11

De volgende dag werd Nicci, een grote mand met brood torsend, samen met een hele groep mensen van het genootschap uit het rijtuig gelaten om brood te gaan uitdelen aan de behoeftigen. Moeder had haar voor deze speciale gelegenheid een rode jurk met ruches laten aantrekken. Haar korte witte kousen waren bestikt met rood bor­duursel. Vol trots om eindelijk goed te doen, stapte Nicci gewapend met haar mand met brood door de straat vol vuilnis. Haar gedachten gingen uit naar de dag waarop de hoop op een nieuwe orde kon worden ver­spreid, zodat iedereen eindelijk de armoede en wanhoop achter zich kon laten.

Sommige mensen glimlachten en bedankten haar voor het brood. An­deren namen het brood zonder een woord of een glimlach aan. Maar de meesten reageerden kribbig en klaagden dat het brood laat was en de broden te klein, of van het verkeerde soort. Nicci liet zich niet ontmoe­digen. Ze vertelde hun wat moeder had gezegd, dat het de schuld van de bakker was, omdat die het brood dat winst moest opleveren het eer­ste bakte, en aangezien hij van de liefdadigheid een lager tarief kreeg, het brood daarvoor pas daarna ging bakken. Nicci vertelde hun dat het haar speet dat slechte mensen hen als tweederangs behandelden, maar dat op een dag het Genootschap van Orde naar het land zou komen en ervoor zou zorgen dat iedereen gelijk werd behandeld. Terwijl Nicci door de straat liep en brood uitdeelde, greep een man haar bij de arm en trok haar mee, de stank van een smal donker steegje in. Ze bood hem een brood aan. Hij sloeg de mand uit haar handen. Hij zei dat hij zilver of goud wilde. Nicci vertelde hem dat ze geen geld had. Ze hijgde van paniek toen hij haar naar zich toe rukte. Zijn vieze vin­gers betastten haar overal, zelfs op de meest intieme plekken, op zoek naar een beurs, maar vonden niets. Hij trok haar schoenen uit en gooi­de ze weg toen hij zag dat er geen munten in verborgen zaten.

Hij stompte haar tweemaal in haar buik. Nicci sloeg tegen de grond. Hij vloekte tegen haar terwijl hij wegglipte tussen de schemerige hopen af­val.

Nicci richtte zich, steun zoekend met haar bevende armen, op en braak­te in het olieachtige water dat van onder de hopen vuil uit liep. Mensen die langs het steegje liepen, keken erin en zagen haar daar overgeven op de grond, maar wendden hun blik weer af naar de straat en haastten zich verder. Een paar sprongen snel de steeg in, bukten en pakten bro­den uit de omgevallen mand voordat ze wegrenden. Nicci hijgde en de tranen prikten in haar ogen terwijl ze probeerde op adem te komen. Haar knieën bloedden. Haar jurk was met vuil bespat. Toen ze in tranen thuiskwam, glimlachte moeder. 'Ik kan vaak ook wel huilen als ik hun benarde toestand zie.'

Nicci schudde haar hoofd, waarbij haar gouden lokken heen en weer zwaaiden, en vertelde moeder dat een man haar had vastgepakt en gesla­gen, en om geld had gevraagd. Nicci stak haar handen uit naar haar moe­der terwijl ze verdrietig jammerde dat het een slechte man was geweest. Moeder gaf haar een klap voor haar mond. 'Waag het niet mensen te veroordelen. Je bent nog maar een kind. Hoe durf je anderen te veroor­delen?'

Nicci was verbluft door de klap, meer van schrik dan van pijn. Het ver­wijt stak haar meer. 'Maar, moeder, hij was gemeen; hij heeft me over­al aangeraakt en me daarna geslagen.'

Moeder gaf haar weer een klap voor haar mond, deze keer harder. 'Ik laat me door jou niet te schande maken bij broeder Narev en mijn vrien­den met zulke gevoelloze praat. Hoor je me? Je weet helemaal niet waar­om hij dat deed. Misschien heeft hij zieke kinderen thuis en heeft hij geld nodig om medicijnen te kopen. Hij ziet een verwend rijk nest lopen en raakt buiten zinnen, in de wetenschap dat zijn eigen kind in dit leven is bestolen door jouw soort, met al je mooie spullen. Je weet niet wat voor klappen het leven de man heeft toebedeeld. Waag het niet mensen te ver­oordelen vanwege hun daden, enkel en alleen omdat je te hardvochtig en ongevoelig bent om de tijd te nemen hen te begrijpen.' 'Maar ik denk...'

Moeder gaf haar een derde klap, hard genoeg om haar te doen wanke­len. 'Jij denkt? Denken is een akelig zuur dat het vertrouwen wegvreet! Het is je plicht te geloven, niet te denken. De geest van de mens is infe­rieur aan die van de Schepper. Jouw gedachten - ieders gedachten - zijn waardeloos, net als de hele mensheid waardeloos is. Je moet erop ver­trouwen dat de Schepper Zijn goedheid in die arme zielen heeft gesto­ken. Gevoelens moeten je leidraad zijn, niet gedachten. Je moet ver­trouwen, niet nadenken.'

Nicci slikte haar tranen weg. 'Wat moet ik dan doen?' 'Je zou je moeten schamen dat de wereld die arme zielen zo wreed be­handelt dat ze zo deerniswekkend ontsporen in verwarring. In de toe­komst zou je een manier moeten vinden om zulke mensen te helpen, want jij bent daartoe in staat en zij niet; dat is je plicht.' Die avond, toen haar vader thuiskwam en haar kamer binnensloop om te zien of ze lekker onder de wol lag, pakte Nicci twee van zijn grote vingers vast en drukte ze stijf tegen haar wang. Hoewel haar moeder zei dat hij een slecht mens was, voelde het beter dan wat ook ter wereld toen hij op zijn knieën naast het bed ging zitten en zwijgend haar voor­hoofd streelde.

Door haar werk op straat ging Nicci de behoeften van veel mensen daar begrijpen. Hun problemen leken onoverkomelijk. Wat ze ook deed, het leek nooit iets op te lossen. Broeder Narev zei dat dat alleen een teken was dat ze niet genoeg van zichzelf gaf. Elke keer dat ze faalde, ver­dubbelde Nicci haar inspanningen, op aandringen van broeder Narev of moeder.

Op een avond, toen ze een paar jaar bij het genootschap was, zei ze on­der het avondeten: 'Vader, er is een man die ik probeer te helpen. Hij heeft tien kinderen en geen baan. Wil jij hem alsjeblieft aannemen?' Vader keek op van zijn soep. 'Waarom?' 'Dat zeg ik net. Hij heeft tien kinderen.'

'Maar wat voor werk kan hij doen? Waarom zou ik hem willen heb­ben?'

'Omdat hij een baan nodig heeft.'

Vader legde zijn lepel neer. 'Nicci, schat, ik neem geschoolde arbeiders aan. Dat hij tien kinderen heeft, zal hem niet helpen het staal te model­leren, denk je wel? Wat kan die man? Wat heeft hij voor vaardigheden?' 'Als hij geschoold was, vader, dan kon hij wel werk krijgen. Is het eer­lijk dat zijn kinderen honger lijden omdat de mensen hem geen kans wil­len geven?'

Vader keek haar aan alsof hij een wagen vol met een of ander verdacht, nieuw materiaal bekeek. Moeders smalle mond krulde in een glimlach­je, maar ze zei niets.

'Een kans? Waarop? Hij heeft geen vaardigheden.' 'Als je zo'n grote zaak hebt als jij, kun je hem vast wel een baantje ge­ven.'

Hij tikte met een vinger tegen de steel van zijn lepel terwijl hij haar vast­besloten gezicht opnam. Hij schraapte zijn keel. 'Nou, misschien kan ik wel een man gebruiken om wagens te laden.'

'Hij kan geen wagens laden. Hij heeft een slechte rug. Hij heeft al jaren niet kunnen werken omdat hij zo'n last van zijn rug heeft.'

Vader fronste zijn voorhoofd. 'Zijn rug heeft hem er niet van weerhou­den om tien kinderen te verwekken.'

Nicci wilde goeddoen, en dus liet ze zich niet uit het veld slaan. 'Moet je altijd zo intolerant zijn, vader? Jij hebt banen, en deze man heeft er een nodig. Hij heeft hongerige kinderen die gevoed en gekleed moeten worden. Wil je hem een inkomen ontzeggen alleen omdat hij nooit een eerlijke kans heeft gehad in het leven? Ben je zo rijk dat al je goud je heeft verblind voor de behoeften van eenvoudige mensen?' 'Maar ik heb mensen nodig die...'

'Moet je altijd alles uitdrukken in termen van wat jij nodig hebt, in plaats van wat anderen nodig hebben? Moet alles voor jou zijn?' 'Het is een bedrijf...'

'En wat is het doel van een bedrijf? Is dat niet om mensen werk te bie­den? Zou het niet beter zijn als de man een baan had in plaats van zich te moeten vernederen door te bedelen? Is dat wat je wilt? Dat hij gaat bedelen, in plaats van werken? Ben jij niet degene die altijd zo hoog op­geeft van hard werken?'

Nicci vuurde de vragen af als pijlen, zo snel dat hij geen woord tussen haar spervuur door kon krijgen. Moeder glimlachte terwijl Nicci woor­den opdreunde die ze wel kon dromen.

'Waarom moet je je grootste wreedheid reserveren voor de minst ge­lukkigen onder ons? Waarom kun je niet eens één keertje denken aan wat je kunt doen om te helpen, in plaats van altijd aan geld, geld en nog eens geld? Zou het je benadelen om iemand aan te nemen die een baan nodig heeft? Zou het dat, vader? Zou het je zaak te gronde richten? Zou het je ruïneren?'

Haar nobele vragen echoden door de kamer. Hij staarde haar aan alsof hij haar voor het eerst zag. Hij keek alsof hij door echte pijlen was ge­raakt. Zijn kaak bewoog, maar er kwamen geen woorden uit zijn mond. Hij leek zich niet te kunnen verroeren; hij kon haar alleen maar aanga­pen.

Moeder straalde.

'Nou...' zei hij uiteindelijk, 'ik denk...' Hij pakte zijn lepel op en staar­de in zijn soep. 'Stuur hem maar naar me toe, dan zal ik hem een baan geven.'

Nicci zwol van een nieuw gevoel van trots... en macht. Ze had nooit ge­weten dat het zo gemakkelijk was om haar vader van zijn stuk te bren­gen. Ze had zijn zelfzuchtige aard zojuist verslagen met enkel goedheid. Vader duwde zich achteruit van de tafel. 'Ik... ik moet terug naar de werkplaats.' Zijn ogen zochten de tafel af, maar hij keek niet naar Nic­ci of moeder. 'Ik herinner me net... dat ik nog wat werk moet afmaken.' Nadat hij weg was, zei moeder: 'Ik ben blij om te zien dat je het deugd­zame pad hebt gekozen, Nicci, in plaats van zijn slechte aard na te vol­gen. Je zult er nooit spijt van krijgen dat je je laat leiden door je liefde voor de mensheid. De Schepper zal goedgunstig op je neerzien.' Nicci wist dat ze het juiste had gedaan, het morele, maar haar over­winning werd overschaduwd door de herinnering aan die avond dat haar vader haar kamer was binnengekomen en zwijgend haar voorhoofd had gestreeld terwijl ze twee van zijn vingers tegen haar wang had gedrukt. De man ging voor vader werken. Vader zei er nooit iets over. Hij had het druk met zijn werk en was veel van huis. Ook Nicci's werk nam steeds meer van haar tijd in beslag. Ze miste de vonk in zijn ogen. Ze veronderstelde dat dat hoorde bij het opgroeien.

Het volgende voorjaar, toen Nicci dertien jaar was, kwam ze op een dag thuis van haar werk bij het genootschap en trof een vrouw aan bij moe­der in de zitkamer. Er was iets aan de manier van doen van de vrouw waar Nicci's nekhaar van overeind ging staan. Beide vrouwen stonden op terwijl Nicci haar lijst met namen van mensen die iets nodig hadden uit haar handen legde.

'Nicci, schat, dit is Zuster Alessandra. Ze is hierheen gekomen vanuit het Paleis van de Profeten in Tanimura.'

De vrouw was ouder dan moeder. Ze had een lange vlecht van fijn bruin haar die in een lus hing en aan haar achterhoofd was vastgestoken; het was net een gevlochten brood. Haar neus was iets te groot voor haar ge­zicht en ze was alledaags, maar helemaal niet lelijk. Ze keek Nicci in­dringend aan en haar blik schoot niet alle kanten op, zoals bij haar moe­der.

'Dat was zeker een hele reis, Zuster Alessandra?' vroeg Nicci nadat ze een revérence had gemaakt. 'Helemaal vanuit Tanimura, bedoel ik?' 'Drie dagen maar,' zei Zuster Alessandra. Er verscheen een glimlach op haar gezicht terwijl ze Nicci's magere lijf opnam. 'Wel, wel. Zo klein nog, voor zulk volwassen werk.' Ze stak een hand uit naar een stoel. 'Wil je niet even bij ons komen zitten, schat?'

'Bent u een Zuster van het genootschap?' vroeg Nicci, die niet helemaal begreep wie de vrouw was. 'Het wat?'

'Nicci,' zei moeder, 'Zuster Alessandra is een Zuster van het Licht.' Verbaasd liet Nicci zich in een stoel vallen. Zusters van het Licht had­den de gave, net als moeder en zij. Nicci wist niet erg veel van de Zus­ters, behalve dat ze de Schepper dienden. Maar dat stelde haar niet ge­rust. Het was intimiderend om zo'n vrouw in je eigen huis te hebben, net als wanneer ze tegenover broeder Narev stond. Ze had een onver­klaarbaar gevoel van naderend onheil.

Nicci was ook ongeduldig, omdat ze taken te vervullen had. Ze moest donaties ophalen. Ze had oudere begeleiders die naar sommige plekken met haar meegingen. Van andere plekken werd gezegd dat een jong meis­je daar betere resultaten zou boeken als ze alleen was, doordat ze men­sen beschaamde die meer hadden dan ze verdienden. Die mensen, die een bedrijf hadden, wisten allemaal wie ze was. Ze stamelden altijd, en vroegen hoe het met haar vader ging. Zoals ze was geïnstrueerd, vertel­de Nicci hun hoe blij haar vader zou zijn als hij wist dat ze aan de behoeftigen dachten. De meesten werden zich dan wel bewust van hun bur­gerplichten.

Dan waren er nog de medicijnen die Nicci naar vrouwen met zieke kinderen moest brengen. En er was ook niet genoeg kleding voor de kinderen. Nicci probeerde een paar mensen over te halen stof te geven en andere mensen om kleren te naaien. Sommige mensen hadden geen huis, anderen woonden opeengepakt in kleine kamertjes. Ze probeer­de een aantal rijken zover te krijgen een gebouw te doneren. Ook had Nicci de taak toegewezen gekregen om voor kannen te zorgen waarin vrouwen water van de put konden halen. Ze moest een bezoekje bren­gen aan de pottenbakker. Een paar oudere kinderen waren betrapt op diefstal. Andere hadden gevochten, en een paar sloegen jongere kinderen in elkaar. Nicci had voor hen gepleit en geprobeerd uit te leg­gen dat ze geen eerlijke kans hadden gehad en alleen reageerden op hun onmenselijke omstandigheden. Ze hoopte dat ze vader kon overha­len er minstens een paar van aan te nemen, zodat ze werk zouden heb­ben.

De problemen bleven zich maar ophopen, zonder dat het eind ervan in zicht kwam. Het leek erop dat hoe meer mensen het genootschap hielp, des temeer mensen er waren die hulp nodig hadden. Nicci had gedacht dat ze de problemen van de wereld zou gaan oplossen; ze begon zich ho­peloos ontoereikend te voelen. Het was haar eigen fout, dat wist ze. Ze moest harder werken.

'Kun je lezen en schrijven, schat?' vroeg de Zuster. 'Niet veel, Zuster. Voornamelijk namen. Ik heb veel te veel te doen voor de minder fortuinlijken dan ikzelf. Hun behoeften moeten voor zelf­zuchtige eigen verlangens gaan.' Moeder glimlachte en knikte in zichzelf.

'Bijna een vleesgeworden goede geest.' Er stonden tranen in de ogen van de Zuster. 'Ik heb alles over je werk gehoord.'

'O ja?' Nicci's trots flakkerde even op, maar toen dacht ze er weer aan dat het nooit beter leek te worden, ondanks al haar inspanningen, en haar gevoel te falen kwam terug. Bovendien zei moeder dat trots slecht was. 'Ik zie niet wat er zo bijzonder is aan wat ik doe. De men­sen op straat zijn degenen die bijzonder zijn, vanwege hun lijden en hun afschuwelijke omstandigheden. Zij zorgen voor de bezieling.' Moeder glimlachte tevreden. Zuster Alessandra boog zich naar haar toe en haar toon was serieus. 'Heb je geleerd je gave te gebruiken, kind?' 'Moeder leert me kleine dingetjes, zoals het genezen van kwaaltjes, maar ik weet dat het niet eerlijk zou zijn om ermee te pronken tegenover men­sen die minder gezegend zijn dan ik, dus doe ik mijn best er geen ge­bruik van te maken.'

De Zuster vouwde haar handen in haar schoot. 'Ik heb met je moeder gepraat, terwijl we op je zaten te wachten. Ze heeft goed werk verricht om je op de juiste weg te krijgen. We denken echter dat je veel meer te bieden zou hebben als je een hogere roeping zou dienen.' Nicci zuchtte. 'Nou, goed dan. Misschien kan ik wat vroeger opstaan. Maar ik heb mijn verplichtingen jegens de behoeftigen al, dus ik zal dat andere in moeten passen. Ik hoop dat u dat begrijpt, Zuster. Ik probeer geen onverdiende sympathie op te wekken, heus niet, maar ik hoop dat die roeping niet al te snel vervuld hoeft te worden, want ik heb het al tamelijk druk.'

Zuster Alessandra glimlachte lijdzaam. 'Je begrijpt het niet, Nicci. We zouden graag willen dat je je werk bij ons in het Paleis van de Profeten voortzet. Eerst zou je een novice zijn, natuurlijk, maar op een dag zul je een Zuster van het Licht zijn, en in die hoedanigheid zul je voortzetten waarmee je bent begonnen.'

Paniek welde als een vloedgolf in Nicci op. Er waren zoveel mensen die nog maar aan een draadje aan het leven hingen, een draadje dat zij vast­hield. Ze had vrienden bij het genootschap van wie ze was gaan hou­den. Ze had zoveel te doen. Ze wilde niet weg bij moeder, en zelfs niet bij vader. Hij was slecht, dat wist ze, maar hij was niet slecht tegen haar. Hij was zelfzuchtig en inhalig, dat wist ze, maar hij kwam haar soms nog instoppen en gaf haar dan een klopje op haar schouder. Ze wist ze­ker dat ze weer iets in zijn blauwe ogen zou zien, als ze het maar de tijd gaf. Ze wilde niet bij hem weg. Om een of andere reden verlangde ze er verschrikkelijk naar om die vonk weer in zijn ogen te zien. Dat was zelf­zuchtig van haar, dat wist ze.

'Maar ik heb hier behoeftige mensen, Zuster Alessandra.' Nicci knip­perde haar tranen weg. 'Ik ben verantwoordelijk voor hen. Het spijt me, maar ik kan ze niet in de steek laten.'

Op dat ogenblik kwam vader de deur binnen. Hij bleef in een onhandi­ge houding staan, zijn benen bevroren in een stap, zijn hand op de deur­kruk, en staarde naar de Zuster. 'Wat is dit?'

Moeder stond op. 'Howard, dit is Alessandra. Ze is een Zuster van het Licht. Ze is gekomen om...' 'Nee! Ik wil het niet hebben, hoor je? Ze is onze dochter, en de Zusters mogen haar niet hebben.'

Zuster Alessandra stond op en wierp een zijdelingse blik op moeder. 'Vraag uw man alstublieft om weg te gaan. Dit zijn zijn zaken niet.' 'Mijn zaken niet? Ze is mijn dochter! U kunt haar niet meenemen!' Hij deed een uitval om Nicci's uitgestoken hand te pakken. De Zuster hief een vinger en tot Nicci's verbijstering werd hij door een fonkelen­de lichtflits achteruit geworpen. Vaders rug sloeg tegen de muur. Hij gleed naar beneden terwijl hij naar zijn borst greep en naar adem snak­te. In tranen uitbarstend wilde Nicci naar hem toe rennen, maar Zuster Alessandra greep haar bij de arm en hield haar tegen. 'Howard,' zei moeder met opeengeklemde kaken, 'het is mijn taak om het kind op te voeden. Ik beschik over de gave van de Schepper. Toen ons huwelijk werd gearrangeerd, heb je je woord gegeven dat als we een meisje zouden krijgen en ze de gave had, ik het alleen voor het zeggen zou hebben om haar op te voeden zoals mij goed leek. Ik geloof dat dit het juiste besluit is, datgene wat de Schepper wil. Bij de Zusters zal ze tijd hebben om te leren lezen. Ze zal tijd hebben om haar gave te leren gebruiken om mensen te helpen zoals alleen de Zusters dat kunnen. Je zult je woord houden. Ik handel dit wel af. Jij hebt vast nog wel werk te doen waar je onmiddellijk naar terug moet.'

Met zijn vlakke hand wreef hij over zijn borst. Uiteindelijk liet hij zijn armen langs zijn zijden hangen. Met gebogen hoofd schuifelde hij naar de deur. Voordat hij de deur dichttrok, ontmoette zijn blik die van Nic­ci. Door haar tranen heen zag ze de vonk in zijn ogen, alsof er dingen waren die hij haar wilde vertellen, maar toen was die verdwenen en trok hij de deur achter zich dicht.

Zuster Alessandra zei dat het het beste was om meteen te vertrekken, zodat Nicci hem nu niet meer zou zien. Ze beloofde dat als Nicci deed wat haar werd verteld, en nadat ze gewend was, en nadat ze had leren lezen, en nadat ze had geleerd haar gave te gebruiken, ze hem terug zou zien.

Nicci leerde alles wat een Zuster moest leren: ze voldeed aan alle ver­eisten. Ze deed alles wat van haar werd verwacht. Haar leven als novi­ce om een Zuster van het Licht te worden was buitengewoon onbaat­zuchtig. Zuster Alessandra vergat haar belofte. Ze was niet blij als ze eraan herinnerd werd, en vond meer werk dat Nicci moest doen. Een paar jaar nadat ze was meegenomen naar het paleis, zag Nicci broe­der Narev terug. Ze kwam hem toevallig tegen; hij werkte als stalknecht in het Paleis van de Profeten. Hij glimlachte zijn langzame glimlach ter­wijl hij haar strak aankeek. Hij vertelde haar dat zij hem op het idee had gebracht om naar het paleis te gaan. Hij zei dat hij lang genoeg wilde leven om mee te maken dat er orde in de wereld kwam. Ze vond dat het werk niet bij hem paste. Hij zei dat hij werken voor de Zusters moreel hoogstaander vond dan zijn arbeid in dienst te stellen van het kwaad van de winst. Hij zei dat het niet gaf als ze mensen in het paleis wilde vertellen over hem of zijn werk voor het genootschap, maar hij vroeg haar de Zusters niet te vertellen dat hij de gave had, want als ze dat wisten, zou hij niet in de stallen mogen blijven werken, en hij zou weigeren nog langer voor hen te werken als ze zijn gave ontdekten, want, zei hij, hij wilde op zijn eigen stille manier de Schepper dienen. Nicci bewaarde zijn geheim, niet uit een gevoel van loyaliteit, maar meer doordat ze het veel te druk had met haar studie en haar werk om zich druk te maken over broeder Narev en zijn genootschap. Ze zag hem maar zelden, als hij de paardenstallen uitmestte, en aangezien haar her­innering aan haar kindertijd, waarin hij zo belangrijk was geweest, be­gon te vervagen, dacht ze eigenlijk nooit echt over hem na. In het paleis had ze werk dat haar aandacht opeiste; ongeveer hetzelfde soort werk dat broeder Narev zou hebben goedgekeurd. Pas vele jaren later ont­dekte ze zijn werkelijke redenen om in het Paleis van de Profeten te zijn. Zuster Alessandra zorgde er wel voor dat Nicci zich niet verveelde. Ze kreeg geen tijd voor zelfzuchtige genoegens als het bezoeken van haar ouderlijk huis. Zevenentwintig jaar nadat ze was meegenomen om een Zuster van het Licht te worden - ze was nog novice - zag Nicci haar va­der weer. Dat was op zijn begrafenis.

Moeder had Nicci bericht gestuurd om naar huis te komen en vader te bezoeken, omdat zijn gezondheid slecht was. Nicci haastte zich onmid­dellijk naar huis, samen met Zuster Alessandra. Toen Nicci aankwam, was haar vader al dood.

Moeder zei dat hij haar een paar weken lang had gesmeekt om zijn doch­ter te laten komen. Ze zuchtte en zei dat ze het had uitgesteld met de ge­dachte dat hij wel beter zou worden. Bovendien, zei ze, had ze Nicci niet willen storen bij haar belangrijke werk; niet voor zo'n triviale zaak. Ze zei dat het het enige was waar hij om had gevraagd: om Nicci te zien. Moeder vond dat nogal raar, aangezien hij een man was die niet om mensen gaf. Waarom zou hij iemand moeten zien? Hij was alleen ge­storven, terwijl moeder de slachtoffers van een onverschillige wereld aan het helpen was.

Nicci was toen veertig. Haar moeder beschouwde Nicci echter nog steeds als een jonge vrouw omdat ze er door de betovering van het paleis uit­zag als iemand van vijftien of zestien, en ze zei haar dat ze een leuke, vrolijk gekleurde jurk aan moest trekken, omdat het per slot van reke­ning niet echt een droevige gelegenheid was.

Nicci stond lang naar het lichaam te kijken. Haar kans om zijn blauwe ogen nog eens te zien was voorgoed vervlogen. Door het verdriet voel­de ze voor het eerst in jaren iets vanbinnen. Het was fijn om weer iets te voelen, ook al was het verdriet.

Terwijl Nicci naar het ingevallen gezicht van haar vader stond te kijken, vertelde Zuster Alessandra Nicci dat het haar speet dat ze haar had moe­ten meenemen, maar dat ze in haar hele leven nog nooit een vrouw had ontmoet in wie de gave zo sterk was als in Nicci, en dat zo'n geschenk van de Schepper niet verspild mocht worden.

Nicci zei dat ze het begreep. Aangezien ze dat vermogen had, was het alleen maar juist dat ze het inzette om behoeftigen te helpen. In het Paleis van de Profeten werd over Nicci gezegd dat ze de onbaatzuchtigste, barmhartigste novice was die ze hadden. Iedereen wees naar haar en zei tegen de jongere novices dat ze een voorbeeld aan haar moes­ten nemen. Zelfs de priores had haar geprezen.

De lof was niet meer dan een gezoem in haar oor. Het was onrecht­vaardig om beter te zijn dan anderen. Hoezeer ze ook haar best deed, Nicci kon niet ontkomen aan de erfenis van haar vader om overal in uit te blinken. Zijn smet stroomde door haar aderen, sijpelde door elke po­rie naar buiten en infecteerde alles wat ze deed. Hoe onbaatzuchtiger ze was, des temeer werden haar superioriteit en dus haar verdorvenheid be­vestigd.

Ze wist dat dat maar één ding kon betekenen: ze was slecht. 'Probeer je hem niet te herinneren zoals hij nu is,' zei Zuster Alessandra na een lange stilte terwijl ze bij het lichaam stonden. 'Probeer hem in ge­dachten te houden zoals hij was toen hij nog leefde.' 'Dat kan ik niet,' zei Nicci. 'Ik heb hem nooit gekend toen hij leefde.' Moeder en haar vrienden van het genootschap namen het bedrijf over. Ze schreef Nicci opgewekte brieven waarin ze haar vertelde dat ze veel behoeftigen aan werk had geholpen in de wapensmederij. Ze zei dat de zaak het zich wel kon veroorloven, met alle rijkdom die er was ver­gaard. Moeder was er trots op dat die rijkdom nu voor een moreel hoogstaand doel kon worden gebruikt. Ze zei dat vaders dood eigen­lijk een verhulde zegen was geweest, omdat het betekende dat er ein­delijk hulp kon worden geboden aan degenen die dat altijd het meest hadden verdiend. Het was allemaal deel van het plan van de Schepper, zei ze.

Moeder moest haar prijzen verhogen om de salarissen te betalen van al­le mensen die ze werk had gegeven. Veel oudere ambachtslieden ver­trokken. Moeder zei dat ze blij was dat ze weg waren, omdat ze niet de juiste instelling hadden.

Het aantal orders liep terug. Leveranciers begonnen te eisen dat ze wer­den betaald voordat ze de goederen leverden. Moeder liet de wapenrus­tingen niet langer keuren omdat de nieuwe arbeiders klaagden dat het een oneerlijke norm was om aan te moeten voldoen. Ze zeiden dat ze hun best deden, en dat dat was wat telde. Moeder kon zich hun stand­punt indenken.

De metaalwals moest verkocht worden. Sommige klanten bestelden geen harnassen en wapens meer. Moeder zei dat ze beter af waren zonder zul­ke intolerante mensen. Ze vroeg de hertog nieuwe wetten uit te vaardi­gen waarin werd vastgelegd dat het werk eerlijk verdeeld moest worden, maar het duurde lang voordat die totstandkwamen. De weinige klanten die nog over waren, hadden hun rekeningen al een tijdje niet betaald, maar beloofden dat snel te doen. Ondertussen werden hun goederen, zij het laat, verzonden.

Binnen een halfjaar nadat vader was overleden, was de zaak failliet. Het grote fortuin dat hij in de loop van zijn leven had opgebouwd, was ver­vlogen.

Enkele van de geschoolde arbeiders die door vader waren aangenomen, trokken weg in de hoop werk te vinden in wapensmederijen ver weg. De meeste mannen die bleven, konden al van geluk spreken als ze onge­schoold werk vonden. Veel nieuwe arbeiders eisten dat moeder iets deed; het genootschap en zij verzochten andere bedrijven om hen aan werk te helpen. Sommige bedrijven probeerden te helpen, maar de meeste kon­den het zich niet veroorloven mensen aan te nemen. De wapensmederij was de grootste werkgever in de omtrek geweest en had veel andere bedrijfjes aangetrokken. Handelaars, kleine leveranciers en transporteurs gingen failliet door gebrek aan werk. De zaken in de stad, van bakkers tot slagers, verloren klanten en moesten met tegenzin mensen ontslaan.

Moeder vroeg de hertog er met de koning over te spreken. De hertog zei dat de koning over het probleem nadacht.

Net als de wapensmederij van haar vader, werden ook andere gebou­wen verlaten doordat mensen vertrokken om werk te zoeken in welva­rende steden elders. Op aandringen van het genootschap trokken er il­legale bewoners in de verlaten gebouwen. Door de vele leegstand werden de gebouwen het toneel van berovingen en zelfs moorden. Heel wat vrou­wen die er in de buurt kwamen, kregen daar spijt van. Moeder kon de wapens uit haar gesloten wapensmederij niet verkopen, dus gaf ze die aan de behoeftigen, zodat ze zichzelf konden verdedigen. Ondanks haar inspanningen nam de misdaad alleen maar toe.

Als ereblijk voor al haar goede werk en haar vaders verdiensten voor de regering, verleende de koning moeder een pensioen waardoor ze met een kleinere staf in het huis kon blijven wonen. Ze zette haar werk bij het genootschap voort en bestreed al het onrecht dat volgens haar het fail­liet van de zaak had veroorzaakt. Ze hoopte dat ze de werkplaats op een dag weer kon openen en mensen kon aannemen. Voor haar goede werk kende de koning haar een zilveren medaille toe. Moeder schreef dat de koning had verklaard dat hij nooit iemand had gekend die dich­ter in de buurt kwam van een goede geest. Nicci kreeg regelmatig be­richt over onderscheidingen die moeder had gekregen voor haar on­baatzuchtige werk.

Achttien jaar later, toen moeder stierf, zag Nicci er nog steeds uit als een jonge vrouw van een jaar of zeventien. Ze wilde een mooie zwar­te jurk hebben om naar de begrafenis te dragen; de mooiste die er was. In het paleis zeiden ze dat het ongepast was voor een novice om zo'n zelfzuchtig verzoek te doen, en dat er geen sprake van kon zijn. Ze zei­den dat ze haar alleen eenvoudige, bescheiden kleding zouden ver­schaffen.

Toen Nicci thuiskwam, ging ze naar de kleermaker van de koning en vertelde hem dat ze voor de begrafenis van haar moeder de mooiste zwar­te jurk nodig had die hij ooit had gemaakt. Hij vertelde haar wat die zou kosten. Ze liet hem weten dat ze geen geld had, maar zei dat ze de jurk toch nodig had.

De kleermaker, een man met drie onderkinnen, wasachtig donshaar dat uit zijn oren groeide, abnormaal lange gelige vingernagels en met een voortdurende wellustige grijns om zijn mond, zei dat er ook dingen wa­ren die hij nodig had. Hij boog zich dicht naar haar toe, pakte haar zach­te arm vast met zijn knobbelige vingers en liet doorschemeren dat als zij zijn behoeften zou vervullen, hij dat met de hare zou doen. Nicci droeg op de begrafenis van haar moeder de mooiste zwarte jurk die ooit was gemaakt.

Moeder was een vrouw geweest die haar hele leven had gewijd aan de behoeften van anderen. Nicci kon zich er nu nooit meer op verheugen om haar moeders kakkerlakbruine ogen te zien. Anders dan op de be­grafenis van haar vader, voelde Nicci geen verdriet naar binnen reiken in de onpeilbare diepte binnen in haar. Nicci wist dat ze afschuwelijk slecht was.

Voor het eerst besefte ze dat het haar om de een of andere reden gewoon niet meer kon schelen.

Vanaf die dag droeg Nicci nooit meer iets anders dan een zwarte jurk. Honderddrieëntwintig jaar later, toen ze aan de balustrade stond uit te kijken over de grote zaal, zag Nicci ogen die haar overrompelden om­dat er een verheven innerlijke norm in verscholen lag, die zij nog niet kende. Maar wat in haar vaders ogen een onzeker vonkje was geweest, was in die van Richard een uitslaande brand. Ze wist nog steeds niet wat het was. 

Ze wist alleen dat het het verschil maakte tussen leven en dood, en dat ze hem moest vernietigen. Nu wist ze eindelijk hoe.

Had iemand, toen ze klein was, haar vader die genade maar geschon­ken.