.
De tijd was rijp.