5

Richard stond op en trok zijn zwaard. Deze keer was Kahlan wak­ker toen het herkenbare geluid ervan door de nacht weerklonk. Haar eerste neiging was om te gaan zitten. Voordat ze ook maar tijd had gehad om zich te bedenken, had Richard zich alweer op zijn hurken laten zakken en geruststellend een hand naar haar uitgestoken om haar tegen te houden. Ze tilde haar hoofd net genoeg op om te zien dat het Cara was, die een man voorging het felle, flikkerende licht van het kampvuur in. Richard stak zijn zwaard weg toen hij zag wie Cara bij zich had: kapitein Meiffert, de D'Haraanse officier die met hen in Anderith was geweest.

Voordat er andere begroetingen werden uitgewisseld, liet de man zich op zijn knieën zakken en boog zich voorover totdat zijn voorhoofd de zachte grond raakte, die bezaaid was met dennennaalden. 'Meester Rahl leidt ons. Meester Rahl leert ons. Meester Rahl beschermt ons,' bad kapitein Meiffert met oprechte eerbied. 'In uw licht gedijen we. In uw genade zijn we beschut. In uw wijsheid zijn we nederig. Wij leven slechts om te dienen. Ons leven behoort u toe.' Toen hij zich op zijn knieën liet zakken om de devotie, zoals deze tekst werd genoemd, uit te spreken, zag Kahlan dat Cara in een reflex bijna ook door de knieën ging, zo ingebakken was het ritueel. De supplicatie aan hun Meester Rahl werd door alle D'Haranen gebezigd. Op het slag­veld zeiden ze het meestal eenmaal of soms driemaal op. In het Volks­paleis in D'Hara kwamen de meeste mensen tweemaal per dag bijeen om de devotie langdurig op te zeggen.

Toen hij een gevangene was geweest van Darken Rahl, was Richard, vaak ongeveer in dezelfde toestand als Tommy Lancaster vlak voor zijn dood, zelf door Mord-Sith gedwongen geweest op zijn knieën te liggen en de devotie uren achtereen op te dreunen. Nu bewezen de Mord-Sith net als alle D'Haranen Richard diezelfde eer. Als de Mord-Sith zo'n wending onwaarschijnlijk of zelfs ironisch vonden, zeiden ze dat in elk ge­val nooit. Wat velen van hen onwaarschijnlijk hadden gevonden, was dat Richard hen niet allemaal ter dood had laten brengen toen hij hun Meester Rahl werd.

Maar het was Richard geweest die had ontdekt dat de devotie aan hun Meester Rahl in werkelijkheid een overblijfsel was van een band, een eeuwenoude magie die in het leven was geroepen door een van zijn voor­ouders om het D'Haraanse volk te beschermen tegen de droomwande­laars. Men had lange tijd gedacht dat de droomwandelaars - geschapen door tovenaars om als wapens te dienen in die bijna vergeten grote oor­log van eeuwen geleden - van de wereld verdwenen waren. Het door middel van magie toekennen van verschillende vreemde vermogens, on­natuurlijke eigenschappen aan mensen, of ze dat nu wilden of niet, was eens een duistere kunst geweest, waarvan de resultaten altijd op zijn minst onvoorspelbaar, vaak onzeker, en soms gevaarlijk onstabiel wa­ren. Op de een of andere manier was er een vonkje van die boosaardi­ge manipulatie generatie op generatie doorgegeven en had drieduizend jaar lang ongezien op de loer gelegen, totdat het weer was opgevlamd in de persoon van keizer Jagang.

Kahlan wist er wel iets van dat levende wezens veranderd konden wor­den met een bepaald oogmerk; Belijdsters waren zulke mensen, net als de droomwandelaars dat waren geweest. In Jagang zag Kahlan een mon­ster dat door magie was geschapen. Ze wist dat veel mensen in haar het­zelfde zagen. Zoals sommige mensen blond haar of bruine ogen hadden, was zij geboren met de aanleg om lang te worden, met warmbruin haar en groene ogen... en met de vermogens van een Belijdster. Ze beminde, lachte en verlangde naar dingen op dezelfde manier als degenen die met blond haar of bruine ogen waren geboren, en zonder de speciale ver­mogens van een Belijdster.

Kahlan gebruikte haar kracht om gegronde, morele redenen. Jagang dacht ongetwijfeld hetzelfde over zichzelf, en zelfs als hij dat niet dacht, deden zijn meeste volgelingen dat wel.

Ook Richard was geboren met een latente kracht. Het oeroude, bijko­mende afweermiddel van de band werd doorgegeven aan elke Rahl met de gave. Zonder de bescherming van de band met Richard - de Mees­ter Rahl - of die nu een formaliteit was of een stilzwijgende diep ge­voelde affiniteit, was iedereen kwetsbaar voor Jagangs kracht als droom­wandelaar.

In tegenstelling tot de meeste andere transformaties die door tovenaars in levende mensen waren aangebracht, was het vermogen van de Be­lijdsters altijd levensvatbaar gebleven; tenminste, totdat alle andere Be­lijdsters in opdracht van Darken Rahl waren vermoord. Nu er geen to­venaars meer bestonden die deze magie beheersten, zou de kracht van de Belijdsters alleen voortleven als Kahlan kinderen kreeg. Meestal kregen Belijdsters dochters, maar niet altijd. De Belijdsterskracht was oorspronkelijk geschapen en bedoeld voor vrouwen. Net als alle magie die onnatuurlijke vermogens bij mensen wekte, had ook deze on­voorziene consequenties: het was gebleken dat een zoon van een Belijd­ster de kracht ook in zich droeg. Nadat men had ontdekt hoe verrader­lijk de kracht in een man kon zijn, werden alle zoontjes van Belijdsters zonder uitzondering gedood.

Dat Kahlan in verwachting zou raken van een zoon, was precies wat de heks, Shota, vreesde. Shota wist heel goed dat Richard nooit zou toe­staan dat een zoon van Kahlan en hem zou worden gedood voor het kwaad dat vroegere mannelijke Belijders hadden begaan. Kahlan zou er ook nooit mee instemmen Richards zoon te laten doden. In het verleden was het onvermogen van een Belijdster om uit liefde te trouwen een van de redenen dat ze de praktijk van kindermoord emotioneel kon verdra­gen. Richard had, door een manier te ontdekken waarop Kahlan en hij samen konden zijn, ook dat evenwicht verstoord. Maar Shota was niet alleen bang dat Kahlan een mannelijke Belijder zou baren, ze was ook beducht voor iets dat mogelijk van een veel gro­tere orde zou zijn: een mannelijke Belijder die over Richards gave be­schikte. Shota had voorspeld dat Kahlan en Richard een zoon zouden verwekken. Shota zag zo'n kind als een kwaad monster, onvoorstel­baar gevaarlijk, en dus had ze gezworen dat ze hun kind zou doden. Om te voorkomen dat zoiets nodig zou zijn, had ze hun de ketting ge­geven die ervoor zou zorgen dat Kahlan niet in verwachting raakte. Ze hadden die met tegenzin aangenomen. Het alternatief was oorlog met de heks.

Deze gebeurtenissen hadden bij Richard een afschuw van profetie ge­wekt.

Kahlan keek toe terwijl kapitein Meiffert de devotie voor een derde maal uitsprak; Cara's lippen bewogen met de zijne mee. De zachte, eentoni­ge woorden maakten Kahlan slaperig.

Het was een luxe voor Kahlan om bij Richard en Cara in het beschutte kamp te liggen, naast het warme vuur, in plaats van in de wagen te moe­ten blijven, vooral nu de avond kil en klam was geworden. Met de draag­baar konden ze haar gemakkelijker verplaatsen, en zonder haar al te veel pijn te doen. Richard had de draagbaar wel eerder kunnen maken, maar hij had niet verwacht dat ze het huisje dat hij had willen bouwen weer hadden moeten verlaten.

Ze waren ver van de smalle, verlaten weg, op een kleine open plek die verborgen lag in een kloof in een steile rotswand achter een dichte mas­sa dennen en sparren. Een klein lapje gras vlakbij vormde een beschut weitje voor de paarden. Richard en Cara hadden de wagen van de weg af getrokken, achter een bos dood hout en takken, en hem verder ver­borgen onder sparren- en balsemdennentakken. Alleen een D'Haraan die gebonden was aan zijn Meester Rahl had enige kans om hen ooit te vin­den in het uitgestrekte en onontgonnen woud.

De afgelegen plek had een vuurput die Richard tijdens een eerder ver­blijf, bijna een jaar geleden, had gegraven en van een ring van keien had voorzien. Sinds die tijd was de plek niet gebruikt. Een overstekende rotsrand twee a tweeëneenhalve meter boven hen zorgde ervoor dat het licht van het kampvuur niet tegen de rotswand op kon schijnen, waardoor het kamp nog beter verborgen was. De hellende grond zorgde dat ze be­haaglijk droog bleven in de motregen die was gaan vallen. Nu er ook mist kwam opzetten, was het de meest beschutte en veilige kampeerplek die Kahlan ooit had gezien. Richard had woord gehouden. Het had eerder zes dan vier uur gekost om er te komen. Richard had langzaam gereisd vanwege Kahlan. Het was laat en ze waren allemaal moe van een lange dag reizen, en uitgeput door de aanval. Richard had haar verteld dat het ernaar uitzag dat het wel een dag of twee zou kun­nen regenen, en dat ze in het kamp zouden blijven om uit te rusten tot­dat het weer opknapte. Ze hadden geen haast om op hun bestemming te komen.

Na de derde devotie kwam kapitein Meiffert moeizaam overeind. Hij sloeg zijn rechtervuist in een saluut tegen het leer over zijn hartstreek. Richard glimlachte en de twee mannen grepen elkaars onderarm in een minder formele begroeting.

'Hoe is het met u, kapitein?' Richard pakte de man bij zijn elleboog. 'Wat is er aan de hand? Bént u van uw paard gevallen, of zoiets?' De kapitein wierp een steelse blik op Cara, naast hem. 'Eh, nee hoor, het gaat prima met me, Meester Rahl. Heus waar.' 'U maakt de indruk gewond te zijn.'

'Mijn ribben zijn... gekieteld, door uw Mord-Sith, dat is alles.' 'Ik heb het niet hard genoeg gedaan om ze te breken,' schimpte Cara. 'Het spijt me echt, kapitein. We hebben wat problemen gehad eerder op de dag. Cara was ongetwijfeld ongerust over onze veiligheid toen ze u in het donker zag naderen.' Richards blik ging naar Cara. 'Maar toch had ze voorzichtiger moeten zijn voordat ze het risico nam iemand te verwonden. Ik weet zeker dat het haar spijt en dat ze haar excuses wil aanbieden.'

Cara trok een lang gezicht. 'Het was donker. Ik ben niet van plan dwa­ze risico's te nemen met het leven van onze Meester Rahl enkel en al­leen...' 'Dat zou ik niet hopen,' merkte kapitein Meiffert op voordat Richard haar de les kon lezen. Hij glimlachte naar Cara. 'Ik heb eens een trap gekregen van een koppig oorlogspaard. U bent er beter in geslaagd me tegen de grond te krijgen, vrouwe Cara. Ik ben blij dat het leven van Meester Rahl in capabele handen is. Als pijnlijke ribben de prijs zijn die ik daarvoor moet betalen, doe ik dat van harte.' Cara's gezicht klaarde op. Door de eenvoudige tegemoetkoming van de kapitein losten de irritaties op.

'Nou, laat het me maar weten als u last hebt van die ribben,' zei Cara droog, 'dan zal ik ze kussen om ze beter te maken.' In de daaropvol­gende stilte, terwijl Richard haar dreigend aankeek, krabde ze aan haar oor en vervolgde uiteindelijk: 'Hoe dan ook, het spijt me. Maar ik wil­de geen enkel risico nemen.'

'Zoals ik al zei, het is een prijs die ik graag betaal. Dank u voor uw waakzaamheid.'

'Wat doet u hier eigenlijk, kapitein?' vroeg Richard. 'Heeft generaal Rei­bisch u gestuurd om te gaan kijken of de Meester Rahl gek is geworden?' Hoewel het onmogelijk te zien was bij het licht van het kampvuur, wist Kahlan zeker dat de man vuurrood werd. 'Nee, natuurlijk niet, Meester Rahl. De generaal wilde alleen dat u een volledig verslag kreeg.' 'Ik snap het.' Richard wierp een blik op hun kookpot. 'Wanneer hebt u voor het laatst gegeten, kapitein? U ziet wat bleek, behalve dat u pijn­lijke ribben hebt.'

'Nou, eh, ik heb hard gereden, Meester Rahl. Ik denk dat ik gisteren wel iets heb gegeten. Maar het gaat prima met me. Ik eet wel iets nadat...' 'Ga zitten.' Richard gebaarde. 'Ik zal u iets warms te eten geven. Dat zal u goed doen.'

Terwijl de man aarzelend op de mossige grond naast Kahlan en Cara ging zitten, schepte Richard wat rijst met bonen in een kommetje. Hij sneed een grote homp af van het maïsbrood, dat hij op het rooster naast het vuur had gelegd om af te koelen. Hij stak de man het kommetje toe. Kapitein Meiffert kon er niets tegen beginnen, maar voelde een diepe gê­ne omdat hij werd bediend door Meester Rahl zelf. Richard moest het eten een tweede keer in zijn richting opheffen voor­dat hij het aannam. 'Het is alleen maar rijst met bonen, kapitein. Het is niet Cara's hand die ik u schenk.'

Cara lachte ruw. 'Mord-Sith trouwen niet. Ze nemen gewoon een man als partner als ze dat willen; hij heeft er niets over te vertellen.' Richard wierp haar een blik toe. Kahlan had aan Richards toon ge­hoord dat hij helemaal niets had bedoeld met de opmerking, maar hij lachte niet met Cara mee. Hij wist maar al te goed hoe waar haar woor­den waren. Zo'n daad was geen daad van liefde, maar eerder het te­genovergestelde. In de ongemakkelijke stilte besefte Cara wat ze had gezegd, en ze besloot wat takjes in stukken te breken en op het vuur te gooien.

Kahlan wist dat Denna, de Mord-Sith die Richard gevangen had geno­men, hem als partner had genomen. Ook Cara wist dat. Als Richard soms wakker schrok en zich aan haar vastklemde, vroeg Kahlan zich af of hij nachtmerries had van denkbeeldige of waar gebeurde zaken. Als ze zijn bezwete voorhoofd kuste en hem vroeg wat hij had gedroomd, kon hij het zich nooit herinneren. Daar was ze in elk geval blij om. Richard pakte een lange stok die tegen een van de keien om het vuur had gestaan. Met zijn vinger duwde hij een paar sissende stukjes spek van de stok op het eten van de kapitein, en legde toen de grote homp maïsbrood erop. Ze hadden allerlei etenswaren bij zich. Kahlan deelde de wagen met alle voorraden die Richard had opgepikt op hun reis naar het noorden, naar Hartland. Ze hadden genoeg bij zich om het nog heel lang te kunnen uithouden.

'Dank u,' stamelde kapitein Meiffert. Hij streek zijn blonde haar naar achteren. 'Het ziet er heerlijk uit.'

'Dat is het ook,' zei Richard. 'U hebt geluk: vanavond heb ik het eten gemaakt, in plaats van Cara.'

Cara, die er trots op was niet te kunnen koken, glimlachte alsof dat een belangwekkende prestatie was.

Kahlan wist zeker dat dit een verhaal zou worden dat met grote ogen en verbaasd ongeloof zou worden aangehoord: de Meester Rahl die een van zijn mannen een bord met eten had aangeboden en opgeschept. Zo te zien aan de gretigheid waarmee de kapitein at, was het langer dan een dag geleden dat hij had gegeten. En hij was zo groot, dat ze vermoedde dat hij veel voedsel nodig had.

Hij slikte en keek op. 'Mijn paard.' Hij wilde opstaan. 'Toen vrouwe Cara... heb ik mijn paard vergeten. Ik moet...'

'Eet nu maar.' Richard stond op en sloeg kapitein Meiffert op zijn schou­der om hem ervan te weerhouden op te staan. 'Ik wilde toch net naar onze paarden toe gaan. Ik zal dat van u ook verzorgen. Het lust vast ook wel wat water en haver.' 'Maar, Meester Rahl, ik kan u toch niet...'

'Eet. Het bespaart tijd; als ik terug ben, zult u klaar zijn met eten en dan kunt u verslag uitbrengen.' Richards gestalte werd onduidelijk toen hij versmolt met de schaduwen, en alleen zijn stem was nog te horen. 'Maar ik vrees dat ik nog steeds geen instructies voor generaal Reibisch zal heb­ben.'

In de stilte begonnen de krekels weer ritmisch te tjirpen. Op enige af­stand hoorde Kahlan een nachtvogel roepen. Achter de dichtstbijzijnde bomen hinnikten de paarden tevreden, waarschijnlijk in reactie op Ri­chards begroeting. Af en toe dreef er een mistflard onder de overhan­gende rots en werd haar wang vochtig. Ze wilde dat ze zich op haar zij kon draaien en haar ogen kon sluiten. Richard had haar wat kruiden­thee gegeven en daar begon ze slaperig van te worden. Gelukkig tem­perde het ook de pijn.

'Hoe is het met u, Biechtmoeder?' vroeg kapitein Meiffert. 'Iedereen maakt zich vreselijke zorgen om u.'

Een Belijdster had niet vaak met zulke eerlijke en warme bezorgdheid te maken. De eenvoudige vraag van de jongeman was zo oprecht dat de tranen haar bijna in de ogen sprongen.

'Ik ga vooruit, kapitein. Vertel iedereen maar dat ik in orde zal zijn na­dat ik wat tijd heb gehad om te genezen. We gaan naar een rustige plek waar ik van de frisse lucht van de naderende zomer kan genieten en kan uitrusten. Ik weet zeker dat ik voor de herfst beter zal zijn. Tegen die tijd hoop ik dat Richard... minder bezorgd over mij zal zijn en zijn aan­dacht weer op de oorlog kan richten.'

De kapitein glimlachte. 'Iedereen zal opgelucht zijn om te vernemen dat u aan de beterende hand bent. Ik kan u niet zeggen hoeveel mensen me hebben verteld dat ze willen weten hoe het met u gaat als ik terugkom.' 'Vertel hun maar dat ik heb gezegd dat ik weer helemaal beter word en dat ze zich geen zorgen meer over mij hoeven te maken, maar dat ze goed voor zichzelf moeten zorgen.'

Hij nam nog een hap. Kahlan zag aan zijn ogen dat de man nog een an­dere zorg had. Even later sprak hij die uit.

'We denken ook dat Meester Rahl en u bescherming nodig hebben.' Cara, die al rechtop zat, slaagde er niettemin in om nog rechter te gaan zitten en tegelijkertijd de subtiele verandering van houding een zekere dreiging mee te geven. 'Meester Rahl en de Biechtmoeder zijn niet on­beschermd, kapitein; ze hebben mij. Alles meer dan een Mord-Sith is al­leen maar overbodige opsmuk, mooie koperen knopen en verder niets.' Deze keer gaf hij niet toe. Zijn stem had de duidelijke toon van gezag. 'Dit is geen gebrek aan respect, vrouwe Cara, en het is ook niet aan­matigend bedoeld. Net als u heb ik gezworen voor hun veiligheid te zor­gen, en dat is mijn oprechte zorg. Die koperen knopen hebben al eerder tegenover de vijand gestaan om Meester Rahl te verdedigen, en ik kan me niet voorstellen dat een Mord-Sith me van die plicht zou willen af­houden enkel vanwege haar trots.'

'We gaan naar een afgelegen en verlaten plek,' zei Kahlan, voordat Ca­ra antwoord kon geven. 'Ik denk dat onze eenzaamheid, samen met Ca­ra, voldoende bescherming zal bieden. Als Richard het anders ziet, zal hij u dat zeggen.'

Met een aarzelend knikje aanvaardde hij haar antwoord. Het laatste deel daarvan gaf de doorslag.

Toen Richard Kahlan had meegenomen naar het noorden, had hij hun lijfwachten achtergelaten. Ze wist dat hij dat opzettelijk had gedaan, waarschijnlijk als deel van zijn overtuiging over wat hij moest doen. Ri­chard had er niets op tegen bescherming om zich heen te hebben; in het verleden had hij troepen met zich mee laten reizen. Ook Cara had erop aangedrongen dat die troepen mee zouden komen. Maar voor Cara was het heel iets anders om dat rechtstreeks tegenover kapitein Meiffert toe te geven.

Ze hadden in Anderith een flinke tijd doorgebracht met de kapitein en zijn elitekorps. Kahlan wist dat hij een uitstekende officier was. Ze ver­moedde dat hij halverwege de twintig was; hij was waarschijnlijk al tien jaar lang militair en had vast heel wat campagnes meegemaakt, van klei­ne opstandjes tot regelrechte oorlogvoering. Zijn scherpe, gezonde ge­laatstrekken begonnen er volwassen uit te zien.

In de loop van duizenden jaren hadden andere culturen zich door oor­log, migratie en bezetting vermengd met de D'Haraanse. Kapitein Meiffert was groot en breedgeschouderd, en aan zijn blonde haar en blauwe ogen kon je zien dat hij een volbloed D'Haraan was, net als Ca­ra. De band was het sterkst bij volbloed D'Haranen. Nadat hij ongeveer de helft van zijn rijst op had, wierp hij een blik over zijn schouder, in de duisternis waarin Richard was verdwenen. Zijn ern­stige blauwe ogen namen Cara en Kahlan op.

'Ik wil niet veroordelend klinken of al te persoonlijk worden, en ik hoop dat u het niet ongepast vindt, maar mag ik u beiden een... gevoelige vraag stellen?'

'Dat mag u, kapitein,' zei Kahlan. 'Maar ik kan niet beloven dat we ant­woord zullen geven.'

Die laatste mededeling deed hem even aarzelen, maar toen ging hij ver­der. 'Generaal Reibisch en een paar andere officieren... Nou ja, er zijn bezorgde discussies geweest over Meester Rahl. We vertrouwen hem na­tuurlijk volledig,' vervolgde hij snel. 'Dat doen we echt. Het is alleen dat...'

'Wat zijn uw zorgen dan, kapitein?' viel Cara hem in de rede, terwijl ze haar voorhoofd fronste. 'Als u hem zo vertrouwt.' Hij roerde met zijn houten lepel in de kom. 'Ik ben er in Anderith steeds bij geweest. Ik weet hoe hard hij heeft gewerkt... en u ook, Biechtmoe­der. Geen enkele Meester Rahl voor hem heeft zich ooit iets aangetrok­ken van wat de mensen wilden. In het verleden was het enige dat ertoe deed wat de Meester Rahl wilde. En toen, na al die moeite, verwierpen de mensen zijn aanbod... verwierpen ze hem. Hij heeft ons teruggestuurd naar het hoofdleger en is weggegaan' - hij gebaarde om zich heen - 'om hierheen te trekken. De wildernis in. Om kluizenaar te worden, of zoiets.' Hij zweeg en zocht naar de juiste woorden. 'We... begrijpen het niet he­lemaal.'

Hij keek op van het vuur en keek hen weer aan, terwijl hij verder sprak. 'We maken ons zorgen dat Meester Rahl zijn strijdlust heeft verloren; dat het hem niets meer kan schelen. Of misschien... durft hij niet meer te vechten?'

Aan de uitdrukking op zijn gezicht zag Kahlan dat hij bang was terecht te worden gewezen voor wat hij had gezegd en voor het stellen van zo'n vraag, maar hij had het antwoord hard genoeg nodig om dat te riske­ren. Dit was waarschijnlijk de reden dat hij verslag was komen uit­brengen, in plaats van gewoon een bode te sturen. 'Een uur of zes voordat hij die lekkere maaltijd van rijst met bonen heeft gekookt,' zei Cara nonchalant, 'heeft hij meer dan twintig man gedood. Helemaal alleen. Hij heeft ze in stukken gehakt zoals ik nooit eerder heb gezien. De gewelddadigheid ervan schokte zelfs mij. Hij heeft er maar een voor mij overgelaten. Nogal oneerlijk van hem, vind ik.' Kapitein Meiffert keek ronduit opgelucht en liet zijn adem ontsnappen. Hij wendde zijn blik af van Cara's ogen, keek weer in zijn kom en roer­de in zijn eten.

'Dat nieuws zal goed worden ontvangen. Dank u dat u me dat vertelt, vrouwe Cara.'

'Hij kan geen bevelen geven,' zei Kahlan, 'omdat hij ervan overtuigd is dat als hij op dit moment onze troepen zou aanvoeren tegen de Impe­riale Orde, dat tot onze nederlaag zou leiden. Hij denkt dat als hij zich te snel in de strijd mengt, we geen kans meer zullen hebben om ooit nog te overwinnen. Hij denkt dat hij het juiste moment moet afwachten, dat is alles. Meer zit er niet achter.'

Kahlan voelde zich een beetje in tweestrijd, om Richards daden te recht­vaardigen terwijl ze er zelf niet helemaal achter stond. Zij vond dat het noodzakelijk was om het leger van de Imperiale Orde nu tot stilstand te brengen, en het geen kans te geven om de mensen van de Nieuwe We­reld vrijelijk te beroven en vermoorden.

De kapitein dacht hierover na terwijl hij wat maïsbrood at. Hij fronste en gebaarde met het stuk dat hij over had. 'Er bestaan degelijke militai­re theorieën over zo'n strategie. Als je nog iets te kiezen hebt, val je al­leen aan als het op jouw voorwaarden is, niet op die van de vijand.' Hij werd geestdriftiger nadat hij er nog even over had gepeinsd. 'Je kunt een aanval beter tot het juiste moment uitstellen, ondanks de schade die een vijand in de tussentijd kan aanrichten, dan een veldslag aangaan voor­dat de tijd rijp is. Dat zou een daad van slecht leiderschap zijn.' 'Zo is het.' Kahlan legde haar rechterpols op haar voorhoofd. 'Misschien kunt u het in die termen aan de andere officieren uitleggen; dat het voor­barig is om bevelen te geven en dat hij het juiste tijdstip afwacht. Ik ge­loof niet dat dat veel verschilt van de manier waarop Richard het ons heeft uitgelegd, maar misschien wordt het beter begrepen als het zo on­der woorden wordt gebracht.'

De kapitein at zijn laatste stukje maïsbrood op en leek na te denken. 'Ik vertrouw Meester Rahl mijn leven toe. Ik weet dat de anderen dat ook doen, maar ik denk dat ze gerust zullen worden gesteld door deze ver­klaring waarom hij geen bevelen geeft. Ik begrijp nu waarom hij bij ons moest weggaan: om beter weerstand te kunnen bieden aan de verleiding om zich in de strijd te werpen voordat het juiste moment daar is.' Kahlan wilde dat zij zoveel vertrouwen in Richards motieven kon heb­ben als de kapitein. Ze herinnerde zich Cara's vraag: hoe de mensen zich jegens Richard konden bewijzen. Ze wist dat hij het niet nogmaals met een stemming zou proberen, maar ze zag niet wat de mensen verder nog voor manier hadden om zich jegens hem te bewijzen. 'Ik zou er maar niets over tegen Richard zeggen,' zei ze. 'Het is moeilijk voor hem om geen bevelen te kunnen geven. Hij probeert te doen wat volgens hem het juiste is, maar het is moeilijk om zich eraan te houden.' 'Dat begrijp ik, Biechtmoeder. In zijn wijsheid zijn we nederig. Wij le­ven slechts om te dienen. Ons leven behoort hem toe.' Kahlan keek aandachtig naar de vloeiende lijnen en rechte hoeken van zijn jonge gezicht, dat werd verlicht door de dansende vlammen. In dat gezicht zag ze iets van wat Richard haar eerder had geprobeerd te zeg­gen. 'Richard gelooft niet dat uw leven hem toebehoort, kapitein, maar dat het uzelf toebehoort, en van onschatbare waarde is. Dat is waar hij voor vecht.'

De kapitein koos zijn woorden voorzichtig; hij maakte zich weliswaar geen zorgen omdat ze de Biechtmoeder was, aangezien hij niet was op­gegroeid met de angst voor de macht en het gezag van zo'n vrouw, maar ze was wel de echtgenote van Meester Rahl.

'De meesten van ons zien hoezeer hij verschilt van de vorige Meester Rahl. Ik wil niet beweren dat iemand van ons alles aan hem begrijpt, maar we weten dat hij vecht om te verdedigen, in plaats van om te ver­overen. Als soldaat weet ik hoeveel verschil het maakt om te geloven in datgene waarvoor ik vecht, want...'

De kapitein wendde zijn blik van haar af. Hij pakte een takje van het brandhout en tikte een tijdje met het uiteinde op de grond. Zijn stem kreeg een verdrietige bijklank. 'Want er wordt je iets kostbaars afgeno­men als je mensen doodt die je nooit kwaad hebben willen doen.' Het vuur knapte en siste terwijl hij langzaam de gloeiende kooltjes be­woog. Er wervelden vonken omhoog, die van onder de overhangende rots uit schoten.

Cara keek naar haar Agiel terwijl ze die door haar vingers liet rollen. 'Dus... dat gevoel hebt u ook?'

Kapitein Meiffert keek Cara aan. 'Ik heb vroeger nooit beseft wat het met mijn binnenste deed. Ik wist het niet. Meester Rahl maakt dat ik trots ben een D'Haraan te zijn. Hij zorgt ervoor dat dat voor iets goeds staat... Dat deed het vroeger nooit. Ik dacht dat de dingen gewoon wa­ren zoals ze waren, en nooit konden veranderen.' Cara wendde haar blik af terwijl ze instemmend knikte. Kahlan kon zich alleen maar proberen voor te stellen hoe het leven was onder zo'n soort bewind, wat dat met mensen deed.

'Ik ben blij dat u het begrijpt, kapitein,' fluisterde Kahlan. 'Dat is een van de redenen dat hij zich zoveel zorgen over jullie allemaal maakt. Hij wil dat jullie een leven leiden waar jullie trots op kunnen zijn. Een le­ven dat van jullie zelf is.'

Hij liet de tak in het vuur vallen. 'En hij wilde dat alle mensen van An­derith om zichzelf gaven, net zoals hij wil dat wij ons leven waarderen. Het was niet zozeer dat ze voor hem zouden kiezen, als wel voor zich­zelf. Was dat waarom die stemming zoveel voor hem betekende?' 'Ja,' bevestigde Kahlan; ze was bang om haar stem nog verder op de proef te stellen.

Hij roerde met zijn lepel door zijn eten om het te laten afkoelen. Het hoefde niet meer af te koelen, daar was ze zeker van. Ze vermoedde dat zijn gedachten meer omgeroerd werden dan zijn eten. 'Weet u,' zei hij, 'een van de dingen die ik de mensen heb horen zeggen, in Anderith, was dat Richard Rahl slecht was omdat Darken Rahl zijn vader was. Ze zeiden dat Richard Rahl misschien soms wel iets goeds kon dóén, maar alleen doordat Darken Rahl zijn vader was, hij nooit een goed mens kon zijn.'

'Dat heb ik ook gehoord,' zei Cara. 'Niet alleen in Anderith.' 'Dat is verkeerd. Waarom zouden mensen denken dat enkel omdat een van zijn ouders wreed was, die misdaden worden doorgegeven aan ie­mand die ze nooit heeft begaan? En dat hij die zijn leven lang moet goed­maken? Ik moet er niet aan denken dat als ik ooit het geluk heb kinde­ren te krijgen, zij en hun kinderen, en dan hun kinderen weer, voor eeuwig zouden moeten boeten voor de dingen die ik onder Darken Rahl heb gedaan.' Hij keek naar Kahlan en Cara. 'Dat is een verkeerd voor­oordeel.'

In de stilte staarde Cara in de vlammen.

'Ik heb onder Darken Rahl gewerkt. Ik ken het verschil tussen de twee mannen.' Zijn stem werd laag van ingehouden woede. 'Het is verkeerd van de mensen om de zoon van Darken Rahl de schuld te geven van de misdaden van zijn vader.'

'Daar hebt u gelijk in,' mompelde Cara. 'Ze mogen dan een beetje op elkaar lijken, maar iedereen die ooit in de ogen van allebei heeft geke­ken, zoals ik, kan onmogelijk denken dat ze dezelfde soort man zijn.'