8
Voordat ze kon beginnen, zag Nicci iets dat haar verontwaardiging wekte. Ze draaide zich razendsnel om naar een vrouw die vlakbij stond. 'Waar is hier een wastobbe?'
Verrast door de vraag wees de vrouw met een trillende vinger naar een gebouw met één verdieping. 'Daar, mevrouw. Op de binnenplaats achter de winkel in aardewerk zijn tobbes waar we kleren stonden te wassen.' Nicci greep de vrouw bij haar keel. 'Ga een schaar voor me halen. Breng me die bij de tobbes.' De vrouw staarde haar met grote angstogen aan. Nicci duwde haar weg. 'Nu! Of sterf je liever ter plekke?' Nicci trok een gesleten leren, met spijkers bezette reserveriem tussen een paar andere vandaan, die bijeengebonden over de schouder van commandant Kardeef hingen. Hij deed geen poging haar tegen te houden, maar terwijl ze de riem oprolde, pakte hij haar bovenarm in zijn sterke greep.
'Je kunt dat jong maar het beste verdrinken... of misschien een paar lappen van haar vel afsnijden en dan haar ogen uitsteken.' Zijn adem rook naar uien en bier. Hij grijnsde zelfgenoegzaam. 'Als jij dan met haar begint, en ze schreeuwt en smeekt om haar leven, zal ik wat van de jongemannen verzamelen, of misschien selecteer ik wel wat vrouwen om een voorbeeld te stellen. Wat heb je liever, deze keer?' Nicci sloeg haar dreigende blik neer naar zijn vingers op haar arm. Hij haalde ze weg terwijl hij een waarschuwing gromde. Ze keerde zich naar het meisje en wond de riem tweemaal om haar nek om als halsband te dienen. Daarna draaide ze hem van achteren een slag, zodat ze een handvat had en het meisje mee kon leiden. Het meisje slaakte een benauwd gilletje van schrik. Ze was waarschijnlijk nog nooit in haar leven zo ruw behandeld. Nicci duwde haar voor zich uit, naar het gebouw dat de vrouw had aangewezen.
Iedereen had gezien hoe boos Nicci plotseling was geworden, dus niemand durfde haar te volgen. Een vrouw die dichtbij stond, ongetwijfeld de moeder van het meisje, begon luidkeels te protesteren, maar zweeg toen de mannen van Kardeef hun aandacht op haar richtten. Tegen die tijd was Nicci al met het onthutste meisje om de hoek verdwenen. Vaal wasgoed, vervormd en gekreukt door de mishandeling op het wasbord en nu opgerekt en aan de lijn gehangen, wapperde achter het huis in de wind alsof het wilde ontsnappen. Rook uit de put kringelde boven het gebouw uit. De nerveuze vrouw stond te wachten met een grote schaar.
Nicci beende met het meisje naar een tobbe met water, drukte haar op haar knieën en duwde haar hoofd onder water. Terwijl het meisje worstelde, griste Nicci de schaar uit de hand van de vrouw. Nu haar opdracht voltooid was, sloeg de vrouw haar schort voor haar mond om haar gejammer te onderdrukken terwijl ze in tranen wegrende; ze wilde niet zien hoe een kind werd vermoord.
Nicci trok het hoofd van het meisje uit het water en begon terwijl ze proestte en naar lucht hapte haar donkere, drijfnatte haar heel kort af te knippen. Toen Nicci klaar was met het afknippen van de doorweekte plukken, duwde ze het meisje opnieuw met haar hoofd onder water terwijl ze zich bukte en een stuk lichtgele zeep van het wasbord op de grond naast de tobbe pakte. Nicci rukte het hoofd van het meisje weer omhoog en begon toen te boenen. Het meisje krijste, sloeg met haar magere armen om zich heen en klauwde naar de riem om haar nek waarbij Nicci haar vasthield. Nicci besefte dat ze haar waarschijnlijk pijn deed, maar het drong maar vaag tot haar door, zozeer was ze in de greep van de woede.
'Wat bezielt je?' Nicci schudde het hijgende meisje dooreen. 'Weet je dan niet dat je onder de luis zit?' 'Maar, maar...'
De zeep was hard en zo ruw als een rasp. Het meisje gilde toen Nicci haar voorover duwde en nog krachtiger verder boende. 'Vind je het leuk om een hoofd vol luis te hebben?' 'Nee...'
'Nou, blijkbaar wel! Waarom heb je ze anders?' 'Alstublieft! Ik zal mijn best doen. Ik zal me wassen. Dat beloof ik!' Nicci herinnerde zich hoe vreselijk ze het had gevonden om luis op te lopen op de plekken waar haar moeder haar heen stuurde. Ze wist nog dat ze zich had geboend met de scherpste zeep die ze kon vinden, waarna ze weer naar een andere plek werd gestuurd, waar ze opnieuw met die gehate beesten werd besmet.
Toen Nicci haar een stuk of tien keer had geboend en ondergeduwd, sleepte ze het meisje uiteindelijk mee naar een tobbe met schoon water en zwiepte haar hoofd er een paar keer in heen en weer om de zeep weg te spoelen. Het meisje knipperde verwoed met haar ogen om het prikkende zeepachtige water dat langs haar gezicht stroomde uit haar ogen te krijgen.
Nicci greep het meisje bij de kin en keek in haar rode ogen. 'Je kleren zijn vast vergeven van de neten. Je moet je kleren elke dag schrobben - vooral je ondergoed - anders zijn de luizen zo weer terug.' Nicci kneep het meisje in de wangen totdat haar ogen traanden. 'Je bent te goed om onder de luis te zitten! Weet je dat niet?'
Het meisje knikte, voor zover ze dat kon onder de sterke greep waarin Nicci's vingers haar gezicht vasthielden. De donkere, intelligente ogen waren, hoewel rood van het water en groot van schrik, nog steeds vol van die zeldzame verwondering. Hoe pijnlijk en beangstigend deze ervaring ook was geweest, die was nog niet verdreven. 'Verbrand je beddengoed. Zorg dat je nieuw krijgt.' Gezien de manier waarop deze mensen woonden en werkten, leek het een hopeloze opgave. 'Je hele familie moet al het beddengoed verbranden. Al hun kleren wassen.'
Het meisje knikte dat ze het beloofde.
Nu deze taak was volbracht, nam Nicci het meisje mee terug naar de verzamelde menigte. Terwijl ze haar meetrok bij de riem met spijkers die ze als halsband gebruikte, werd Nicci onverwacht overvallen door een herinnering.
Het was een herinnering aan de eerste keer dat ze Richard had gezien. Bijna alle Zusters in het Paleis van de Profeten hadden zich in de grote zaal verzameld om de nieuwe jongen te zien die Zuster Verna had meegebracht. Nicci stond bij de mahoniehouten balustrade een veter die afhing van haar lijfje om haar vinger te draaien, weer los te trekken en opnieuw om haar vinger te winden, toen de dubbele deur van dik walnotenhout openging. Het geroezemoes van stemmen, met af en toe een helder opklinkende lach, stierf weg tot een verwachtingsvolle stilte toen het groepje, met Zuster Phoebe voorop, de zaal binnen kwam lopen, langs de witte zuilen met de gouden kapitelen en onder de enorme, gewelfde koepel.
Er werd maar zelden een jongen met de gave geboren, en als er een werd ontdekt en ten slotte naar het paleis werd gebracht om daar te wonen, bracht dat een verwachtingsvolle opwinding teweeg. Er zou die avond een groot banket worden gehouden. De meeste Zusters stonden in hun beste kleren beneden in de zaal, popelend om de nieuwe jongen te ontmoeten. Nicci bleef midden op het onderste balkon staan. Het kon haar niets schelen of ze hem wel of niet zou ontmoeten.
Hij kon niet weten dat sommigen van hen dat inderdaad waren. 'Als jullie hetzelfde doen als zij en deze halsband gebruiken om me pijn te doen, is de wapenstilstand afgelopen. Jullie denken misschien dat jullie de touwtjes in handen hebben, maar ik beloof jullie: als de wapenstilstand eindigt, zul je merken dat jullie een bliksemschicht vasthouden.' De zaal was doodstil.
Hij stond alleen, uitdagend, temidden van honderden tovenaressen die wisten hoe ze elke nuance van de kracht waarmee ze waren geboren konden gebruiken; hij wist praktisch niets van zijn vermogen en had bovendien een Rada'Han om zijn nek. Ook hierin was hij misschien een hertenbok, maar dan wel een hertenbok die een verzameling leeuwen uitdaagde. Hongerige leeuwen.
Richard rolde zijn linkermouw op. Hij trok zijn zwaard - een zwaard! - in openlijk verzet tegen de gigantische macht die tegenover hem stond. Het karakteristieke gerinkel van staal doorbrak de stilte toen de kling uit de schede werd getrokken. Nicci stond gefascineerd te luisteren terwijl hij zijn voorwaarden opsomde.
Ten slotte wees hij met het zwaard achter zich. 'Zuster Verna heeft me gevangengenomen. Ik heb haar de hele reis lang tegengewerkt. Ze heeft alles gedaan om me hier te krijgen, behalve me doden en mijn lijk over een paard hangen. Hoewel ook zij mijn overweldiger en vijand is, ben ik haar iets verschuldigd. Als iemand haar met een vinger aanraakt vanwege mij, zal ik diegene doden en is de wapenstilstand afgelopen.' Nicci kon zich zo'n vreemd eergevoel niet voorstellen, maar op de een of andere manier wist ze dat het paste bij wat ze in zijn ogen zag. De menigte keek ademloos toe toen Richard zijn zwaard langs de binnenkant van zijn arm haalde. Hji draaide het en streek beide kanten door het bloed, totdat dat van de punt afdruppelde. De anderen zagen het misschien niet, maar Nicci kon duidelijk zien - net zoals ze in zijn ogen een eigenschap zag die de anderen niet zagen - dat het zwaard een onderdeel vormde van de magie in hem.
Zijn knokkels waren wit rond het gevest; hij stak de glinsterende karmozijnrode kling omhoog.
'Ik zweer het jullie op mijn bloed!' riep hij uit. 'Als jullie de Baka Ban Mana, Zuster Verna of mij kwaad doen, is de wapenstilstand voorbij, en dan beloof ik jullie oorlog! En dan zal ik het Paleis van de Profeten met de grond gelijk maken!'
Vanaf het bovenste balkon, waar Richard hem niet kon zien, klonk de spottende stem van Jedidiah over de menigte. 'Helemaal alleen?' 'Als jullie aan me twijfelen, is dat op eigen risico. Ik ben een gevangene; ik heb niets om voor te leven. Ik ben de profetie in levenden lijve. Ik ben de brenger van de dood.'
Er klonk geen antwoord in de verbijsterde stilte. Waarschijnlijk kende elke vrouw in de zaal de profetie van de brenger van de dood, hoewel niemand zeker wist wat ermee werd bedoeld. De tekst van die profetie werd, samen met alle andere, bewaard in de gewelven diep onder het Paleis van de Profeten. Dat Richard ervan wist, dat hij het er hardop over durfde te hebben in dit gezelschap, liet over zijn bedoelingen geen twijfel bestaan. Elke leeuwin in de zaal trok voorzichtig haar klauwen in. Richard duwde zijn zwaard weer in de schede alsof hij daarmee zijn dreigement wilde onderstrepen.
Nicci wist dat datgene wat ze in zijn ogen en persoonlijkheid had gezien zo intens belangrijk was dat het haar nooit meer zou loslaten. Ze wist ook dat ze hem moest vernietigen.
Nicci moest gunsten verlenen en aan verplichtingen voldoen waarvan ze zich nooit had voorgesteld dat ze zich er vrijwillig aan zou onderwerpen, maar in ruil daarvoor werd ze een van Richards zes leraressen. De lasten die ze in ruil voor dat voorrecht op zich had genomen, waren het allemaal waard om alleen met hem te zitten, tegenover hem aan een tafeltje in zijn kamer, en lichtjes zijn handen vast te houden - als je tenminste kon zeggen dat je een bliksemflits lichtjes vasthield - en te trachten hem te leren zijn Han aan te raken, de essentie van het leven en de ziel in iemand met de gave. Hoe hij ook zijn best deed, hij voelde niets. Dat was op zichzelf al uitzonderlijk. Maar het vermoeden van wat ze in hem voelde, maakte vaak al dat ze nauwelijks een woord kon uitbrengen. Ze had de anderen achteloos vragen gesteld en wist dat zij er blind voor waren.
Hoewel Nicci niet begreep wat zijn ogen en gedrag onthulden over zijn intellect, wist ze wel dat het de gevoelloze veiligheid van haar onverschilligheid verstoorde. Ze hunkerde ernaar om achter zijn innerlijk te komen voordat ze hem moest vernietigen, en tegelijkertijd verlangde ze ernaar om hem te vernietigen voordat ze erachter kwam. Elke keer dat ze dacht dat ze het raadsel van zijn uitzonderlijke karakter bijna had ontrafeld, en dat ze kon voorspellen wat hij in een gegeven situatie zou doen, bracht hij haar in de war door iets volkomen onverwachts te doen, zo niet iets onmogelijks. Ze zat urenlang verdrietig te zijn, omdat het antwoord voor het grijpen leek te liggen en ze het toch niet te pakken kon krijgen. Ze wist alleen dat het een onmetelijk belangrijk principe was en dat het buiten haar bereik bleef. Richard, die ongelukkig was met zijn situatie, werd steeds afstandelijker naarmate de tijd verstreek. Toen ze alle hoop had verloren, besloot Nicci dat de tijd gekomen was.
Toen ze naar zijn kamer ging voor wat bedoeld was als zijn allerlaatste les en zijn dood, verraste hij haar door haar een zeldzame witte roos aan te bieden. Erger nog, hij gaf haar die met een glimlach en zonder verklaring. Toen hij de bloem naar haar uitstak, was ze zo verbijsterd dat ze alleen kon uitbrengen: 'Goh, dank je, Richard.' Een witte roos kon maar van één soort plek komen: gevaarlijke, verboden gebieden waar geen enkele student in staat werd geacht binnen te komen. Dat hij dat blijkbaar wel kon, en dat hij haar zo brutaal het bewijs van zijn overtreding aanbood, ontstelde haar. Ze hield de witte roos voorzichtig tussen duim en wijsvinger en wist niet of hij haar waarschuwde - door haar een verboden voorwerp te geven - dat hij de brenger van de dood was, en dat zij was gekozen, of dat het een eenvoudig, zij het vreemd, gebaar van vriendelijkheid was. Ze besloot op haar hoede te zijn. Opnieuw had zijn aard haar tegengehouden.
De andere Zusters van de Duisternis hadden hun eigen plannen. Naar Nicci's mening was Richards gave waarschijnlijk zijn minst opmerkelijke en verreweg minst belangrijke eigenschap. Liliana, een van zijn andere leraressen, een vrouw met een grenzeloze hebzucht en een beperkt inzicht, wilde echter het aangeboren vermogen van zijn Han voor zichzelf stelen. Dat leidde tot een dodelijke confrontatie die Liliana verloor. Nadat zij zessen - hun leidster, Ulicia, en Richards vijf overgebleven leraressen - waren ontdekt, ontvluchtten ze het paleis met weinig meer dan hun leven en waren ze ten slotte in de klauwen van Jagang gevallen.
Uiteindelijk begreep Nicci die verborgen kracht achter zijn blik nog steeds niet beter dan het eerste ogenblik dat ze die had gezien.
Het was allemaal tussen haar vingers door geglipt.
Het meisje rende naar haar moeder toen Nicci de leren riem om haar nek losliet.
'Nou?' schreeuwde commandant Kardeef. Hij plantte zijn vuisten in zijn zij. 'Ben je klaar met je spelletjes? Het wordt tijd dat deze mensen de ware betekenis van meedogenloos leren kennen!'
Nicci keek strak in de diepten van zijn donkere ogen. Ze stonden uitdagend, kwaad en vastbesloten... en toch leken ze in niets op Richards ogen.
Nicci wendde zich tot de soldaten. Ze gebaarde. 'Jullie tweeën. Grijp de commandant.' De mannen knipperden verbaasd met hun ogen. Het gezicht van commandant Kardeef liep rood aan van woede. 'Zo is het genoeg! Nu ben je echt te ver gegaan!' Hij draaide zich om naar zijn manschappen, een hele massa... tweeduizend. Hij wees met een duim over zijn schouder naar Nicci. 'Grijp die krankzinnige heks!'
Een stuk of zes mannen die het dichtst bij haar stonden, trokken hun wapens terwijl ze op haar afstormden. Zoals alle veldtroepen van de Orde, waren ze groot, sterk en snel. Ze waren ook ervaren. Nicci stak een vuist uit in de richting van degene die het dichtst bij haar was terwijl hij zijn zweep hief om die uit te slaan en haar erin te verstrikken. Met de snelheid van een gedachte vlochten Additieve en Subtractieve Magie zich ineen tot een dodelijk mengsel toen ze een gerichte straal van kracht lanceerde. Die bracht een lichtflits voort die zo heet en wit was dat het zonlicht in vergelijking ermee een ogenblik lang flauw en koud leek.
De klap blies een gat ter grootte van een meloen door het midden van de borst van de soldaat. Even, voordat de innerlijke druk ervoor zorgde dat zijn organen de plotselinge leegte vulden, kon ze door het gapende gat in zijn borst de mannen achter hem zien.
Het gevolg van de klap bleef als een bliksemschicht op haar netvlies staan. De scherpe schroeilucht prikte in haar ogen. De donderklap van haar kracht rolde weg over de omliggende groene tarwevelden. Voordat de soldaat de grond raakte, ontketende Nicci haar kracht tegen nog drie van de aanvallende mannen, waarbij ze van een de hele schouder wegblies; de dreun deed hem in de rondte tollen als een gruwelijke fontein en de arm vloog de menigte in. Een derde man werd bijna in tweeën gespleten. Ze voelde hoe de volgende klap diep in haar borst doordreunde en met een verblindende lichtflits spatte het hoofd van de vierde man uiteen in een wolk van rode mist en stukjes bot.
Haar waarschuwende blik ontmoette de ogen van twee mannen die klaarstonden met messen in hun vuisten geklemd. Ze bleven staan. Vele anderen deden een stap achteruit terwijl de vier knallen, voor haar duidelijk van elkaar gescheiden maar toch zo dicht opeen dat ze bijna in elkaar overgingen en één oorverdovende klap werden, nog door de huizen werd weerkaatst.
'Zo,' zei ze met een rustige, beheerste stem, 'als jullie mijn bevelen niet opvolgen en commandant Kardeef grijpen, doe ik het zelf. Maar dan natuurlijk pas nadat ik jullie tot op de laatste man heb gedood.' Het enige geluid was het huilen van de wind tussen de huizen. 'Doe wat ik zeg, of sterf. Ik wacht niet langer.'
De grote mannen, die haar kenden, namen hun besluit in het ogenblik waarvan ze wisten dat het het enige was dat ze zouden krijgen, en sprongen naar voren om de commandant te grijpen. Hij slaagde erin zijn zwaard te trekken. Kadar Kardeef had veel ervaring in de strijd. Hij riep bevelen terwijl hij zich verzette. Er vielen meerdere doden in het strijdgewoel. Anderen schreeuwden toen ze gewond raakten. Van achteren konden de mannen eindelijk de gevreesde arm met het zwaard grijpen.
Nog meer mannen wierpen zich op de commandant totdat ze hem ontwapend hadden en hij eindelijk machteloos op de grond lag. 'Waar ben je mee bezig?' brulde Kadar Kardeef naar haar terwijl de mannen hem overeind trokken.
Nicci stapte naar hem toe. De soldaten hielden zijn armen achter zijn rug gedraaid. Ze keek strak in zijn woeste ogen. 'Nou, commandant, ik volg uw bevelen op.' 'Waar heb je het over?'
Ze glimlachte zonder vreugde, alleen omdat ze wist dat dat hem nog kwader zou maken.
Een van de mannen wierp een blik over zijn schouder. 'Wat wilt u dat we met hem doen?'
'Doe hem geen kwaad; ik wil dat hij volledig bij bewustzijn is. Kleed hem uit en bind hem aan de paal.' 'Paal? Welke paal?'
'De paal waar de varkens aan zaten die jullie hebben opgegeten.' Nicci knipte met haar vingers, en ze begonnen de kleren van hun commandant uit te trekken. Ze keek gevoelloos toe hoe hij werd uitgekleed. Zijn uitrusting en kostbare wapens werden een buit, die snel verdween in de handen van de mannen die hij had aangevoerd. Ze gromden van inspanning terwijl ze hun best deden de zich verzettende, blote, harige commandant vast te binden aan de paal achter zijn rug. Nicci wendde zich tot de verbijsterde menigte. 'Commandant Kardeef wil dat u weet hoe meedogenloos we kunnen zijn. Ik zal dat bevel uitvoeren en u dat demonstreren.' Ze keerde zich weer naar de soldaten. 'Hang hem boven het vuur om te roosteren als een varken.' De soldaten droegen de worstelende, furieuze Kadar Kardeef, de held van de slag om de Smalle Pas, naar de vuurput. Ze wisten dat Jagang door haar ogen naar hen keek. Ze hadden reden aan te nemen dat de keizer haar zou tegenhouden als hij dat wilde. Per slot van rekening was hij de droomwandelaar, en ze hadden talloze malen gezien hoe hij haar en de andere Zusters dwong zijn verlangens in te willigen, hoe pervers die verlangens ook waren.
Ze konden niet weten dat Jagang om de een of andere reden op dat moment geen toegang tot haar geest had.
De houten uiteinden van de paal kwamen klepperend neer in de holtes in de stenen steunen aan weerszijden van de vuurput. De paal veerde op en neer door het gewicht van de man. Uiteindelijk kwam hij in evenwicht en hing Kadar Kardeef met zijn gezicht naar beneden. Hij kon weinig anders doen dan naar de gloeiende kooltjes onder zich kijken. Hoewel het vuur minder fel was gaan branden, duurde het niet lang voordat de hitte van de flakkerende, lage vlammetjes onaangenaam voor hem begon te worden. Terwijl de mensen in zwijgende ontsteltenis toekeken, kronkelde de commandant zich in bochten, intussen bevelen gillend, eisend dat zijn mannen hem losmaakten en hun straf belovend als ze nog langer wachtten. Zijn tirade stierf weg toen hij begon te hijgen om zijn groeiende angst onder controle te houden. Nicci hield haar blik gericht op de ogen van de inwoners van het plaatsje en wees achter zich.
'Zo meedogenloos is de Imperiale Orde: ze laat een groot commandant, een oorlogsheld, een wijd en zijd bekend en gerespecteerd man, een man die goed is geweest voor de Orde, langzaam en met veel pijn verbranden, enkel en alleen om jullie, de inwoners van een onbetekenend plaatsje, te laten zien dat ze niet zal aarzelen om wie dan ook te doden. Ons doel is het heil van allen en aan dat doel wordt meer belang gehecht dan aan enig individu onder ons. Dit is daar het bewijs van. Denken jullie nu nog steeds, om welke reden dan ook, dat we ervoor zouden terugschrikken om een enkeling of jullie allemaal iets aan te doen als jullie niet bijdragen aan het gemeenschappelijk belang?' Bijna iedereen schudde het hoofd en mompelde: 'Nee, mevrouw.' Achter haar kronkelde commandant Kardeef van de pijn. Hij schreeuwde weer naar zijn manschappen en beval hun hem los te maken en die 'gestoorde heks' te vermoorden. Geen van de soldaten maakte enige aanstalten om zijn bevelen op te volgen. Naar hun gezicht te oordelen, hoorden ze hem niet eens. Deze mannen hadden geen idee wat mededogen was. Er bestond alleen leven en dood. Zij kozen voor het leven; die keuze betekende zijn dood.
Nicci stond naar de ogen van de mensen te kijken terwijl de minuten voortkropen. De commandant hing een flink eind boven de lage vlammen, maar er was een groot bed gloeiend hete kooltjes. Ze wist dat de vlagerige bries de ergste hitte af en toe wegblies zodat hij een kortstondig respijt had. Dat zou zijn beproeving alleen maar verlengen; de hitte was onverbiddelijk. Maar het zou tijd kosten. Ze vroeg niet om meer brandhout. Ze had geen haast.
Mensen trokken hun neus op; iedereen kon ruiken dat zijn lichaamsbeharing verschroeide. Niemand durfde iets te zeggen. Naarmate de beproeving langer duurde, werd de huid van Kardeefs borst en buik roder en daarna donker. Het duurde ruim een kwartier voordat die ten slotte begon te barsten en open te trekken. Hij gilde bijna voortdurend van de pijn. De geur veranderde in een verrassend aangename lucht van roosterend vlees.
Uiteindelijk begon hij om genade te jammeren. Hij riep haar naam, smeekte haar er een eind aan te maken, hem ofwel los te maken of snel te doden. Terwijl ze luisterde hoe hij haar naam snikte, streek ze over de gouden ring door haar onderlip; zijn stem was weinig meer voor haar dan het gezoem van een vlieg.
De dunne laag vet die over zijn sterke spieren lag, begon te smelten. Hij werd schor. Gevoed door het vet, laaiden de vlammen op en verschroeiden zijn gezicht.
'Nicci!' Kardeef wist dat zijn smeken om genade aan dovemansoren was gericht. Hij verraadde zijn ware gevoelens. 'Jij smerige teef! Je hebt alles verdiend dat ik je heb aangedaan!'
Ze keek onverschillig in zijn verwilderde ogen. 'Ja, dat heb ik. Doe mijn groeten aan de Wachter, Kadar.'
'Doe hem dat zelf maar! Als Jagang dit ontdekt, scheurt hij je in stukken! Het duurt niet lang meer voordat je in de onderwereld bent, in handen van de Wachter!'
Zijn woorden waren weer een onbeduidend gegons voor haar. Zweet parelde op het voorhoofd van de mensen terwijl het schouwspel maar voortduurde. Ze hadden geen uitgesproken bevelen nodig om te weten dat ze van haar moesten blijven toekijken. Als ze al zouden overwegen om haar onuitgesproken bevelen te negeren, toverde hun eigen fantasie hun bestraffingen voor ogen die zij nooit zou kunnen verzinnen. Alleen de jongens waren gefascineerd door de opmerkelijke demonstratie. Ze wisselden veelbetekenende blikken; een dergelijke foltering was een traktatie voor deze jonge onsterfelijken. Op een dag zouden ze goede soldaten voor de Orde kunnen worden... zolang ze niet volwassen werden.
Nicci's blik ontmoette die van het meisje. De haat in die ogen was adembenemend. Hoewel het meisje bang was geweest toen ze werd ondergeduwd en geschrobd, was toen nog in haar ogen te lezen geweest dat de wereld een wonderbaarlijk oord was en dat zij een bijzonder iemand was. Nu verraadden haar ogen haar verloren onschuld. De hele tijd stond Nicci kaarsrecht, met haar schouders naar achteren, om de volledige klap van de gloednieuwe haat van het meisje op te vangen en de zeldzame sensatie te ondergaan iets te voelen. Het meisje had er geen idee van dat commandant Kardeef haar plaats had ingenomen in de vlammen.
Toen de commandant eindelijk stil werd, wendde Nicci haar blik af van het meisje en sprak ze de inwoners van het plaatsje toe.
'Het verleden is voorbij. Jullie maken deel uit van de Imperiale Orde.
Als jullie niet het moreel juiste doen door bij te dragen aan het welzijn van jullie medeburgers van de Orde, kom ik terug.'
Ze twijfelden niet aan haar woorden. Als ze iets niet wilden, was het haar ooit weer te zien.
Een van de soldaten stapte met houterige passen en zijn vuisten bevend langs zijn lichaam op haar af. Zijn ogen waren groot van verbazing en pijn. 'Ik wil je terug, schatje,' gromde hij met een stem die niet bij de verbijsterde uitdrukking in zijn ogen paste. De stem werd dreigend. 'En wel onmiddellijk.'
Het was onmiskenbaar de stem van Jagang, en hij was razend. Het was moeilijk voor hem om de geest binnen te dringen van iemand zonder de gave. Hij had de soldaat in een stevige greep. Jagang zou geen soldaat hebben gebruikt en daarbij zijn onvermogen hebben verraden als hij in Nicci's geest had kunnen binnendringen. Ze had geen flauw idee waarom hij plotseling de verbinding met haar had verloren. Het was al vaker gebeurd. Ze wist dat hij uiteindelijk zijn vermogen om haar pijn te doen zou terugvinden. Ze hoefde alleen maar af te wachten.
'Bent u boos op me, Excellentie?' 'Wat denk je?'
Ze haalde haar schouders op. 'Aangezien Kadar beter in bed was dan jij, zou ik denken dat je tevreden zou zijn.'
'Kom onmiddellijk hierheen!' brulde de soldaat met de stem van Jagang.
'Begrepen? Onmiddellijk!'
Nicci boog. 'Maar natuurlijk, Excellentie.'
Terwijl ze zich oprichtte, rukte ze het lange mes van de soldaat uit de schede aan zijn riem en dreef het tot aan het heft in zijn gespierde buik. Ze zette haar kiezen op elkaar en spande zich in het heft opzij te draaien, waardoor het lemmet niets van zijn ingewanden intact zou laten. Ze betwijfelde of de man nog iets van zijn akelige dood aan haar voeten voelde, waar hij lag te kronkelen terwijl ze stond te wachten tot haar rijtuig om het plein was gereden. Hij stierf met Jagangs grijns op zijn lippen. Aangezien een droomwandelaar alleen toegang had tot de geest van de levenden, was de rust voorlopig weergekeerd. Nadat haar rijtuig schommelend en stof opwerpend tot stilstand was gekomen, stak een soldaat zijn arm uit en opende de deur voor haar. Ze bleef op de treeplank staan en draaide zich om naar de menigte terwijl ze zich vasthield aan de reling aan de buitenkant, om rechtop te blijven staan zodat ze haar allemaal konden zien. Haar blonde haar wapperde in het zonlicht en de bries.
'Vergeet deze dag niet, en hoe jullie leven is gespaard door Jagang de Rechtvaardige! De commandant wilde jullie laten vermoorden; de keizer heeft via mij zijn barmhartigheid getoond. Vertel iedereen over de genade en wijsheid van Jagang de Rechtvaardige, dan zal ik niet hoeven terugkomen.'
De menigte mompelde instemmend.
'Wilt u dat we de commandant meenemen?' vroeg een soldaat. De man, de trouwe adjudant van Kadar Kardeef, droeg nu Kardeefs zwaard. Net als groenten, bleef loyaliteit maar kort vers en was haar uiteindelijke lot stank en rotting.
'Laat hem maar roosteren, als geheugensteuntje. Alle anderen komen met mij mee terug naar Schoonveld.'
'Zoals u wenst,' zei hij met een buiging. Hij maakte een armgebaar en beval de mannen op te stijgen en te vertrekken.
Nicci boog zich verder uit het rijtuig en keek op naar de koetsier. 'Zijne Excellentie wil me zien. Hoewel hij dat niet in zoveel woorden heeft gezegd, ben ik er tamelijk zeker van dat hij graag wil dat u haast maakt.' Nicci installeerde zich op het harde leren kussen in het rijtuig, met haar rug recht tegen de rugleuning, terwijl de koetsier schril floot en zijn zweep liet klappen. Het span zette zich met een ruk in beweging en trok het rijtuig naar voren. Met een hand aan het raamkozijn hield ze zichzelf in evenwicht toen de ijzeren wielen over de harde, ongelijke ondergrond van het stadsplein hotsten totdat ze de weg bereikten, waar het rijtuig overging in de bekende schuddende gang. De zon scheen schuin door het raam naar binnen en viel over het lege kussen tegenover haar. De heldere vlek gleed van de zitting af toen het rijtuig een bocht in de weg nam en gleed ten slotte naar boven om op haar schoot te komen liggen als een warme kat. Donker geklede ruiters aan weerszijden, voor en achter haar bogen zich naar voren over de schoften van hun galopperende rijdieren. Een bulderend geraas en wolken stof stegen op van de dreunende hoeven.
Voorlopig was Nicci's geest bevrijd van Jagang. Ze was omringd door tweeduizend man, maar toch voelde ze zich helemaal alleen. Het zou niet lang duren voordat ze pijn had om de vreselijke leegte te vullen. Ze voelde geen vreugde en geen angst. Soms vroeg ze zich af waarom ze niets anders voelde dan de behoefte om te kwetsen. Terwijl het rijtuig naar Jagang stoof, waren haar gedachten geconcentreerd op een andere man; ze probeerde zich elke gelegenheid te herinneren dat ze hem had gezien. Ze liet elk moment door haar gedachten gaan dat ze met Richard Cypher had doorgebracht, of zoals hij nu bekend was - en zoals Jagang hem kende - Richard Rahl. Ze dacht aan zijn grijze ogen.
Tot op de dag dat ze hem had gezien, had ze nooit geloofd dat zo iemand zou kunnen bestaan.
Als ze aan Richard dacht, zoals nu, had ze slechts één brandende behoefte: om hem te vernietigen.