25

Toen Richard afsteeg bij een van zijn schuilbomen aan de rand van een kleine, hellende, met gras begroeide open plek, pakte Nicci de teugels van zijn paard. Ze voelde zijn blik van ingehouden woede op haar rug terwijl ze de paarden vastzette aan de dikke takken van een els, die zwaar waren van de katjes. De paarden hadden honger en be­gonnen onmiddellijk van het natte gras te eten. Zonder een woord te zeg­gen, begon Richard te zoeken en dood hout te verzamelen van onder dich­te sparrentakken, waar ze veronderstelde dat het wat droger was gebleven. Ze keek naar hem, niet openlijk maar terloops, steels, vanuit haar oog­hoek, terwijl hij bezig was. Hij was alles wat ze zich herinnerde, en meer. Het was niet dat hij zo groot was, fysiek, maar hij had een imponeren­de persoonlijkheid, die was gerijpt sinds ze hem voor het laatst had ge­zien. Vroeger had ze soms de neiging gehad om hem te beschouwen als niet veel meer dan een jongetje. Nu niet meer.

Nu was hij een sterke, wilde hengst die gevangenzat in een hok dat hij zelf had getimmerd. Ze hield afstand en liet hem tegen de muren van dat hok schoppen. Het zou haar niets opleveren om dit wilde dier te tergen. Hem tergen, hem kwellen in zijn leed, was wel het laatste dat ze wilde. Nicci begreep zijn smeulende woede. Die was te verwachten geweest. Ze kon zijn gevoelens voor de Biechtmoeder en die zij voor hem had dui­delijk merken. De muren van zijn hok bestonden uit niets meer dan het ragfijne hekwerk van zijn gevoelens voor haar. Hoewel Nicci meevoel­de met zijn verdriet, wist ze dat juist zij niets kon doen om het te ver­lichten. Er zou tijd overheen gaan voordat zijn pijn over zou gaan. In de loop der tijd zou het hekwerk door een ander worden vervangen. Op een dag zou hij vrede hebben met hoe het moest zijn. Op een dag zou hij de waarheid gaan inzien van de dingen die ze van plan was hem te tonen. Op een dag zou hij de noodzaak gaan inzien van wat ze deed. Het was het beste zo.

Aan de rand van de open plek ging Nicci zitten op een plat stuk grijs gra­niet dat, te oordelen naar de herkenbare hoeken aan de afgebroken kant, eens deel had uitgemaakt van de rotsrichel die van onder het diepe groen van balsemdennen en sparren achter haar uitstak, maar er in de loop der tijd van was weggeschoven door de onverbiddelijke inspanningen van de natuur. Daardoor was er een opening in de vorm van een grillige blik­semflits ontstaan tussen de randen die eens aaneen hadden gelegen. Nicci zat met rechte rug, een gewoonte die haar van jongs af aan was bijgebracht door haar moeder, en keek hoe Richard de paarden ont­zadelde. Hij liet hen allebei wat haver eten uit voederzakken van canvas terwijl hij stenen verzamelde op de open plek. Eerst had ze geen idee wat hij aan het doen was. Toen hij ze, samen met het hout dat hij had ver­zameld, meenam onder de takken van de schuilboom, besefte ze dat hij de stenen waarschijnlijk ging gebruiken om om een vuurput te leggen. Hij bleef lang binnen, dus wist ze dat hij een vuur aan het maken was met het vochtige hout. Ze had haar gave kunnen gebruiken om te hel­pen, als haar gave nog genoeg kracht gehad zou hebben om nat hout aan te steken. Dat had ze niet.

Maar Richard zou het alleen wel afkunnen; ze had hem de vorige avond een vuur zien ontsteken in berkenschors, houtkrullen en twijgjes. Nicci had zich nooit beziggehouden met dat soort buitenactiviteiten. Ze liet het aan hem over en wijdde zich aan het repareren van de zadelriem van haar paard, een klein klusje. De regen was even gestopt, maar ze voel­de nog wel een fijne mist tegen haar wangen.

Terwijl ze bezig was de losse strengen van de zware gevlochten riem weer aan de gesp te binden, hoorde ze een zacht geknetter van onder de boom. Het gesputter en geknal zei haar dat Richard het vuurtje aan de gang had gekregen. Ze hoorde de metalige klank van een pot die op stenen werd gezet, dus veronderstelde ze dat hij water opzette, dat aan de kook zou raken als het vuur warm genoeg was.

Nicci zat rustig op het stuk graniet een knoop uit de zadelriem te halen toen hij weer naar buiten kwam om voor de paarden te zorgen. Nu ze de voederzakken niet meer om hadden, dronken de paarden uit een wa­terpoel in een holte van de gladde, geelbruine rotsrand. Hoewel Richard donkere kleren droeg die geschikt waren om door het bos te trekken, konden ze zijn voorkomen niet aantasten. De blik uit zijn grijze ogen dwaalde over haar heen en registreerde wat ze aan het doen was. Hij liet haar aan haar reparatiewerk en ging de paarden roskammen. Zijn grote handen deden hun werk ritmisch en met een zelfverzekerde aan­raking. Ze wist zeker dat de paarden dankbaar waren dat al de aange­koekte modder van hun benen werd geborsteld. Dat zou zij ook zijn, in hun plaats.

'Je zei dat we moesten praten,' zei Richard uiteindelijk tegen haar, ter­wijl hij de roskam over het achterdeel van de merrie haalde en een laat­ste modderspetter wegveegde, ik neem aan dat dat betekent dat jij de voorwaarden van mijn gevangenschap voorschrijft. Ik veronderstel dat je regels hebt voor je gevangenen.'

Zo te horen aan zijn ijzige toon had hij besloten haar een beetje te pro­voceren, om te kijken hoe ze zou reageren. Nicci legde de zadelriem weg. Ze beantwoordde zijn uitdagende toon met een toon van oprecht me­deleven.

'Omdat iets je eerder is overkomen, Richard, moet je niet aannemen dat het opnieuw zal gebeuren. Het lot baart niet steeds opnieuw hetzelfde kind. Ieder kind is anders. Dit is niet hetzelfde als de andere twee ke­ren.'

Haar reactie en het mededogen in haar ogen leken hem te overvallen. Hij staarde haar even aan voordat hij neerhurkte om de roskam op te bergen in een zak in de zadeltas en er een priem uit te halen. 'De andere twee keren?' Hij begreep ongetwijfeld wat ze bedoelde. Zijn uitdrukkingsloze gezicht verraadde niets van zijn gedachten terwijl hij de rechter voorvoet van de hengst optilde om zijn hoef schoon te peu­teren. ik weet niet waar je het over hebt.'

Zoals hij het vuil in de hoef lospeuterde met de priem, wist ze dat hij ook van haar iets los wilde peuteren; hij wilde weten hoeveel ze precies wist van die twee keren, en wat zij dacht dat er deze keer anders was. Hij zou zeker willen weten hoe ze van plan was de vergissingen van zijn vroegere overweldigers te vermijden. Dat zou elke krijger willen. Hij was er nog niet aan toe om te aanvaarden dat het deze keer funda­menteel anders was.

Richard werkte zich om het grote zwarte paard heen en maakte al zijn hoeven schoon, totdat hij bij de linker voorvoet was, vlak bij haar. Toen hij daarmee klaar was en het been van de hengst liet zakken, stond Nic­ci op. Toen hij zich omdraaide, was ze zo dicht bij hem dat ze zijn war­me adem op haar wang voelde. Hij keek haar strak aan, maar ze liet zich door zijn blik niet meer zo erg van haar stuk brengen als in het be­gin.

Ze merkte dat ze, in plaats van achteruit te deinzen, terugstaarde in die doordringende blik van hem, zich erover verwonderend dat ze hem te pakken had. Eindelijk had ze hem te pakken. Het zou geen groter won­der voor haar zijn geweest als ze er op de een of andere manier in was geslaagd de maan en de sterren in een pot te stoppen. 'Je bent een gevangene,' zei Nicci. 'Je woede en wrok zijn volkomen be­grijpelijk. Ik had ook niet verwacht dat je hier blij mee zou zijn, Richard. Maar het is niet hetzelfde als die andere keren.' Ze greep hem zachtjes bij de keel. Hij was verrast, maar voelde dat hij niet in direct gevaar ver­keerde. 'Eerder,' zei ze rustig en troostend, 'had je een halsband om je nek. Beide keren.'

'Je was in het Paleis van de Profeten, waar ik heen werd gebracht.' Ze voelde hem slikken. 'Maar de andere keer...'

Ze liet zijn keel los. ik gebruik geen halsband, zoals de Zusters van het Licht deden, om over je te heersen en je pijn te bezorgen om je te doen gehoorzamen, of om je aan hun belachelijke toetsen te onderwerpen. Mijn doel is iets heel anders.'

Ze trok haar cape naar voren over haar schouders en glimlachte afwe­zig. 'Weet je nog, toen je naar het Paleis van de Profeten kwam? Herin­ner je je de toespraak die je hield?' Richard was op zijn hoede. 'Niet... precies.'

Ze staarde nog steeds voor zich uit naar haar herinneringen, ik wel. Het was de eerste keer dat ik je zag. Ik herinner me ieder woord.' Richard zei niets, maar in zijn ogen zag ze hoe hij zijn geheugen pijnigde. 'Je was woedend, net als nu. Je stak een rood leren staafje op dat om je hals hing. Weet je nog, Richard?'

ik geloof het wel.' Zijn achterdochtige blik verdween. 'Er is sindsdien veel gebeurd. Ik denk dat ik het uit mijn gedachten heb gezet.' 'Je zei dat je al eerder een halsband had omgehad. Je zei dat degene die je die halsband om had gedaan, je pijn had gedaan om je te straffen en je te leren gehoorzamen.'

Zijn ingehouden woede veranderde in stugge behoedzaamheid. 'Wat is daarmee?'

Ze keek hem weer in zijn grijze ogen, ogen die elke knippering van de hare zagen, elke ademhaling, zoals hij elk woord van haar woog. Het werd allemaal meegenomen in een of andere inwendige berekening, dat wist ze; een inwendige meesteranalyse van hoe hoog de wanden van zijn hok waren en of hij eroverheen kon springen. Dat kon hij niet. ik ben daar altijd over blijven piekeren,' zei ze. 'Over wat je had ge­zegd, dat je al eerder een halsband had omgehad. Een paar maanden ge­leden hebben we een vrouw in een rood leren pak gevangengenomen. Een Mord-Sith.' Zijn gezicht verbleekte een klein beetje. 'Ze zei dat ze op zoek was naar Meester Rahl, om hem te beschermen. Ik heb haar overgehaald me alles te vertellen wat ze over je wist.' ik kom niet uit D'Hara.' Zijn stem klonk zelfverzekerd, maar toch voel­de ze een onderstroom van schrik. 'Een Mord-Sith zal bijna niets over me weten.'

Nicci stak haar hand in haar cape op zoek naar het voorwerp dat ze had meegenomen. Ze liet het rode leren staafje uit haar vingers rollen en aan zijn voeten op de grond vallen. Hij verstijfde.

'O, maar dat deed ze wel, Richard. Ze wist heel veel.' Ze glimlachte een beetje, niet vrolijk of spottend, maar met afstandelijk verdriet bij de her­innering aan die moedige vrouw. 'Ze had Denna gekend. Ze was in het Volkspaleis in D'Hara geweest, waar jij heen bent gebracht nadat Den­na je gevangen had genomen. Ze wist er alles van.' Richard sloeg zijn ogen neer. Op één knie pakte hij eerbiedig het rode leren staafje van de vochtige grond. Hij veegde het ding schoon aan zijn broekspijp alsof het een kostbaarheid was.

'Een Mord-Sith zou je niets vertellen.' Hij stond op en keek haar uitda­gend aan. 'Een Mord-Sith is een product van marteling. Ze zou precies genoeg zeggen om jou te doen denken dat ze meewerkte. Ze zou je slim­me leugens vertellen om je te bedriegen. Ze zou eerder sterven dan een woord zeggen dat haar Meester Rahl zou kunnen schaden.' Met één lange vinger trok Nicci een doorweekte streng blond haar van haar wang. 'Je onderschat me, Richard. Die vrouw was heel moedig. Ik had zeer met haar te doen, maar er waren dingen die ik wilde weten. Ze heeft alles verteld. Ze heeft alles verteld wat ik wilde weten.' Nicci zag de woede in hem opwellen; zijn wangen kleurden ervan. Dat was niet haar bedoeling geweest. Ze vertelde hem de waarheid, maar hij wees die van de hand en probeerde die uit te wissen met zijn eigen val­se veronderstellingen.

Er verstreek een ogenblik, en die waarheid vond eindelijk de weg naar zijn ogen. De woede verdween schoorvoetend en werd vervangen door droefenis; hij slikte van verdriet om het lot van deze vrouw. Nicci had niet anders van hem verwacht.

'Blijkbaar,' fluisterde Nicci, 'was Denna zeer getalenteerd in martelen...' ik heb geen behoefte aan je medelijden.'

'Maar ik had medelijden met je, Richard, vanwege datgene wat die vrouw je heeft aangedaan met als enige doel je pijn te doen. Dat is de ergste soort pijn, vind je niet? Pijn die niets oplevert, geen bekentenis? De zin­loosheid ervan maakt de marteling alleen maar erger. Dat is wat jij hebt ondergaan.'

Nicci gebaarde naar het rode leren wapen in zijn vuist. 'Deze vrouw heeft niet dat soort pijn geleden. Ik wil dat je dat weet.' Hij perste zijn lippen wantrouwig op elkaar terwijl hij zijn blik afwendde van haar ogen en voor zich uit de vallende duisternis in keek. 'Je hebt haar gedood, die Mord-Sith die Denna heette, maar niet voor­dat ze je onbeschrijflijke dingen heeft aangedaan.' 'Dat klopt.' Richards gezicht verhardde met de impliciete dreiging van zijn woorden.

'Je hebt de Zusters van het Licht bedreigd omdat ook zij je een halsband omdeden. Je hebt hun verteld dat ze niet konden tippen aan die vrouw, Denna, en dat konden ze ook niet. Je hebt de Zusters verteld dat ze dach­ten dat ze de riem van je halsband in hun hand hadden, maar je liet hen geloven dat ze zouden ontdekken dat het geen riem, maar een bliksem­flits was. Denk niet dat ik je gevoelens in deze kwestie niet begrijp, of je vastberadenheid.'

Nicci stak haar hand uit en klopte hem midden op zijn borst. 'Maar deze keer, Richard, zit de halsband om je hart en is het Kahlan die verloren zal zijn als je een vergissing maakt.' Zijn armen hingen stram langs zijn lijf en zijn handen balden zich tot vuisten. 'Kahlan zou liever sterven dan dat ik een slaaf ben omwille van haar. Ze heeft me gesmeekt haar leven op te geven voor mijn vrijheid. Er kan een dag aanbreken waarop het noodzakelijk wordt dat ik haar verzoek inwillig.'

Nicci voelde een vermoeide verveling bij zijn dreigementen. Mensen na­men tegenover haar vaak hun toevlucht tot het uiten van dreigementen. 'Dat moet je helemaal zelf weten, Richard. Maar je maakt een grote ver­gissing als je denkt dat het mij iets kan schelen.' Ze kon zich bij benadering niet herinneren hoe vaak Jagang haar met de dood had bedreigd, of hoeveel van die keren hij zijn handen om haar keel had geslagen en was begonnen het leven uit haar te knijpen nadat hij haar half bewusteloos had geslagen. Kadar Kardeef was af en toe niet minder gewelddadig geweest. Ze was de tel kwijtgeraakt van de keren dat ze er totaal van uitging te zullen sterven, te beginnen met de keer toen ze klein was en de man haar in het steegje had getrokken om haar te beroven.

Maar die mannen waren niet de enigen die haar lijden hadden beloofd. 'Ik kan je niet vertellen hoeveel beloften de Wachter van de onderwe­reld me heeft gedaan, in mijn dromen, beloften van een oneindig lijden. Dat is mijn lot. Dus, Richard, denk alsjeblieft niet dat je me bang kunt maken met je onbeduidende dreigementjes. Heel wat wredere mannen dan jij hebben geloofwaardige beloften gedaan omtrent mijn ondergang. Ik heb mijn lot lang geleden al aanvaard en geef er niet meer om.' Haar armen hingen zwaar langs haar zijden. Ze voelde zich leeg van­binnen. Gedachten aan Jagang en aan de Wachter herinnerden haar er­aan dat haar leven zonder betekenis was. Alleen datgene wat ze in Ri­chards ogen had gezien, gaf haar een aanwijzing dat er misschien meer was, iets dat ze nog moest ontdekken en gaan begrijpen. 'Wat wil je van me?' vroeg Richard.

Nicci keerde terug naar het hier en nu. 'Dat heb ik je gezegd. Jouw rol in het leven is nu die van mijn echtgenoot. Zo zal het zijn... als je wilt dat Kahlan blijft leven. Ik heb je overal de waarheid over verteld. Als je met me meekomt en de eenvoudige dingen doet die ik vraag, zoals het aannemen van de rol van mijn man, dan zal Kahlan een lang leven heb­ben. Ik kan natuurlijk niet zeggen dat het volkomen gelukkig zal zijn, want ik weet dat ze van je houdt.'

'Hoe lang denk je dat je me vast kunt houden, Nicci?' Gefrustreerd haal­de Richard zijn vingers door zijn natte haar. 'Het zal niet werken, wat je ook wilt. Hoe lang zal het duren totdat je deze absurde komedie beu wordt?'

Ze kneep haar ogen tot spleetjes en overpeinsde zijn verregaande on­schuld, of zelfs onwetendheid.

'Mijn beste jongen, ik ben honderdeenentachtig jaar geleden op deze el­lendige wereld gekomen. Dat weet je. Denk je dat ik niet heb geleerd veel geduld te hebben, in al die tijd? Hoewel onze lichamen er ongeveer net zo oud uitzien en ik in veel opzichten niet ouder ben dan jij, heb ik bijna zevenmaal zolang geleefd. Geloof je echt dat jouw geduld het mij­ne zou kunnen overtreffen? Denk je dat ik een dom wicht ben, dat je me te slim af kunt zijn of met geduld kunt overwinnen?' Hij werd kalmer. 'Nicci, ik...'

'En denk er maar niet aan om vrienden met me te worden, of me over te halen. Ik ben Denna niet, of Verna, of Warren, of zelfs Pasha. Ik heb geen behoefte aan vrienden.'

Hij draaide zich een stukje om en streek met een hand over de schouder van de hengst toen het paard snoof en met een hoef stampte vanwege de geur van brandend hout die opkringelde boven de takken van de schuilboom.

ik wil weten wat je die vrouw voor akeligs hebt aangedaan om haar zo­ver te krijgen dat ze je over Denna heeft verteld.' 'De Mord-Sith heeft het me verteld in ruil voor een gunst.' Ongelovig fronsend wendde hij zich weer tot haar. 'Wat voor gunst zou jij een Mord-Sith kunnen verlenen?' 

‘Ik heb haar keel doorgesneden.'

Richard sloot zijn ogen en liet zijn hoofd hangen van verdriet om deze onbekende vrouw, die vanwege hem was gestorven. Hij drukte haar wa­pen in zijn vuist tegen zijn hart.

Zijn stem verloor alle vuur. 'Je weet zeker niet hoe ze heette?' Het was dit, zijn medegevoel met anderen, zelfs met anderen die hij niet kende, dat hem niet alleen maakte tot de man die hij was, maar hem ook ketende. Zijn begaanheid met anderen zou ook datgene zijn wat hem uiteindelijk de verdienste zou doen inzien van wat ze deed. Ook hij zou zich dan vrijwillig inzetten voor de gerechtigde zaak van de Orde. 'Jawel,' zei Nicci. 'Hania.'

'Hania.' Hij keek droevig, ik heb haar niet eens gekend.' 'Richard.' Met een vinger onder zijn kin hief Nicci voorzichtig zijn ge­zicht. 'Ik wil dat je weet dat ik haar niet heb gemarteld. Ik trof haar aan op de martelbank. Ik was niet blij met wat ik zag. Ik heb de man ge­dood die het had gedaan. Niemand kon Hania nog helpen. Ik heb haar verlossing van haar pijn geboden, een snel einde, als ze me over jou wil­de vertellen. Ik heb haar niet gevraagd om je te verraden op een manier die de Orde zou willen. Ik heb alleen naar je verleden gevraagd, naar je eerste gevangenschap. Ik wilde begrijpen wat je die eerste dag in het Pa­leis van de Profeten zei, dat is alles.'

Richard keek niet opgelucht, zoals haar bedoeling was geweest. 'Je hebt haar die snelle verlossing, zoals jij het noemt, onthouden totdat ze je had gegeven wat je wilde. Dat maakt jou medeplichtig aan haar marteling.'

In de schemering wendde Nicci haar blik af van pijn en verdriet bij de herinnering aan die bloedige daad. Ze had lang geleden het vermogen verloren om meer te voelen dan een schim van emoties. Er waren zoveel mensen die moesten worden verlost uit hun lijden, zo­veel ouden en zieken, zoveel jammerende kinderen, zoveel behoeftigen en wanhopigen en armen. Deze vrouw was gewoon een van de slacht­offers van het leven geweest die verlossing nodig had. Het was het bes­te zo.

Nicci had de Schepper verloochend om Zijn werk te kunnen doen en had haar ziel aan de Wachter van de onderwereld geschonken. Ze had niet anders gekund; alleen iemand zo slecht als zij zou geen gepaste emo­ties, geen echt medeleven voelen met alle lijdenden en wanhopigen. Het was ironisch, zelfs macaber, om de behoeftigen op zo'n manier te die­nen.

'Zo zie jij het misschien, Richard,' zei Nicci met schorre stem terwijl ze naar de verlammende nachtmerrie aan herinneringen staarde. 'Zo zag ik het niet. Hania ook niet. Voordat ik haar keel voor haar heb doorge­sneden, heeft ze me bedankt voor wat ik ging doen.' Er was geen genade in Richards ogen. 'En waarom heb je haar ge­dwongen te vertellen over mij... over Denna?'

Nicci trok haar cape dichter om haar schouders. 'Is dat niet logisch?' 'Je zou onmogelijk dezelfde vergissing kunnen maken als Denna. Je bent niet de vrouw die zij was, Nicci.'

Ze was moe. De eerste nacht had hij niet geslapen, dat wist ze. Ze had zijn ogen op haar rug gevoeld. Ze wist hoeveel verdriet hij had. Van hem afgedraaid, had ze geluidloos gehuild om de haat in zijn ogen, om de last degene te zijn die moest doen wat het beste was. De wereld was slecht.

'Misschien, Richard,' ze ze met zachte stem, 'zul je me op een dag het verschil leren.'

Ze was vreselijk moe. De vorige nacht, toen hij had toegegeven aan zijn vermoeidheid en zich van haar had afgedraaid om te gaan slapen, was Nicci op haar beurt de hele nacht wakker gebleven en had naar hem ge­keken in zijn diepe slaap en de magische verbinding met de Biechtmoe­der gevoeld. De verbinding bezorgde Nicci ook een groot medegevoel met haar.

Het was allemaal het beste zo.

'Laten we voorlopig maar naar binnen gaan,' zei Nicci. 'Ik heb het koud en ik heb honger. We moeten ook een beetje uitrusten. En zoals ik je al zei, hebben we eerst nog dingen te bespreken.'

Ze wist dat ze niet tegen hem kon liegen. Ze kon hem natuurlijk niet al­les vertellen, maar ze durfde niet tegen hem te liegen over de dingen die ze hem wel vertelde. De dans was begonnen.