63
In één lange vloeiende beweging, terwijl hij met zijn vingertoppen het uiteinde van de vijl bedreven in de goede richting leidde, liet Richard het stalen gereedschap naar beneden glijden langs de plooi in de stof, die voor altijd fris zou blijven in het witte marmer. Hij ging helemaal op in het werk, erop geconcentreerd gelijkmatige druk toe te passen om heel nauwkeurig een fijne laag weg te vijlen.
De vijl had honderden ribbeltjes, rij na rij piepkleine mesjes van gehard staal, die het nobele steen wegsneden en vorm gaven. Deze messen hanteerde hij met evenveel overgave als elk ander mes of zwaard. Hij legde de vijl zonder om te kijken achter zich op de houten werkbank, voorzichtig om hem op het hout te leggen en niet tegen andere stalen voorwerpen te stoten, want dan zou hij hem voortijdig bot maken. Hij pakte er een andere vijl voor in de plaats, met nog fijnere tandjes, en maakte de ruwe plekken gladder die waren achtergebleven nadat hij met de vorige vijl een correctie had aangebracht.
Met vingers die onder het witte stof zaten, als een bakker die met meel bezig is, onderzocht Richard het oppervlak van de arm van de man, op zoek naar onvolkomenheden. Totdat het marmer gepolijst was, waren kleine gebreken en facetten gemakkelijker te voelen met je vingers dan te zien met je ogen. Waar hij ze vond, gebruikte hij een kleinere vijl in één hand, terwijl zijn andere hand erachteraan kwam en over de bolling van de spier streek, om het subtiele verschil te voelen dat het gereedschap in het steen had aangebracht. Hij verwijderde nu nog maar flinterdunne laagjes materiaal.
Het had hem een paar maanden gekost om bij deze laatste laag aan te komen. Het was opwindend om zo dicht bij het vlees te zijn. De dagen waren, de een na de ander, verstreken in een eindeloze opeenvolging van werk: overdag de dood beeldhouwen op het bouwterrein, en in de nacht het leven. Het beeldhouwen voor zichzelf was een tegenwicht voor het beeldhouwen voor de Orde; vrijheid en slavernij tegenover elkaar.
Als een van de broeders naar het beeld vroeg, zorgde Richard er altijd voor zijn tevredenheid over wat hij aan het maken was te verbergen. Dat deed hij door zich het schaalmodel voor de geest te halen dat hij had moeten namaken. Hij boog zijn hoofd altijd eerbiedig en meldde welke voortgang hij had geboekt bij het uitvoeren van zijn straf, en verzekerde hen ervan dat hij op schema lag en dat het werk op tijd klaar zou zijn om op het plein te worden geïnstalleerd voor de inwijding. Door de nadruk te leggen op het woord 'straf' werd hun aandacht op dat onderwerp gevestigd en weggeleid van het beeld zelf. De broeders waren steevast veel tevredener over zijn vermoeidheid door het zware werk van zijn boetedoening, dan dat ze geïnteresseerd waren in weer zo'n saai stenen beeld. Overal waren beeldhouwwerken; dit was de zoveelste uitbeelding van de hopeloze ontoereikendheid van de mensheid. Net zomin als in hun wereld een individueel mens belangrijk was, was een individueel beeld dat. Het was puur het enorme aantal sculpturen dat het overweldigende bewijs van de Orde voor het onvermogen van de mens moest vormen. De sculpturen waren enkel rekwisieten voor het podium waarop de broeders moraliseerden over opoffering en verlossing.
Richard maakte altijd ootmoedig melding van zijn nachten met weinig eten en weinig slaap, als hij na zijn beeldhouwwerk van de dag aan zijn boetedoening werkte. Aangezien onbaatzuchtige zelfopoffering het juiste middel was tegen verdorvenheid, vertrokken de broeders dan tevreden.
Richard nam nu een kleinere vijl, die in een steeds toenemende kromming was gebogen, en bewerkte de spier waar die smal uitliep in een pees, waardoor de spanning in de arm zichtbaar werd, en de onderliggende structuur. Overdag observeerde hij andere mannen als ze aan het werk waren, om te leren hoe de complexe vormen van de spieren veranderden als ze bewogen, 's Nachts keek hij naar zijn eigen armen, die hij omhooghield in het lamplicht, om aderen en pezen die fier aan het oppervlak lagen levensecht weer te geven. Soms gebruikte hij een spiegeltje. Het huidoppervlak dat hij maakte, was een gevarieerd landschap dat over botten en spieren was gespannen, in hoeken was geplooid en over welvingen glad was getrokken.
Voor het lichaam van de vrouw was zijn herinnering aan Kahlan levendig genoeg om verder weinig voorbeelden nodig te hebben. Hij wilde dat dit werk het vermogen tot beweging, tot doelgerichtheid, tot het leveren van prestaties zou uitdrukken. De houding van de figuren gaf blijk van bewustzijn. De uitdrukking van de gezichten, vooral van de ogen, zou dat hoogste menselijke kenmerk vertonen: het denken. Zoals de beelden die hij in de Oude Wereld had gezien een huldiging waren van ellende en dood, was dit een huldiging van het leven. Hij wilde dat het de pure kracht van de wil tot uitdrukking bracht. De man en vrouw die hij maakte, waren zijn bescherming tegen zijn wanhoop over zijn gevangenschap. Ze vertegenwoordigden vrijheid van geest. Ze belichaamden de rede die triomfeerde.
Tot zijn grote ergernis zag Richard licht door het raam boven het beeld vallen, dat de lampen die de hele nacht hadden gebrand, overstemde. De nacht was alweer voorbij; hij had het weer voor elkaar. Hij was niet geïrriteerd door de hoedanigheid van het licht, die hij juist zeer waardeerde, maar door het feit dat het betekende dat hij zijn beeld alleen moest laten; nu moest hij weer lelijkheid gaan creëren op het bouwterrein. Gelukkig hoefde je daarbij niet na te denken of voorzichtig te werk te gaan.
Toen hij de welving van de schouderspier van de man met een vijl bewerkte, werd er op de deur geklopt. 'Richard?' Het was Victor. Richard zuchtte; hij moest ophouden. Richard trok de rode lap die hij voor zijn gezicht had gebonden en die ervoor had gezorgd dat hij niet al het marmerstof inademde, weg voor zijn neus en mond. Het was een handigheidje waarover Victor hem had verteld; de marmerhouwers in zijn vaderland Cavatura deden het altijd. 'Ik kom eraan.'
Richard stapte van de rand af die werd gevormd door het voetstuk, waar hij de benen tot halverwege de kuit had uitgehouwen. Hij strekte zijn rug en besefte hoe pijnlijk die was van het gebukt staan, en van slaapgebrek. Hij pakte het canvas dekkleed en schudde het stof ervan af. Vlak voordat hij het dekkleed over het beeld wierp, had hij de figuren helemaal in het zicht. De vloer, planken en gereedschappen waren bedekt onder een dun laagje marmerstof. Maar tegen de zwarte muren stak het marmer scherp af in het glorieuze licht vanboven. Richard trok het dekkleed over de onvoltooide figuren en maakte de deur toen open.
'Je ziet eruit als een spook,' merkte Victor met een scheve grijns op. Richard sloeg het stof van zich af. ik was de tijd vergeten.' 'Heb je gisteravond nog in de werkplaats gekeken?' 'De werkplaats? Nee, hoezo?'
Victors grijns kwam terug, deze keer breder. 'Priska heeft de bronzen plaat gisteren laten afleveren. Ishaq heeft hem gebracht. Kom maar kijken.'
Aan de andere kant van de smidse, in de opslagruimte, stond het bronzen voorwerp in een paar delen. Het was te groot om in één keer te kunnen gieten, dus had Priska het in een paar stukken gemaakt, die door Victor geplaatst en aaneengesmeed zouden worden. Het voetstuk voor de sectie van een ring die de aanwijsplaat zou worden, was enorm. Priska wist dat het voor een beeld was dat Richard maakte, en had iets gemaakt om trots op te zijn. 'Het is prachtig,' zei Richard.
'Ja, hè? Ik heb hem wel eerder mooi werk zien maken, maar deze keer heeft Priska zichzelf overtroffen.'
Victor ging op zijn hurken zitten en liet zijn vingers over de vreemde symbolen gaan die met zwart waren opgevuld. 'Priska zei dat zijn geboortestad Altur'Rang eens, lang geleden, vrijheid kende, maar die net als zovele andere was kwijtgeraakt. Als eerbetoon aan die tijd heeft hij er symbolen in zijn moedertaal in gegoten. Broeder Neal heeft het gezien, en was er tevreden over omdat hij dacht dat het een eerbetoon aan de keizer was, die ook uit Altur'Rang komt.' Richard zuchtte. 'Priska kan net zo mooi praten als gieten.' 'Eet je wat lardo met me?' vroeg Victor terwijl hij opstond. De zon was al helemaal op. Richard rekte zijn nek en tuurde naar het bouwterrein.
'Beter van niet. Ik moet naar mijn werk.' Richard hurkte neer en tilde één uiteinde van het voetstuk op. 'Maar ik zal je eerst laten zien waar dit komt.'
Victor pakte het andere eind en samen sjouwden ze het bronzen gietsel om de smidse heen. Toen Richard de dubbele deuren opende, zag Victor het beeld voor de eerste keer, ook al was het dan bedekt met een kleed, waardoor alleen de ronde uitsteeksels zichtbaar waren waar de twee hoofden zaten. Toch verlustigde hij zich in de aanblik. In zijn ogen was duidelijk te lezen hoe zijn levendige fantasie een voorstelling maakte van zijn stoutste dromen.
'Gaat het goed met je beeld?' Victor stootte Richard met een elleboog aan. 'Schoonheid?'
Een gelukzalige glimlach trok over Richards gezicht. 'Ah, Victor, je zult het snel genoeg zelf zien. De inwijding is al over een paar weken. Ik zal klaar zijn. Het zal iets zijn dat onze harten zal verwarmen... totdat ze me doden, tenminste.'
Victor wuifde die praat met zijn hand weg. ik hoop dat ze, als ze zulke schoonheid zien, en nog wel bij hun paleis, het zullen goedkeuren.' Richard koesterde die illusie niet. Toen herinnerde hij zich iets en stak zijn hand in een zak om er een stukje papier uit te trekken. Hij gaf het aan de smid.
ik wilde niet dat Priska woorden in de achterkant van de plaat goot, omdat ik niet wilde dat de verkeerde mensen ze zouden zien. Ik zou jou willen vragen deze woorden op de achterkant te graveren; ongeveer op dezelfde hoogte als de symbolen aan de voorkant.'
Victor pakte het papiertje aan en vouwde het open. Zijn grijns smolt weg. Hij keek naar Richard op met een oprecht verraste blik.
'Dit is hoogverraad.'
Richard haalde zijn schouders op. 'Ze kunnen me maar eenmaal doden.' 'Ze kunnen je heel lang martelen voordat ze je doden. Ze hebben ook zeer onaangename manieren om mensen te doden, Richard. Heb je weleens iemand gezien die in de lucht werd begraven terwijl hij nog leefde, bloedend uit duizenden wonden, zijn armen gebonden, zodat de gieren zich te goed konden doen aan zijn levende vlees?' 'De Orde heeft mijn armen nu ook gebonden, Victor. Als ik daar aan het werk ben en de dood om me heen zie, bloed ik uit duizend wonden. De gieren van de Orde doen zich al te goed aan mijn vlees.' Met onverbiddelijke vastberadenheid keek Richard Victor in de ogen. 'Doe je het?' Victor keek weer op het papiertje. Hij ademde diep in en liet de lucht toen langzaam ontsnappen terwijl hij aandachtig naar het papier bleef kijken. 'Hoewel het hoogverraad is, wat er staat, bevalt het me wel. Ik doe het.'
Richard gaf hem een klap op zijn schouder en een glimlach vol vertrouwen. 'Mooi werk. Kijk, hier moet het voetstuk worden bevestigd.' Richard tilde het dekkleed genoeg op om de basis bloot te leggen, ik heb een vlak oppervlak onder de juiste hoek voor je gehouwen. Ik wist niet waar de gaten in het gietwerk zouden zijn, dus heb ik het aan jou overgelaten om de gaten te boren en met lood te vullen voor de pinnen. Als je het voetstuk hebt bevestigd, kan ik de hoek berekenen van het gat dat ik moet boren voor de gnomon.'
Victor knikte. 'De gnomon is bijna klaar. Ik zal een boorijzer voor je maken dat de juiste maat heeft.'
'Mooi. En een ronde rasp om het gat af te werken?'
'Daar zal ik voor zorgen,' zei Victor terwijl ze allebei overeind kwamen.
Hij wuifde met zijn hand naar het afgedekte beeld. 'Ben je niet bang dat ik ga gluren terwijl jij je lelijke beelden maakt?'
Richard grinnikte. 'Victor, ik weet dat het je grootste wens is om de nobelheid van dit beeld te zien als het eindelijk klaar is. Die ervaring zou je niet voor jezelf willen bederven.'
Victor gaf zijn diepe, bulderende lach ten beste. 'Daar heb je wel gelijk in. Kom na je werk langs, dan eten we lardo en praten we over schoonheid in steen en over hoe de wereld eens was.'
Richard hoorde Victor nauwelijks. Hij staarde naar wat hij zo goed kende. Hoewel het voor zijn ogen verborgen was, lag het open voor zijn ziel. Hij was klaar om aan het polijsten te beginnen. Om vlees in steen te maken.
Met gebogen hoofd, en een sjaal om tegen de koude winterse wind, haastte Nicci zich door de smalle steeg. Een man die van de andere kant kwam, botste tegen haar schouder op, niet omdat hij zo snel liep, maar omdat het hem gewoon niets leek te kunnen schelen waar hij heen ging. Nicci wierp een dodelijke blik op zijn lege ogen. Haar woeste blik viel in een bodemloze put van onverschilligheid.
Ze drukte haar zak met zonnebloempitten dichter tegen zich aan terwijl ze haar weg vervolgde door de modderige steeg. Ze bleef dicht bij de ruwe houten muren van de huizen, zodat de mensen die van de andere kant kwamen niet tegen haar op zouden lopen. Mensen die dik ingepakt waren tegen de kou, die waarschijnlijk maar kort zou duren, liepen door de steeg naar de straat aan de andere kant op zoek naar woonruimte, eten, kleding of een baan. Aan de andere kant van de steeg zag ze mannen op de grond zitten, met hun rug tegen de gebouwen aan de overkant van de straat geleund, en niets ziend voor zich uit kijken terwijl er wagens langsratelden, die materiaal naar het bouwterrein van het paleis van de keizer brachten.
Nicci wilde snel naar de bakker. Ze had gehoord dat die vandaag misschien boter zou hebben. Ze wilde boter halen voor Richards brood. Hij zou thuiskomen voor het avondeten; dat had hij beloofd. Ze wilde een goede maaltijd voor hem maken. Hij moest flink eten. Hij had wat gewicht verloren, hoewel dat zijn gespierde bouw alleen maar meer leek te benadrukken. Hij was als een vleesgeworden beeld; als de beelden die ze heel vroeger had gezien.
Ze herinnerde zich hoe de bedienden van haar moeder, toen ze klein was, cakejes maakten van zonnepittenmeel. Ze had er genoeg van kunnen kopen om wat zonnepittencakejes voor hem te kunnen maken, en misschien zou ze er boter op kunnen smeren.
Nicci begon nerveus te worden. De inwijding was over een paar dagen. Richard zei dat zijn beeld klaar zou zijn. Hij leek er te kalm onder, alsof hij een innerlijke rust had gevonden.
Hij gedroeg zich bijna als een man die zijn aanstaande terechtstelling had aanvaard.
Altijd als Richard met haar praatte, leken zijn gedachten elders te zijn, en zag ze in zijn ogen die eigenschap die ze zo hoog schatte. In de woestenij die het leven was, de ellende van het bestaan, was dat de enige hoop die ze nog had. Overal om haar heen keken de mensen alleen maar uit naar de dood. Alleen in haar vaders ogen toen ze klein was, en nog sterker nu in die van Richard, zag ze enig bewijs dat er iets was dat het allemaal de moeite waard maakte, een bestaansreden. Nicci hield in toen ze het gerammel hoorde van steentjes in een mok. Het geluid was het onmiskenbare gerammel van haar ketenen. Ze was haar hele leven een dienaar van de behoeftigen geweest, en hoe ze ook haar best had gedaan, daar was hij weer: de nap van een of andere arme bedelaar, die rammelde om haar hulp. Die kon ze niet weigeren.
Er sprongen tranen in haar ogen. Ze had Richard zo graag boter bij zijn brood willen geven. Maar ze had maar één zilveren stuiver, en deze bedelaar had niets. Zij had in elk geval nog wat brood en zonnebloempitten. Hoe kon ze naar boter voor Richards brood en cakejes verlangen, terwijl deze man niets had?
Ze was slecht, ze wist het, omdat ze haar zilveren stuiver wilde houden, de stuiver die Richard in het zweet zijns aanschijns had verdiend. Het was slecht van haar om er boter voor Richard van te willen kopen. Wie was Richard, om recht te hebben op boter? Hij was sterk. Hij was gezond. Waarom zou hij meer moeten hebben, terwijl anderen niets hadden?
Nicci kon haar moeder bijna haar hoofd zien schudden in bittere teleurstelling dat de stuiver nog steeds in Nicci's vuist lag, en niet in de nap van de behoeftige.
Hoe kwam het toch dat ze nooit leek te kunnen voldoen aan haar moeders voorbeeld van deugdzaamheid? Hoe kwam het dat ze haar slechte aard nooit kon overwinnen?
Nicci draaide zich langzaam om en liet haar zilveren stuiver in de bedelnap vallen.
De andere mensen liepen met een wijde boog om de bedelaar heen. Zonder naar hem te kijken, vermeden ze het bij hem in de buurt te komen. Ze waren doof voor het gerammel van zijn nap. Hoe kon het toch dat de mensen nog niets hadden geleerd van de lessen van de Orde? Hoe kon het dat ze de behoeftigen niet hielpen? Het kwam altijd op haar neer.
Ze keek naar hem, en deinsde toen terug bij de aanblik van de afzichtelijke man die in vieze lompen was gehuld. Ze ging nog verder achteruit toen ze luizen door zijn vette haardos zag springen. Hij gluurde naar haar door een spleet in de lappen die om zijn gezicht waren gewonden. Maar wat ze door die spleet zag, deed haar adem pas echt stokken. De littekens waren afschuwelijk, zeker, alsof hij was gesmolten in de vuren van de Wachter zelf, maar het waren de ogen die haar troffen, toen de man langzaam opstond.
De vuile vingers van de man kromden zich als een klauw om haar arm. 'Nicci,' siste hij verrast en triomfantelijk, terwijl hij haar naderbij trok. In de greep van zijn sterke vingers en zijn brandende blik, was ze niet in staat zich te verroeren. Ze was zo dicht bij hem dat ze zijn luizen naar zichzelf kon zien overspringen.
'Kadar Kardeef.'
'Dus je herkent me? Zelfs zo?'
Ze zei niets meer, maar haar ogen moesten verraden hebben dat ze had gedacht dat hij dood was, want hij beantwoordde haar onuitgesproken vraag.
'Herinner je je dat meisje nog? Die waar jij zoveel om leek te geven? Ze heeft de dorpelingen aangespoord me te redden. Ze weigerde me te laten sterven boven het vuur, waar jij me had achtergelaten. Ze haatte je zo, dat ze vastbesloten was om me te redden. Ze wijdde zich onbaatzuchtig aan de zorg voor haar medemens, zoals jij de dorpelingen had opgedragen.
O, ik wilde wel sterven. Ik heb nooit geweten dat iemand zoveel pijn kon hebben en toch nog in leven kon blijven. Hoezeer ik ook wilde sterven, ik bleef leven, omdat ik nog meer wilde dat jij zou sterven. Jij hebt me dit aangedaan. Ik wil dat de Wachter zijn klauwen in je ziel slaat.' Nicci keek behoedzaam naar zijn afschuwelijke littekens. 'En daarom ben je dus op wraak uit.'
'Nee, niet daarom. Omdat je me hebt laten smeken, terwijl mijn mannen het konden horen. Omdat je ervoor hebt gezorgd dat andere mensen hoorden dat ik om mijn leven smeekte. Daarom hebben ze me gered. .. en vanwege hun haat voor jou. Daarom ben ik op wraak uit; omdat je me niet hebt laten sterven, omdat je me hebt veroordeeld tot het leven van een wangedrocht, met een nap waar langslopende vrouwen een stuiver in gooien.'
Nicci glimlachte hem liefjes toe. 'Maar, Kadar, als je dood wilt, kan ik je wel van dienst zijn.'
Hij liet haar arm los alsof hij zijn vingers had gebrand. Zijn verbeelding kende haar krachten toe die ze niet bezat. Hij spoog naar haar.
'Dood me dan, vuile heks. Laat me dood neervallen.' Nicci gaf een rukje met haar pols en had haar dacra in haar hand. De dacra was een steekwapen dat door Zusters werd gedragen. Als de scherpe punt van het staafje in een slachtoffer was gestoken, waar dan ook, kon een Zuster haar kracht via de dacra ontketenen en het slachtoffer ogenblikkelijk doden. Kadar Kardeef wist niet dat ze niet over haar gave beschikte. Maar zelfs zonder haar gave was de dacra nog een gevaarlijk wapen, dat in een hart of door een schedel kon worden gedreven. Hij deinsde wijselijk achteruit. Hij wilde sterven, maar hij was er toch bang voor.
'Waarom ben je niet naar Jagang gegaan? Hij had je geen bedelaar laten worden. Jagang was je vriend. Hij zou voor je hebben gezorgd. Dan zou je niet hoeven bedelen.'
Kadar Kardeef lachte. 'Dat had je wel leuk gevonden, hè? Om me te zien leven van de restjes van Jagangs tafel? Je zou dolgraag aan zijn zijde zitten, de Slavenkoningin, en meemaken dat hij zag tot wat ik verworden ben, en mij je kruimeltjes toewerpen.'
'Verworden tot wat? Dat je gewond bent? Jullie zijn allebei wel eerder gewond geraakt.'
Hij greep haar weer bij de pols. 'Voor Jagang ben ik een heldendood gestorven. Ik zou niet willen dat hij wist dat ik bedelde, als die zwakke idioten die we onder onze laarzen vertrapten.'
Nicci drukte haar dacra tegen zijn buik, om hem achteruit te drijven. 'Dood me dan, Nicci.' Hij spreidde zijn armen. 'Maak het af, zoals je had moeten doen. Je hebt nooit eerder een karwei onvoltooid gelaten. Laat me dood neervallen, zoals lang geleden had moeten gebeuren.' Nicci glimlachte weer. 'De dood is geen straf. Elke dag dat je leeft, staat gelijk aan duizend doden. Maar dat weet je wel, hè, Kadar?' 'Was ik zo weerzinwekkend voor je, Nicci? Was ik zo wreed tegen je?' Hoe kon ze hem vertellen hoe wreed hij was geweest, en hoe vreselijk ze het had gevonden dat hij haar als slavin gebruikte voor zijn amusement? Het was in het belang van iedereen dat de Orde mannen als Kadar Kardeef gebruikte. Hoe kon ze zichzelf, haar eigen belangen, boven het heil van de mensheid stellen? Nicci draaide zich om en rende de steeg uit.
'Bedankt voor de stuiver!' riep hij haar spottend na. 'Je had mijn verzoek moeten inwilligen! Dat had je moeten doen, Nicci!' Nicci wilde alleen nog maar naar huis om de luizen uit haar haar te schrobben. Ze voelde hoe ze zich ingroeven in haar hoofdhuid.