13
Het landhuis was indrukwekkend, veronderstelde ze. Nicci had dit soort pracht en praal vaker gezien. En ze had nog veel grotere luister gezien. Ze had bijna een en driekwart eeuw temidden van dergelijke pracht geleefd, tussen de imponerende zuilen en bogen van onberispelijke kamers, de met veel zorg gehouwen stenen wijnranken en botergladde houten lambrisering, de veren bedden en zijden spreien, de schitterende tapijten en zware draperieën, de zilveren en gouden versieringen en de heldere fonkeling van ramen die van gekleurd glas waren gemaakt en waarin historische taferelen waren afgebeeld. De Zusters daar hadden Nicci opgewekte glimlachjes en intelligente conversatie geboden.
De overdaad riep niet meer emotie in haar op dan het afval in de straten, de koude natte dekens die op de hobbelige grond lagen, de slaapplaatsen in het slijk tussen vettige goten in de viezigheid van smalle steegjes met enkel de koude lucht boven je hoofd. De ineengedoken mensen daar boden nooit een glimlach, maar keken met holle ogen naar haar op, als duiven die om een aalmoes koerden.
Een deel van haar leven had ze tussen pracht en praal doorgebracht, een ander deel tussen vuilnis. Zij had, in tegenstelling tot de meeste mensen, beide keerzijden van het leven aan den lijve ervaren. Nicci stak haar hand uit naar de zilveren kruk op een van de rijkelijk bewerkte dubbele deuren met twee potige soldaten aan weerszijden, die waarschijnlijk in een varkenskot met de bargen waren grootgebracht, en zag dat haar hand onder het bloed zat. Ze draaide zich om en veegde haar hand achteloos af aan het vuile, met bloed bevlekte vest van schapenvacht dat een van de mannen droeg. De biceps van zijn over elkaar geslagen armen waren bijna zo dik als haar middel. Hoewel hij fronste toen ze haar hand aan hem schoonveegde, ondernam hij niets om haar tegen te houden. Per slot van rekening was het niet het eerste vlekje.
Hania had zich aan haar deel van de afspraak gehouden. Nicci nam maar zelden haar toevlucht tot het gebruik van een wapen; meestal gebruikte ze haar gave. Maar in dit geval had dat natuurlijk een vergissing kunnen zijn. Toen ze het mes boven haar keel had gehouden, had Hania haar fluisterend bedankt voor wat Nicci op het punt stond te doen. Het was de eerste keer dat iemand Nicci bedankte voordat ze hem of haar doodde. Maar weinigen bedankten Nicci ooit voor de hulp die ze bood. Ze was ertoe in staat en zij waren dat niet; het was haar plicht om zich in te zetten voor hun behoeften.
Toen ze haar hand had schoongeveegd aan het vest van de zwijgende bewaker, wierp ze een lege glimlach naar zijn norse gezicht en liep toen door de deuren een statige ontvangstzaal binnen. Langs de rij hoge ramen in een van de muren van de zaal hingen tarwekleurige gordijnen. Bij hun met kwastjes afgezette randen glinsterden de gordijnen in het lamplicht alsof ze met gouddraad waren bewerkt. De nazomerregen spetterde tegen de gesloten glazen ruiten die buiten alleen duisternis onthulden, maar de activiteiten binnen weerspiegelden. De bleke wollen tapijten, versierd met bloemen die met zorg in reliëf waren aangebracht doordat draad van verschillende lengte was gebruikt, droegen sporen van modder.
Verkenners liepen in en uit, evenals bodes en soldaten die verslag kwamen uitbrengen aan officieren. Andere officieren schreeuwden bevelen. Soldaten met opgerolde landkaarten onder hun arm volgden een paar hogere militairen die door de bedompte zaal rondliepen. Een van de kaarten lag uitgerold op een smalle tafel. De zilveren kandelaber van de tafel was op de vloer erachter neergezet. Toen Nicci langs de tafel kwam, wierp ze een blik op de kaart en zag dat die veel elementen miste die zo zorgvuldig waren aangegeven op de kaart die door de D'Haraanse bode was getekend. Op de kaart die op tafel lag, waren in het noordwesten alleen donkere vlekken te zien van gemorst bier; op de kaart die in Nicci's geheugen stond gegrift, waren er bergen, rivieren, hoge passen en beekjes, en een stip die de plek aangaf waar Richard was, samen met zijn bruid, de Biechtmoeder, en de Mord-Sith. Overal waren officieren met elkaar aan het praten, sommigen staand, sommigen half zittend op tafels met ijzeren poten en marmeren bladen, en anderen onderuitgezakt in leren fauteuils, terwijl ze lekkernijen pakten van zilveren bladen, die trilden op de bevende handen van zwetende bedienden. Anderen dronken bier uit hoge tinnen kroezen, en weer anderen nipten wijn uit sierlijke glazen; ze deden allemaal alsof ze gewend waren aan zulke luister en zagen er stuk voor stuk zo misplaatst uit als padden op theevisite.
Een oudere vrouw, Zuster Lidmila, die blijkbaar probeerde niet op te vallen en weggedoken in de schaduw bij de gordijnen zat, schoot overeind toen ze Nicci door de kamer zag lopen. Zuster Lidmila stapte uit de schaduw en bleef even staan om haar versleten rok glad te strijken, een tamelijk nutteloze handeling. Zuster Lidmila had Nicci eens verteld dat je dingen die je leerde als je jong was nooit meer kwijtraakte, en dat je je die vaak beter kon herinneren dan wat je gisteravond had gegeten. De oude Zuster, die bedreven was in geheimzinnige betoveringen die alleen de krachtigste tovenaressen kenden, zou zich dan ook veel interessante dingen kunnen herinneren van toen ze jong was. Zuster Lidmila's leerachtige huid stond zo strak over de botten van haar schedel gespannen dat haar hoofd Nicci nog het meest deed denken aan een opgegraven doodshoofd. Maar hoe doods het gezicht van de oude Zuster er ook uitzag, ze kwam met snelle, hoekige bewegingen op haar aflopen.
Toen ze nog maar drie meter van Nicci vandaan was, zwaaide Zuster Lidmila met haar arm, alsof ze er niet zeker van was dat Nicci haar zou zien. 'Zuster Nicci. Zuster Nicci, daar ben je dan.' Ze greep Nicci bij haar pols. 'Kom mee, kind. Kom mee. Zijne Excellentie verwacht je. Hierheen. Kom maar mee.'
Nicci pakte de aan haar trekkende hand van de Zuster. 'Wijs de weg maar, Zuster Lidmila. Ik volg je.'
De oudere vrouw glimlachte over haar schouder. Het was geen vriendelijke of vrolijke glimlach, maar een van opluchting. Jagang strafte iedereen die hem ontstemde, of dat nu hun schuld was of niet. 'Waar bleef je zo lang, Zuster Nicci? Zijne Excellentie is in alle staten vanwege jou. Waar heb je gezeten?' ik moest... bepaalde dingen regelen.'
De vrouw moest twee of drie stappen nemen voor elke stap van Nicci. 'Bepaalde dingen! Als het aan mij lag, zou ik je in de keuken pannen laten boenen omdat je zomaar op stap bent gegaan terwijl je hier nodig bent.'
Zuster Lidmila was frêle en vergeetachtig, en soms besefte ze niet dat ze niet meer in het Paleis van de Profeten was. Jagang gebruikte haar om mensen te halen of op te wachten en de weg te wijzen, meestal naar zijn tenten. Mocht ze de weg kwijtraken, dan kon hij haar route altijd nog corrigeren. Hij vond het leuk om een eerbiedwaardige Zuster van het Licht - een tovenares van wie men zei dat ze de meest esoterische bezweringen kende - te gebruiken als boodschappenmeisje. Nu ze weg was uit het paleis en van de betovering die het ouder worden vertraagde, stevende Zuster Lidmila plotseling halsoverkop op haar graf af. Dat gold voor alle Zusters.
De Zuster schuifelde met ronde rug en zwaaiende armen voor Nicci uit en trok haar mee door luisterrijke zalen, trappen op en gangen door. Bij een deur, omlijst door lofwerk met bladgoud, bleef ze eindelijk staan; ze raakte met haar vingers haar onderlip aan terwijl ze op adem kwam. Kalme soldaten die door de gang heen en weer liepen, wierpen Nicci blikken toe. Ze herkende de mannen als keizerlijke wachters. 'Hier is het.' Zuster Lidmila tuurde naar Nicci op. 'Zijne Excellentie is in zijn vertrekken. Kom, schiet eens op. Vooruit.' Ze gebaarde met haar handen alsof ze vee wilde aansporen. 'Naar binnen.' Voordat ze naar binnen ging, haalde Nicci haar hand van de deurkruk en draaide zich om naar de oude vrouw. 'Zuster Lidmila, je hebt me eens verteld dat je dacht dat ik het meest geschikt was om je kennis aan door te geven.'
Zuster Lidmila's gezicht klaarde op en ze glimlachte geslepen. 'Aha, krijg je eindelijk belangstelling voor de wat occultere magie, Zuster Nicci?' Nicci had nooit eerder belangstelling gehad voor de dingen die Zuster Lidmila haar wilde leren. Magie was een zelfzuchtige zaak. Nicci leerde wat ze moest, maar deed nooit haar best om verder dan dat te gaan en meer te weten te komen over de ongebruikelijker betoveringen. 'Ja, ik geloof dat ik er eindelijk aan toe ben.'
ik heb altijd tegen de priores gezegd dat jij de enige in het paleis was met voldoende kracht voor de tovenarij die ik ken.' De vrouw boog zich naar haar over. 'Gevaarlijke tovenarij, is het.'
'Die moet worden doorgegeven, zolang je dat nog kunt.'
Zuster Lidmila knikte tevreden, ik denk dat je oud genoeg bent. Ik kan het je laten zien. Wanneer?'
ik kom je... morgen wel opzoeken.' Nicci wierp een blik op de deur. ik denk niet dat ik vanavond nog gelegenheid heb.' 'Morgen, dan.'
'Als ik... je kom opzoeken, wil ik heel graag van je leren. Ik ben vooral geïnteresseerd in de navelstrengbetovering.'
Voor zover Nicci wist, zou de betovering met die vreemde naam, de navelstrengbetovering, weleens precies kunnen zijn wat ze nodig had. Die had verder het voordeel dat als ze eenmaal was toegepast, ze niet kon worden verbroken.
Zuster Lidmila rechtte haar rug en raakte opnieuw met haar vingers haar onderlip aan. Er trok een ongeruste uitdrukking over haar gezicht. 'Zo, zo. Die, hè? Ja, die zou ik je kunnen leren. Je hebt er het talent voor; weinigen hebben dat. Jij bent de enige van wie ik denk dat je zoiets kunt bewerkstelligen; er is een enorm krachtige gave voor nodig. Die heb jij. Als je maar begrijpt wat de prijs ervan is en je bereid bent die te betalen, kan ik je die leren.' Nicci knikte. 'Dan kom ik zodra ik kan.'
De oude Zuster kuierde in gedachten verzonken de gang uit, nadenkend over de les. Nicci wist niet of ze lang genoeg zou blijven leven om die les te krijgen.
Nadat ze de oude Zuster om de hoek had zien verdwijnen, ging Nicci een rustige zaal binnen die was verlicht door talloze kaarsen en lampen. Het hoge plafond was omzoomd met een geschilderd eikenbladpatroon. Pluchen banken en stoelen in gedekte bruintinten stonden hier en daar op dikke tapijten die warmgeel, oranje en rood van kleur waren, waardoor ze deden denken aan de grond in een herfstbos. Zware gordijnen waren dichtgetrokken voor een lange rij ramen. Twee Zusters, die op een bank zaten, sprongen overeind. 'Zuster Nicci!' riep een van hen uit, zeer opgelucht. De ander rende naar de dubbele deuren aan de andere kant van de zaal en opende er een zonder te kloppen, zoals haar blijkbaar was opgedragen. Ze stak haar hoofd om de hoek en sprak met een zachte stem, zodat Nicci haar niet kon verstaan.
De Zuster sprong achteruit toen Jagang, in de andere kamer, brulde: 'Maak dat je wegkomt! Iedereen! Alle anderen weg!' Twee andere jonge Zusters, ongetwijfeld persoonlijke assistentes van de keizer, vlogen de kamer uit. Nicci moest uit de weg gaan om alle vier de vrouwen met de gave door te laten naar de deur het appartement uit. Een jongeman die in een hoekje had gezeten en door Nicci niet was opgemerkt, voegde zich bij de vrouwen. Geen van hen keek ook maar een ogenblik in Nicci's richting terwijl ze haastig deden wat hun was opgedragen. De eerste les die je leerde als slaaf van Jagang was dat als hij je vertelde iets te doen, je dat ook ogenblikkelijk moest doen. Weinig irriteerde hem meer dan oponthoud.
Toen Nicci bijna bij de deur was, rende er nog een vrouw de kamer uit die Nicci niet herkende, vlak achter de anderen aan. Ze was jong en mooi, met donker haar en donkere ogen, waarschijnlijk een gevangene die tijdens de lange mars ergens was opgepikt en ongetwijfeld werd gebruikt om Jagang te vermaken. In haar ogen stond te lezen dat ze niets meer van de wereld begreep.
Dat was de onvermijdelijke prijs als de wereld in een toestand van orde gebracht moest worden. Grote leiders hadden altijd tekortkomingen in hun karakter, die ze zelf beschouwden als slechts kleine zondes. De veelomvattende voordelen die Jagang de arme, lijdende massa's zou brengen, compenseerden ruimschoots zijn botheid als hij zijn persoonlijke verlangens vervulde en de relatief onbeduidende schade die hij toebracht. Nicci was vaak het voorwerp van zijn uitspattingen. Het was een prijs die ze bereid was te betalen voor de hulp die de hulpelozen uiteindelijk zouden krijgen; dat kon het enige punt van overweging zijn.
De buitenste deur ging dicht en eindelijk was er niemand meer in het appartement behalve Nicci en de keizer. Ze stond met rechte rug, het hoofd geheven, de armen langs haar zijden, en genoot van de rust die er heerste. De pracht en praal zeiden haar weinig, maar rust was een luxe die ze was gaan waarderen, ook al was het ten eigen bate. In de tenten was er altijd het lawaai van het leger dicht eromheen. Hier was het stil. Ze keek om zich heen in de ruime en overdadig gedecoreerde buitenzaal en probeerde zich voor te stellen dat Jagang dit soort plekken was gaan waarderen. Misschien wilde ook hij alleen maar rust. Ze draaide zich weer naar de volgende kamer. Hij wachtte daarbinnen op haar, keek naar haar, een gespierde bundel razernij. Ze liep onmiddellijk naar hem toe. 'U wilde me spreken, Excellentie?' Nicci voelde een verdovende pijn toen de rug van zijn vlezige hand tegen haar gezicht sloeg. Ze tolde in het rond van de klap. Ze viel op haar knieën. Hij rukte haar aan haar haar overeind. De tweede keer sloeg ze tegen de muur voordat ze op de vloer ineenzakte. Haar gezicht klopte met een verlammende pijn. Toen ze weer bij haar positieven was, trok ze haar benen onder zich en ging ze weer voor hem staan. De derde keer sleurde ze een vrijstaande kandelaber mee in haar val. Kaarsen tuimelden om en rolden over de vloer. Een lang transparant gordijn waaraan ze zich had vastgegrepen, scheurde af en daalde over haar neer terwijl ze over een tafel heen viel en tegen de vloer sloeg. Er brak glas. Metaal kletterde en kleine voorwerpen sprongen alle kanten op. Ze was duizelig en versuft, en haar zicht was beperkt. Haar ogen voelden aan alsof ze waren opengeknapt, haar kaak alsof die verbrijzeld was en haar nek alsof de spieren waren gescheurd. Nicci lag languit op de vloer en genoot van de door merg en been gaande golven van pijn, zwolg in de zeldzame sensatie iets te voelen.
Ze zag bloedspetters op de lichte rand van het tapijt onder haar en op de warme gloed van de houten vloer. Ze hoorde Jagang iets tegen haar gillen, maar kon hem niet verstaan boven het suizen van haar oren uit. Met een bevende arm duwde ze zich op haar heup. Toen ze haar vingers naar haar mond bracht, werden ze warm van het bloed. Ze genoot van de pijn. Het was zo lang geleden dat ze iets had gevoeld, afgezien van dat korte moment met de Mord-Sith. De heerlijke kwelling overspoelde haar.
Jagangs wreedheid kon haar diepten bereiken, niet alleen door de wreedheid zelf, maar ook doordat ze wist dat ze die niet hóéfde te verdragen. Ook hij wist dat ze hier uit vrije wil was, niet omdat hij dat wilde. Dat maakte zijn woede alleen maar intenser, en dus haar gevoelens ook. Zijn razernij leek dodelijk. Ze gaf zich er kalm rekenschap van dat ze de kamer hoogstwaarschijnlijk niet levend zou verlaten. Ze zou de betoveringen van Zuster Lidmila waarschijnlijk niet kunnen leren. Nicci wachtte eenvoudig af wat het lot haar had toebedeeld. Ten slotte was ze weer zo ver bij haar positieven, dat ze de kamer om haar heen weer zag en overeind kon komen. Ze richtte zich met moeite op en ging voor de zwijgende gespierde gestalte van keizer Jagang staan. In zijn geschoren hoofd werden een paar lichtpuntjes van lampen weerspiegeld. Zijn enige gezichtshaar was een snor die bestond uit twee vijf centimeter lange vlechtjes, een boven elke mondhoek, en een derde vlecht midden onder zijn onderlip. De gouden ring door zijn linker neusgat en het dunne gouden kettinkje dat daarvandaan naar een andere ring in zijn linkeroor liep, glinsterden in het zachte lamplicht. Hij had een brede ring om elke vinger, maar droeg niet het assortiment geroofde vorstelijke kettingen en juwelen die meestal om zijn nek hingen. De ringen glansden van haar bloed.
Hij had een blote borst, maar in tegenstelling tot zijn hoofd was zijn borst bedekt met een laag borstelig haar. Zijn spieren bolden op en hun pezen waren duidelijk zichtbaar toen hij zijn vuisten balde. Hij had een stierennek, en zijn temperament was erger dan dat van een stier. Nicci, die een halve kop kleiner was dan hij, stond afwachtend voor hem en keek in de ogen die ze vaak in haar nachtmerries had gezien. Ze waren donkergrijs, zonder oogwit, en vertroebeld door doffe, donkere vormen die over een inktzwart oppervlak gleden. Hoewel ze geen duidelijke iris en pupil hadden - het leken alleen donkere leegtes te zijn waar een normaal mens ogen had - wist ze altijd precies wanneer hij naar haar keek.
Het waren de ogen van een droomwandelaar. Een droomwandelaar die geen toegang tot haar geest kon krijgen. Nu begreep ze waarom. 'Nou?' gromde hij. Hij hief zijn handen. 'Huil! Gil! Schreeuw! Smeek! Spreek me tegen, verzin uitvluchten! Sta daar niet alleen maar!' Nicci slikte de scherpe smaak van bloed weg terwijl ze kalm in zijn rode, woedende gezicht keek.
'Wees alstublieft duidelijk, Excellentie: welk van die dingen prefereert u, hoe lang moet ik ermee doorgaan en moet ik er uit eigen beweging mee stoppen of wachten totdat u me buiten westen slaat?' Hij viel met een kreet van woede naar haar uit. Hij greep haar keel in zijn grote vuist om haar vast te houden terwijl hij haar sloeg. Haar knieën knikten, maar hij hield haar omhoog totdat ze in staat was zich staande te houden.
Hij gaf haar een duw en liet haar keel los. ik wil weten waarom je dat met Kadar hebt gedaan!'
Ze stelde alleen maar een bloederige glimlach om de mond tegenover zijn woede.
Hij draaide haar arm achter haar rug en trok haar hard tegen zich aan. 'Waarom doe je zoiets? Waarom?'
De dodelijke dans met Jagang was begonnen. Ze vroeg zich opnieuw vaag af of die haar deze keer het leven zou kosten. Jagang had een aantal Zusters gedood die hem hadden ontstemd. Dat Nicci veilig bij hem was - voor zover ze dat was - kwam juist doordat ze zo onverschillig tegenover haar veiligheid stond. Haar volslagen desinteresse in haar eigen leven fascineerde Jagang, omdat hij wist dat die oprecht was.
'Soms ben je echt een idioot,' zei ze met ware minachting, 'te arrogant om verder te kunnen zien dan je neus lang is.'
Hij verdraaide haar arm totdat ze dacht dat die zou breken. Zijn hijgende adem was warm tegen haar kloppende wang. 'Ik heb wel mensen gedood voor heel wat minder dan zo'n opmerking.' Ondanks de pijn dreef ze de spot met hem. 'Wil je me dan laten sterven van verveling? Als je me wilt doden, grijp me dan bij de keel en wurg me, of hak me in mootjes zodat ik doodbloed aan je voeten; denk niet dat je me kunt verstikken onder de last van je eentonige dreigementen. Als je me wilt doden, gedraag je dan als een man en doe het! En hou anders je mond.'
De vergissing die de meeste mensen met Jagang maakten, was dat ze, vanwege zijn verregaande wreedheid, dachten dat hij een onwetende, domme bruut was. Dat was hij niet. Hij was een van de intelligentste mannen die Nicci ooit had ontmoet. Wreedheid was zijn dekmantel. Doordat hij toegang had tot de gedachten van zoveel verschillende mensen, werd hij rechtstreeks blootgesteld aan hun kennis, wijsheid en ideeën, en daardoor groeide zijn eigen intellect. Hij wist ook wat mensen het meest vreesden. Als er iets aan hem was dat haar angst aanjoeg, was het niet zijn gewelddadigheid maar zijn intelligentie, want ze wist dat intelligentie een onuitputtelijke bron van zeer inventieve wreedheid kon zijn.
'Waarom heb je hem gedood, Nicci?' vroeg hij opnieuw, maar er was iets van de woede uit zijn stem verdwenen.
In haar hoofd had ze, als een beschermende stenen muur, de gedachte aan Richard. Dat moest hij in haar ogen zien. Ze wist dat Jagangs razernij ten dele werd veroorzaakt door zijn eigen onvermogen om door te dringen in haar geest, om haar te bezitten, zoals hij zoveel anderen bezat. Met haar uitgekookte grijns peperde ze hem dat in. 'Ik vond het leuk om de grote Kadar Kardeef om genade te horen smeken en hem die daarna te weigeren.'
Jagang brulde weer, een beestachtig geluid dat niet op zijn plaats was in zo'n beschaafde slaapkamer. Ze zag in een flits zijn arm op haar afzwaaien. De kamer wervelde om haar heen. Ze verwachtte dat ze met een bottenbrekende klap ergens tegenaan zou slaan. In plaats daarvan kwam ze op iets onverwachts zachts neer: het bed, besefte ze. Op de een of andere manier had ze de marmeren met mahoniehouten stijlen op de hoeken gemist; die zouden zeker haar dood zijn geweest. Het lot leek met haar te spelen. Jagang liet zich boven op haar vallen. Ze dacht dat hij haar nu misschien dood zou slaan. In plaats daarvan keek hij van een paar centimeter afstand aandachtig in haar ogen. Hij ging zitten, met zijn knieën aan weerskanten van haar heupen. Zijn vlezige handen trokken aan de veters van het lijfje van haar jurk. Met een snelle ruk aan de stof ontblootte hij haar borsten. Zijn vingers knepen in haar blote vlees totdat haar ogen ervan traanden. Nicci keek niet naar hem en bood geen weerstand, maar verslapte terwijl hij haar jurk rond haar middel omhoogduwde. Haar geest begon aan zijn reis naar de plek waar alleen zij kon komen. Hij liet zich op haar vallen en dreef de lucht met een machteloos 'hmpff' uit haar longen. Met haar armen langs haar zijden, haar handen open en slap, staarde Nicci zonder met haar ogen te knipperen naar de plooien van de zijden hemel van het bed; haar geest werd niet geraakt op de afgelegen, stille plek waar die was. De pijn leek ver weg. De moeite die het haar kostte om lucht te krijgen, leek triviaal.
Terwijl hij ruw zijn driften uitleefde, concentreerde zij haar gedachten op wat ze zou gaan doen. Ze had nooit mogelijk geacht wat ze nu overwoog; nu wist ze dat het wel mogelijk was. Ze hoefde alleen maar te besluiten het te doen.
Jagang gaf haar een klap, zodat ze haar aandacht weer op hem richtte. 'Je bent zelfs te suf om te huilen!'
Ze besefte dat hij klaar was; hij was er niet blij mee dat ze dat niet had gemerkt. Ze moest zich er met moeite van weerhouden haar hand naar haar kaak te brengen, die pijn deed van wat voor hem gewoon een tik was, maar voor degene die hem ontving een dreun die bijna hard genoeg was om te verminken. Zweet droop van zijn kin in haar gezicht. Zijn sterke lijf glansde van de inspanning die zij niet had bemerkt. Zijn borst zwoegde terwijl hij woest op haar neerkeek. Die blik werd natuurlijk gevoed door woede, maar Nicci dacht dat ze ook een vleugje van iets anders zag: spijt, of misschien verdriet, of misschien zelfs gekweldheid.
is dat wat u van me wilt, Excellentie? Dat ik huil?'
Zijn stem klonk verbitterd toen hij zich op zijn zij naast haar liet vallen.
'Nee. Ik wil dat je reageert.'
'Maar dat doe ik,' zei ze terwijl ze omhoog staarde naar de bedhemel. 'Het is alleen niet de reactie die je verlangt.'
Hij ging zitten. 'Wat is er toch met je, vrouwmens?'
Ze keek even naar hem op en wendde toen haar blik af.
'Ik heb geen idee,' antwoordde ze eerlijk. 'Maar ik denk dat ik erachter moet zien te komen.'