10

In de stad Schoonveld was de orde min of meer hersteld. Het was de orde van een legerkamp. Er was niet veel over van wat eens een stad was. Veel gebouwen stonden er nog, maar er waren weinig mensen meer over die er eens in hadden gewoond en gewerkt. Van sommige ge­bouwen restte enkel nog verkoolde balken en zwartgeblakerd puin, an­dere waren een karkas zonder ramen en deuren, maar de meeste ston­den er nog ongeveer hetzelfde bij als vroeger, behalve natuurlijk dat ze allemaal waren leeggehaald bij de wilde plunderingen. De huizen ston­den er nog als lege omhulsels, slechts een herinnering aan een voorbij le­ven.

Hier en daar zaten wat tandeloze oude mensen met hun benen wijd te­gen een muur geleund en keken met lege ogen naar de massa's gewa­pende mannen die heen en weer liepen door hun straten. Weeskinderen zwierven verdwaasd rond of gluurden naar buiten uit donkere steegjes. Nicci vond het opmerkelijk hoe snel een plek van beschaving kon wor­den ontdaan.

Terwijl ze door de straten liep, dacht Nicci dat ze begreep hoe veel ge­bouwen zich zouden voelen als ze gevoel hadden gehad: leeg, verstoken van leven, beroofd van hun nut zolang ze wachtten op iemand om te dienen, want hun enige echte waarde lag in het dienen van de levenden. De straten, die bevolkt werden door soldaten met grimmige gezichten, magere bedelaars, nog magerder ouden en zieken, en huilende kinderen, die allemaal tussen het puin en het vuil rondliepen, zagen er ongeveer net zo uit als sommige straten die Nicci zich herinnerde van de tijd dat ze klein was. Haar moeder had haar vaak naar dit soort arme buurten gestuurd om de behoeftigen te helpen.

'Het is de schuld van mannen als je vader,' had haar moeder gezegd. 'Hij is precies hetzelfde als mijn vader was. Hij heeft geen gevoelens, hij geeft alleen om zichzelf. Hij is harteloos.'

Nicci had in haar fris gewassen, blauwe jurk met volants, haar haar ge­borsteld en naar achteren gestoken en haar handen langs haar zijden staan luisteren terwijl haar moeder haar de les las over goed en kwaad, zonde en verlossing. Nicci had er niet veel van begrepen, maar de preek zou in latere jaren worden herhaald totdat ze elk woord, elk begrip en elke trieste waarheid uit haar hoofd kende.

Nicci's vader was rijk. En wat erger was, volgens moeder, was dat hij er geen wroeging over had. Moeder legde haar uit dat zelfbelang en heb­zucht de twee ogen waren van een monsterlijk kwaad, die altijd uitke­ken naar nog meer macht en goud om zijn onverzadigbare honger te stil­len.

'Je moet leren, Nicci, dat het de morele plicht van iedereen in dit leven is om anderen te helpen, niet zichzelf,' zei moeder. 'Met geld kun je de zegen van de Schepper niet kopen.'

'Maar hoe kunnen we de Schepper dan laten zien dat we goed zijn?' vroeg Nicci.

'De mensheid is verachtelijk; onwaardig, morbide en vuig. We moeten ons tegen onze verderfelijke aard verzetten. Anderen helpen is de enige manier om de waarde van je ziel te bewijzen. Het is het enige ware goe­de dat een mens kan doen.'

Nicci's vader was van adellijk bloed, maar hij had zijn hele volwassen leven als wapensmid gewerkt. Volgens moeder was hij welgesteld gebo­ren en in plaats van daar tevreden mee te zijn, streefde hij ernaar zijn erfenis uit te breiden tot een schaamteloos fortuin. Ze zei dat je alleen rijk kon worden door op de een of andere manier geld van de armen af te nemen. Anderen van adel, zoals moeder en veel van haar vriendinnen, knepen de armen niet uit voor een onrechtmatig deel van hun zuurver­diende geld.

Nicci voelde zich erg schuldig over haar vaders slechtheid, over zijn on­eerlijk verkregen rijkdom. Moeder zei dat ze haar best deed om zijn do­lende ziel te redden. Nicci maakte zich nooit zorgen over haar moeders ziel, want iedereen zei altijd dat moeder zo betrokken, goed en menslie­vend was, maar Nicci lag 's nachts soms wakker van ongerustheid over vader, ongerust dat de Schepper hem misschien zou straffen voordat va­der gered kon worden.

Terwijl moeder naar vergaderingen met haar belangrijke vrienden ging, nam het kindermeisje Nicci op weg naar de markt vaak mee naar de zaak van haar vader om te vragen wat zijn wensen waren voor het di­ner. Nicci genoot ervan om bij haar vaders werk toe te kijken en din­gen te leren. Het was een fascinerende plek. Ze dacht dat ze zelf mis­schien ook wapensmid zou worden. Thuis zat ze op de grond op een kledingstuk te hameren dat een stuk harnas moest voorstellen en dat ze op een ondersteboven gelegde schoen als aambeeld had gelegd. Dat on­schuldige spel was haar dierbaarste herinnering aan haar kindertijd. Er werkten veel mensen voor Nicci's vader. Wagens brachten massieve baren metaal en andere materialen van ver weg. Zware gietelingen wer­den met schuiten gebracht. Andere wagens, met bewakers, brachten goe­deren naar klanten die ver weg woonden. Er waren mannen die metaal smeedden, mannen die het in vorm hamerden en weer andere mannen die gloeiend metaal tot wapens modelleerden. Sommige zwaarden wer­den gemaakt van het kostbare 'giftige staal', waarvan werd gezegd dat zelfs een klein sneetje ervan fataal kon zijn. Er waren andere mannen die zwaarden scherpten, mannen die harnassen poetsten en mannen die schilden, harnassen en zwaarden prachtig graveerden. Er werkten zelfs vrouwen voor Nicci's vader; zij hielpen bij het vervaardigen van ma­liënkolders. Nicci zag hen op banken aan lange houten tafels zitten, on­derling een beetje roddelend en giechelend om elkaars verhalen terwijl ze met hun tangen de bramen verwijderden van kleine klinknageltjes in de platte uiteinden van al die duizenden stalen ringetjes die bij elkaar een pantser van maliën vormden. Nicci vond het bijzonder dat de in­ventiviteit van de mens iets dat zo hard was als metaal kon veranderen in draagbare kledingstukken.

Mannen uit de hele omtrek, en ook van ver weg, kwamen haar vaders wapenrusting kopen. Vader zei dat die de beste was die werd gemaakt. Zijn ogen, die de kleur hadden van de blauwe hemel op een volmaakte zomerdag, sprankelden als hij over zijn wapenrustingen praatte. Som­mige waren zo mooi dat koningen grote afstanden overbrugden om de wapenrusting te bestellen en aan te laten meten. Sommige waren zo fijn afgewerkt dat geschoolde arbeiders vele maanden over werkbanken ge­bogen stonden om ze te maken.

Smeden, balgentreders, voorslagers, walsers, plateerders, wapensmeden, poetsers, leerwerkers, klingmakers, modelmakers, zilversmeden, vergulders, kunstenaars die konden graveren, zelfs naaisters om het gewat­teerde en doorgestikte ondergoed te maken, en natuurlijk leerjongens kwamen van heinde en verre in de hoop voor haar vader te kunnen wer­ken. Veel geschoolde arbeiders namen voorbeelden van hun beste werk mee om hem te laten zien. Vader stuurde er veel meer weg dan hij kon aannemen.

Nicci's vader was een indrukwekkende gestalte: recht, hoekig en sterk. Als hij aan het werk was, had Nicci altijd de indruk dat hij met zijn blau­we ogen meer zag dan alle anderen, alsof het metaal tegen hem sprak als hij zijn vingers erover liet glijden. Hij leek zijn armen en benen pre­cies zoveel te bewegen als nodig was. Voor Nicci was hij het toonbeeld van kracht en doelbewustheid.

Er kwamen officieren, hoge functionarissen en edellieden met hem pra­ten, en natuurlijk leveranciers en zijn arbeiders. Als Nicci naar het werk van haar vader ging, verbaasde het haar altijd dat ze hem zo vaak in ge­sprek verwikkeld zag. Moeder zei dat dat kwam doordat hij arrogant was en zijn arme arbeiders hem moesten vleien.

Nicci vond het leuk om naar de gecompliceerde dans te kijken van men­sen die werkten. De arbeiders onderbraken hun werk vaak even om naar haar te glimlachen, haar vragen te beantwoorden en haar soms met een hamer op het metaal te laten slaan. Zo te zien had vader er ook plezier in om met al die mensen te praten. Thuis praatte moeder en zei vader niet veel, terwijl zijn gezicht het uiterlijk aannam van gedreven staal. Als hij thuis praatte, was dat bijna alleen over zijn werk. Nicci hing aan zijn lippen, want ze wilde alles weten over hem en zijn zaak. Moeder vertelde haar in vertrouwen dat zijn slechte aard diep vanbinnen zijn on­zichtbare ziel aanvrat. Nicci hoopte altijd dat ze op een dag zijn ziel zou kunnen redden en net zo gezond zou kunnen maken als hij aan de bui­tenkant leek te zijn.

Hij adoreerde Nicci, maar leek te denken dat haar opvoeding een te ver­heven taak was voor zijn ruwe handen, dus liet hij die aan moeder over. Zelfs als hij het ergens niet mee eens was, gaf hij toe aan moeders wen­sen en zei hij dat zij wel het meeste verstand zou hebben van dit soort gezinsaangelegenheden.

Moeder zei dat het voortkwam uit zijn dorre ziel dat hij zoveel tijd be­steedde aan het vergaren van rijkdommen - het bestelen van mensen, noemde ze dat vaak - in plaats van iets van zichzelf aan de mensen te geven, zoals de Schepper wilde dat iedereen deed. Vaak, als vader thuis­kwam voor het avondeten en de bedienden zich in en uit repten met al­le schotels die ze hadden klaargemaakt, ging moeder op gekwelde toon voort over hoe slecht het was gesteld in de wereld. Nicci hoorde men­sen vaak zeggen dat moeder een nobele vrouw was, omdat ze zo gevoe­lig was voor al het leed. Na het avondeten ging vader weer terug naar zijn werk, vaak zonder een woord te zeggen. Dan werd moeder kwaad, want ze had hem nog meer te vertellen over zijn ziel, maar hij had het te druk om te luisteren.

Nicci herinnerde zich dat moeder 's avonds soms voor het raam stond en uitkeek over de donkere stad, zich ongetwijfeld zorgen makend over alle dingen die haar gemoedsrust verstoorden. Op die rustige avonden ging vader soms geluidloos achter moeder staan en legde teder een hand op haar rug, alsof ze iets heel kostbaars was. Op die momenten leek hij mild en tevreden te zijn. Hij kneep heel zachtjes in haar billen terwijl hij iets in haar oor fluisterde.

Dan keek ze hoopvol op en vroeg hem bij te dragen aan de inspannin­gen van haar genootschap. Hij vroeg hoeveel. Terwijl ze hem aandach­tig in de ogen keek alsof ze op zoek was naar een greintje menselijk fat­soen, noemde ze een bedrag. Hij zuchtte en stemde ermee in. Dan legde hij zijn handen om haar middel en zei dat het laat was en dat ze maar eens naar bed moesten gaan.

Op een keer, toen hij haar vroeg hoeveel ze wilde dat hij bijdroeg, haal­de ze haar schouders op en zei: 'Ik weet het niet. Wat geeft je geweten je in, Howard? Maar een waarlijk barmhartig man zou meer geven dan jij gewoonlijk doet, gezien het feit dat je meer dan je rechtvaardige deel aan rijkdom hebt en de nood zeer hoog is.' Hij zuchtte. 'Hoeveel hebben je vrienden en jij nodig?' 'Het zijn niet mijn vrienden en ik die het nodig hebben, Howard, maar het gewone volk dat om hulp roept. Ons genootschap spant zich alleen in om aan de behoefte te voldoen.' 'Hoeveel?' herhaalde hij.

Ze zei: 'Vijfhonderd gouden kronen,' alsof het bedrag een knuppel was die ze achter haar rug had verborgen en, nu ze de kans zag waarop ze had gewacht, plotseling te voorschijn trok om hem ermee van langs te geven.

Met stokkende adem wankelde vader een stap achteruit. 'Heb je enig idee hoeveel werk er verzet moet worden om zo'n som te verdienen?'

'Jij doet geen werk, Howard; dat doen je slaven voor je.'

'Slaven! Het zijn de beste ambachtslieden!'

'Dat mag ook wel. Je steelt de beste arbeiders uit het hele land.'

'Ik betaal de hoogste salarissen in het hele land! Ze willen dolgraag voor me werken!'

'Ze zijn de arme slachtoffers van jouw listen. Je buit ze uit. Je rekent meer dan wie dan ook. Je hebt contacten en sluit overeenkomsten om andere wapensmeden buitenspel te zetten. Je steelt het voedsel uit de monden van de arbeiders om je eigen zakken te vullen.' 'Ik bied de mooiste spullen aan! De mensen kopen van mij omdat ze het beste willen. Ik reken er een eerlijke prijs voor.'

'Niemand vraagt zoveel als jij, en dat is gewoon een feit. Jij wilt altijd meer. Goud is je enige doel.'

'De mensen komen uit vrije wil naar me toe omdat ik de hoogste eisen aan mijn werk stel. Dat is mijn doel! De andere werkplaatsen produce­ren middelmatig werk dat niet voldoet. Mijn metalen zijn superieur ge­temperd. Al mijn werk voldoet aan de allerhoogste normen. Ik verkoop geen minderwaardige spullen. De mensen vertrouwen me; ze weten dat ik het beste materiaal maak.'

'Dat doen je arbeiders. Jij haalt alleen het geld binnen.' 'De winst gaat naar de salarissen en de zaak; ik heb net een fortuin uit­gegeven aan een nieuwe wals!'

'De zaak, de zaak, de zaak! Als ik je vraag een klein beetje terug te ge­ven aan de gemeenschap, aan de mensen in nood, doe je alsof ik je vraag je ogen uit te steken. Zie je de mensen echt liever sterven dan dat je een kleinigheidje geeft om hen te redden? Betekent geld echt meer voor je, Howard, dan mensenlevens? Ben je zo'n wreed en gevoelloos mens?' Vader liet zijn hoofd een tijdje hangen en stemde er uiteindelijk met zach­te stem mee in een van zijn mannen te sturen met het goud. Zijn stem werd weer vriendelijk. Hij zei dat hij niet wilde dat er mensen stierven en dat hij hoopte dat het geld zou helpen. Hij zei dat het tijd was om naar bed te gaan.

'Je hebt het me tegengemaakt, Howard, met je geruzie. Je kunt nooit eens uit jezelf vrijgevig zijn; het moet altijd uit je worden getrokken... en dat terwijl het het enige juiste is om te doen. Je gaat er nu alleen mee akkoord vanwege je lage lusten. Denk je nu echt dat ik geen principes heb?' Vader draaide zich alleen maar om en liep naar de deur. Hij bleef staan toen hij Nicci zag, die op de vloer zat toe te kijken. De uitdrukking op zijn gezicht beangstigde haar, niet omdat die boos was, of fel, maar om­dat er zoveel in zijn ogen leek te staan en hij bijna bezweek onder de last dat hij dat nooit kon uitdrukken. Nicci's opvoeding was moeders werk, en hij had beloofd dat hij zich er niet mee zou bemoeien. Hij streek zijn blonde haar van zijn voorhoofd, draaide zich om en pak­te zijn jas. Met neutrale stem zei hij tegen moeder dat hij wat dingen moest regelen op het werk.

Nadat hij weg was, zag ook moeder Nicci vergeten op de grond zitten, met kralen op een plank spelend dat ze maliën maakte. Ze sloeg haar armen over elkaar en bleef enige tijd naast Nicci staan. 'Je vader gaat naar de hoeren, weet je. Ik weet zeker dat hij daar nu naartoe is: naar een hoer. Je bent misschien te jong om het te begrijpen, maar ik wil dat je het weet, zodat je nooit op hem zult vertrouwen. Hij is een slecht mens. Ik zal zijn hoer niet zijn. Kom, berg je speelgoed op en kom met moeder mee. Ik ga naar mijn vrienden. Het wordt tijd dat je eens meekomt en iets leert over de behoeften van anderen, in plaats van alleen aan je eigen verlangens te denken.'

Bij haar vriendin thuis zaten een paar mannen en verscheidene vrouwen op serieuze toon met elkaar te praten. Toen ze beleefd naar vader in­formeerden, meldde Nicci's moeder dat hij van huis was, 'naar zijn werk of naar de hoeren, dat weet ik niet, en ik heb over geen van beiden iets te vertellen'. Een paar vrouwen legden een hand op haar arm en troost­ten haar. Ze had een vreselijke last te dragen, zeiden ze. Aan de andere kant van de kamer zat een zwijgende man, die Nicci er zo onverbiddelijk vond uitzien als de dood zelf.

Moeder vergat vader al snel toen ze verdiept raakte in de discussie die haar vrienden voerden over de vreselijke omstandigheden waaronder mensen in de stad leefden. De mensen leden honger, hadden verwon­dingen en ziektes, een gebrek aan scholing en werk, te veel kinderen om te kunnen voeden, ouderen om voor te zorgen, geen kleren, geen dak boven hun hoofd, en alle andere ellende die je je maar kon voorstellen. Het was allemaal zeer beangstigend.

Het verontrustte Nicci altijd als moeder sprak over hoe het niet veel lan­ger zo door kon gaan en dat er iets aan gedaan moest worden. Nicci wil­de dat iemand een beetje opschoot en iets deed.

Nicci luisterde terwijl moeders vrienden van het genootschap praatten over alle onverdraagzame mensen die wrok koesterden. Nicci was bang dat ze als die vreselijke mensen zou worden. Ze wilde niet dat de Schep­per haar zou straffen omdat ze een gevoelloos hart had. Moeder en haar vrienden spraken langdurig over hun diepe gevoelens voor alle problemen om hen heen. Iedereen deed om de beurt een duit in het zakje en wierp dan een steelse blik op de man die ernstig op een rechte stoel tegen de muur zat en met opmerkzame, donkere ogen toe­keek terwijl zij praatten.

'Alles is zo vreselijk duur tegenwoordig,' zei een man met hangende oog­leden. Hij lag onderuit in zijn stoel als een hoop vuile kleren. 'Het is niet eerlijk. Het zou verboden moeten worden dat mensen hun prijzen ge­woon kunnen verhogen wanneer ze maar willen. De hertog zou er iets aan moeten doen. De koning luistert naar hem.' 'De hertog...' zei moeder. Ze nam een slokje thee. 'Ja, ik heb altijd de indruk gehad dat de hertog een man is die welwillend tegenover goede doelen staat. Ik denk dat hij wel over te halen is om verstandige wetten in te dienen.' Moeder wierp over het gouden randje van haar kopje een blik op de man in de rechte stoel.

Een van de vrouwen zei dat ze haar man zou aansporen de hertog te steunen. Een ander opperde dat ze een steunbetuiging moesten opstellen voor dat idee.

'Mensen verhongeren,' zei een gerimpelde vrouw toen de conversatie even stilviel. Allen mompelden geestdriftig hun instemming, blij dat ze de stilte konden vullen. 'Ik zie het elke dag gebeuren. Konden we maar een paar van die ongelukkigen helpen.'

Een van de andere vrouwen zwol op als een kip die een ei ging leggen. 'Het is gewoon verschrikkelijk dat niemand ze een baan wil geven, ter­wijl er genoeg werk zou zijn als het maar eerlijk werd verdeeld.' 'Ik weet het,' zei moeder met een tsk-geluid. 'Ik heb met Howard ge­praat totdat ik een ons woog. Hij neemt alleen maar mensen aan die hem bevallen, in plaats van degenen die de baan het hardst nodig heb­ben. Het is een schande.'

De anderen spraken hun medeleven uit over haar zware last. 'Het is niet in de haak dat enkelingen veel meer hebben dan ze nodig hebben, terwijl massa's mensen veel minder hebben,' zei de man met de hangende oogleden. 'Het is immoreel.'

'De mens heeft niet het recht om alleen voor zichzelf te leven,' bracht moeder snel in het midden terwijl ze een hapje cake nam en weer even naar de grimmig zwijgende man keek. 'Ik zeg steeds tegen Howard dat zelfopoffering in dienst van anderen de hoogste morele plicht van de mens en de enige reden voor zijn bestaan is. Daarom,' kondigde moe­der aan, 'heb ik besloten vijfhonderd gouden kronen bij te dragen aan onze zaak.'

De anderen gaven verrast uiting aan hun vreugde en prezen moeder om dat gebaar van barmhartigheid. Terwijl ze steelse blikken op de zwij­gende man wierpen, spraken ze unaniem hun verwachting uit dat de Schepper haar in het volgende leven zou belonen, en praatten over alles wat ze zouden kunnen doen om de ongelukkigen te helpen. Ten slotte draaide moeder zich om, keek Nicci even aan en zei: 'Ik denk dat mijn dochter oud genoeg is om te leren anderen te helpen.' Nicci zat op het puntje van haar stoel, opgewonden bij het idee om ein­delijk het werk te kunnen gaan doen dat volgens moeder en haar vrien­den nobel was. Het was alsof de Schepper zelf haar een weg naar de ver­lossing had geboden. 'Ik zou zo graag goed willen doen, moeder.' Moeder keek de man op de rechte stoel vragend aan. 'Broeder Narev?' De diepe vouwen in zijn gezicht plooiden zich opzij toen de dunne lijn van zijn mond zich uitstrekte in een glimlach. Er lag geen vreugde in, en ook niet in zijn donkere ogen die diep onder borstelige, grijs met zwar­te wenkbrauwen lagen. Hij droeg een geplooid hoofddeksel en een zwaar gewaad, zo donker als gedroogd bloed. Plukjes van zijn weerbarstige haar boven zijn oren krulden onder de rand van de kap uit, die tot hal­verwege zijn voorhoofd kwam.

Hij streek met een vinger langs zijn kaak en sprak met een stem die de theekopjes bijna deed rammelen. 'Zo, kind, wil je een soldaatje worden?' 'Eh... nee, meneer.' Nicci wist niet wat soldaat worden te maken had met goeddoen. Moeder had altijd gezegd dat vader mannen met een slecht beroep aan spullen hielp: soldaten. Ze zei dat soldaten er alleen op uit waren om te doden. 'Ik wil de behoeftigen helpen.' 'Dat proberen we allemaal te doen, kind.' Zijn griezelige glimlach bleef op zijn gezicht terwijl hij sprak. 'Wij hier zijn allemaal soldaten in het genootschap, het Genootschap van Orde, zoals we ons groepje noemen. Allemaal soldaten die strijden voor rechtvaardigheid.' Iedereen leek te timide te zijn om hem recht aan te kijken. Ze keken heel even naar hem, wendden dan hun blik af en keken even later weer een seconde, alsof zijn gezicht niet iets was dat je in één keer in je kon op­nemen, maar iets dat je met kleine teugjes moest drinken, als een gloei­end heet, vies smakend medicijn.

Moeders bruine ogen schoten snel heen en weer. 'Maar natuurlijk, broe­der Narev. Dat is de enige morele soldaat: de liefdadige.' Ze spoorde Nicci aan op te staan en schoof haar naar voren. 'Nicci, broeder Narev hier is een groot man. Broeder Narev is de hogepriester van het Ge­nootschap van Orde, een oude sekte die is gewijd aan het vervullen van de wens van de Schepper in deze wereld. Broeder Narev is een magiër.' Ze wierp hem een glimlach toe. 'Broeder Narev, dit is mijn dochter, Nic­ci.'

Haar moeder duwde haar naar de man alsof ze een offer was aan de Schepper. In tegenstelling tot alle anderen, kon Nicci haar blik niet van zijn diepliggende ogen afwenden. Ze had nog nooit zulke ogen gezien. Er was enkel duistere, koude leegte in te zien. Hij stak een hand uit. 'Aangenaam kennis te maken, Nicci.' 'Maak een revérence en kus zijn hand, schat,' souffleerde haar moeder. Nicci liet zich op één knie zakken. Ze kuste de knokkels, zodat ze het sponzige web van dikke blauwe aderen op de rug van zijn harige hand, die voor haar gezicht hing, niet hoefde aan te raken met haar lippen. De wittige knokkels waren koud, maar niet zo ijzig als ze had verwacht. 'We heten je welkom in onze beweging, Nicci,' zei hij met die diepe ras­pende stem van hem. 'Je wordt door je liefhebbende moeder opgevoed, dus ik weet dat je het werk van de Schepper zult doen.' Nicci dacht dat de Schepper Zelf wel veel op deze man zou lijken. Door alles wat haar moeder haar had verteld, vreesde Nicci de toorn van de Schepper. Ze was oud genoeg om te weten dat ze moest begin­nen met het goede werk waarover haar moeder het altijd had, als ze eni­ge kans wilde maken op verlossing. Iedereen zei dat moeder een barm­hartige, moreel hoogstaande vrouw was. Nicci wilde ook een goede vrouw worden.

Maar goed werk leek zo moeilijk, zo serieus... Heel anders dan het werk van haar vader, waar de mensen glimlachten, lachten en met hun han­den praatten.

'Dank u, broeder Narev,' zei Nicci. 'Ik zal mijn best doen om goed te doen in de wereld.'

'Op een dag zullen we, met de hulp van fijne jonge mensen als jij, de we­reld veranderen. Ik houd mezelf niet voor de gek; er is zoveel harte­loosheid onder de mensen dat het tijd zal kosten om ware bekeerlingen te vinden, maar wij hier in deze kamer zijn, samen met anderen in het hele land die dezelfde mening zijn toegedaan, het fundament van de hoop.' 'Is het genootschap dan geheim?' vroeg Nicci fluisterend. Iedereen grinnikte. Broeder Narev lachte niet, maar zijn mond glimlachte weer. 'Nee, kind. Integendeel. Het is onze grootste wens en plicht om de waarheid over de slechtheid van de mens te verspreiden. De Schep­per is volmaakt; wij stervelingen zijn slechts ellendigen. We moeten on­ze verdorven aard erkennen om te kunnen hopen Zijn gerechtigde toorn af te wenden en onze verlossing te vinden in de volgende wereld. Zelfopoffering in het algemeen belang is de enige weg naar redding. Ons genootschap staat open voor iedereen die bereid is te geven en een deugd­zaam leven te leiden. De meeste mensen nemen ons niet serieus. Op een dag zullen ze dat wel doen.'

Glinsterende ogen keken vanuit de hele kamer angstig toe zonder te knip­peren terwijl hij zijn diepe, krachtige stem verhief, als de gramschap van de Schepper zelf.

'De dag zal komen dat de hete vlammen van verandering over het land zullen razen en al het oude, verrotte en bedorvene weg zullen branden om een nieuwe orde de kans te geven te groeien op de zwartgeblakerde overblijfselen van het kwaad. Nadat we de wereld schoon hebben ge­brand, zullen er geen koningen meer zijn, maar er zal wel orde heersen in de wereld, bevochten door de gewone man, voor de gewone man. Al­leen dan zal er geen honger meer zijn, geen gehuiver in de kou, geen lij­den zonder hulp. Het welzijn van het volk zal boven de zelfzuchtige ver­langens van het individu worden gesteld.'

Nicci wilde goeddoen, dat wilde ze echt. Maar zijn stem klonk haar in de oren als een roestige kerkerdeur die krakend achter haar dichtviel. Alle ogen in de kamer waren op haar gericht, om te zien of ze goed was, net als haar moeder. 'Dat klinkt geweldig, broeder Narev.' Hij knikte. 'Dat zal het ook zijn, kind. Jij zult helpen dit te realiseren. Laat je leiden door je gevoelens. Je zult een soldaat zijn die oprukt naar een nieuwe wereldorde. Het zal een lange en zware taak zijn. Je moet vertrouwen houden. De rest van ons, in deze kamer, zal waarschijnlijk niet lang genoeg leven om de nieuwe orde te zien bloeien, maar jij zult misschien op een dag zo'n wonderbaarlijke orde werkelijkheid zien wor­den.'

Nicci slikte. 'Ik zal erom bidden, broeder Narev.'