60

Richard legde de puntbeitel verticaal tegen zijn voorhoofd, zoals hij zo vaak met het Zwaard van de Waarheid had gedaan. Dit was net zogoed een gevecht. Dit was een zaak op leven en dood. 'Zwaard, wees trouw vandaag,' fluisterde hij.

De beitel was achtkantig, zodat je er ook met een zweterige hand greep op had. Victor had hem een goede zware botte punt gegeven. Hij had ook zijn initialen - v c - in kleine lettertjes in een van de kanten gezet, waarmee hij de trots van de maker uitdrukte.

Met zo'n zware beitel kon je in korte tijd steen verbrijzelen en een gro­te hoeveelheid overtollig materiaal verwijderen. Het was een gereedschap dat veel schade kon aanrichten, want het brak de structuur van het mar­mer tot een diepte van drie vingerbreedtes. Als je zo'n puntbeitel on­zorgvuldig gebruikte op onopgemerkte zwakke plekken, kon je het he­le blok steen aan gruzelementen slaan.

Fijnere puntbeitels zouden oppervlakkiger breuken veroorzaken, maar daar verwijderde je minder materiaal mee. Richard wist dat je zelfs met de fijnste puntbeitels maar tot op de laatste halve vinger van de defini­tieve laag kon komen. De netwerken van ragfijne barstjes die je met een puntbeitel maakte, waren breuken in de kristalstructuur van het mar­mer zelf. Als het op die manier beschadigd werd, verloor het steen zijn doorschijnendheid en zijn vermogen om tot hoogglans te worden gepo­lijst.

Om vlees in steen uit te drukken, moesten de laatste lagen voorzichtig worden bewerkt en niet worden beschadigd door enig gereedschap. Nadat hij met de zware puntbeitel het meeste overtollige materiaal had verwijderd, zou Richard met de fijnere puntbeitels de vorm verder kun­nen uitwerken. Als hij eenmaal op een halve vingerbreedte van de laat­ste laag was, zou hij de tandbeitels gaan gebruiken. Die waren in feite gewoon beitels met inkepingen langs de rand, om het steen weg te klie­ven zonder de onderliggende structuur van het marmer te beschadigen. De grove tanden haalden het meeste steen weg, en lieten daar ruwe groe­ven bij achter. Hij zou beitels met steeds fijnere tanden gebruiken om het werk te verfijnen. Ten slotte zou hij rechte beitels gebruiken, waar­van sommige maar half zo breed waren als zijn pink. Op het bouwterrein, waar hij taferelen maakte voor de fries, was dat het laatste stadium van de sculpturen. Er bleef dan een lelijk oppervlak over, grof en ruw, waardoor vlees er houterig uitzag, en spieren en bot­ten niet duidelijk en fijn werden weergegeven. Het beroofde de mensen in de bas-reliëfs van hun menselijkheid.

Bij dit beeld zou Richard eigenlijk pas echt beginnen waar de sculptu­ren voor de Orde eindigden. Hij zou raspen gebruiken om botten, spie­ren en zelfs aderen in de armen weer te geven. Met fijne vijlen zou hij de sporen van de raspen weghalen en de subtielste contouren verfijnen. Met de puimstenen zou hij de vijlsporen verwijderen, waarna het op­pervlak klaar was om te worden gepolijst met puimsteenpasta, inge­wreven met leer, textiel, en uiteindelijk met stro. Als hij het goed deed, zou hij eindigen met zijn visioen in steen. Vlees in steen. Nobelheid.

Hij drukte de zware puntbeitel met zijn duim tegen zijn handpalm, leg­de zijn hand tegen de steen, en voelde het koele oppervlak. Hij wist wat erin zat; niet alleen in de steen, maar in hemzelf. Er was geen twijfel, alleen het opwindende gevoel van verwachting. Zoals hij zo vaak deed, dacht Richard aan Kahlan. Het was bijna een jaar geleden dat hij in haar groene ogen had gekeken, haar wang had aangeraakt, haar in zijn armen had gehouden. Ze zou al lang geleden de veiligheid van hun huisje hebben verlaten om zich in gevaren te storten waarvan hij zich een goede voorstelling kon maken. Even werd hij over­mand door het gewicht van de wanhoop, verstikt van verdriet over hoe­zeer hij haar miste, nederig door zijn besef hoeveel hij van haar hield. Hij wist dat hij haar uit zijn gedachten moest zetten, zodat hij zich vol­ledig kon wijden aan de taak die voor hem lag. Zoals hij zo vaak deed, wenste Richard Kahlan in stilte goedenacht. Toen zette hij de puntbeitel in een hoek van negentig graden op het steen­oppervlak, en gaf een harde klap met de stalen vuist. Stukken steen vlo­gen alle kanten op.

Zijn ademhaling werd dieper en sneller. Het was begonnen.

Met grote gewelddadigheid viel Richard de steen aan.

Bij het licht van de lampen die Victor na het einde van de werkdag voor hem had achtergelaten, ging Richard helemaal op in het werk en liet klap na klap neerdalen. Scherpe steenbrokken vlogen tegen de houten muren en prikten als ze zijn armen of borst raakten. Met een duidelijk beeld voor ogen van wat hij wilde doen, brak hij het overtollige materiaal weg. Zijn oren suisden van het geluid van staal op staal en staal op steen. Het klonk hem als muziek in de oren. Puntige scherven en brokken vielen om hem heen. Ze waren de gevallen vijand. In de lucht kolkte het wit­te stof van de strijd.

Richard wist precies wat hij wilde bereiken. Hij wist wat er gedaan moest worden en hoe hij het moest doen. Hij was vervuld van een helder doel, een koers om te volgen. Nu het begonnen was, gaf hij zich over aan het werk.

Stofwolken hingen om hem heen totdat zijn donkere kleren wit waren, alsof de steen hem absorbeerde, alsof ook hij een transformatie door­maakte, totdat ze een waren. Scherpe scherven bezorgden hem krassen als ze wegschoten. Zijn blote armen, die net zo wit waren als het mar­mer, waren al snel hier en daar getekend met het bloed van de strijd. Af en toe zette hij de deuren open en veegde hij het enkeldiepe puin naar buiten. De witte stukken steen rolden de heuvel af en tinkelden met een geluid als van talloze kleine klokjes. Door het witte stof dat hem over­dekte, liepen donkere riviertjes van zweet en rode krassen. De koele lucht voelde lekker aan op zijn bezwete huid. Maar dan sloot hij de nacht weer buiten, sloot hij de wereld buiten om alleen te zijn. Voor het eerst in bijna een jaar voelde Richard zich vrij. Hierin had hij het helemaal voor het zeggen. Niemand hield hem in de gaten. Niemand vertelde hem wat hij moest doen.

Dit werk was zijn enige doel, en hij streefde naar perfectie. Er waren geen ketenen, geen beperkingen, geen verlangens van anderen waarnaar hij zich moest voegen. In deze strijd om het beste te bereiken, was hij volkomen vrij.

Wat hij van plan was, zou het regelrechte tegendeel zijn van alles waar de Orde voor stond. Hij was van plan hun het leven te laten zien. Richard wist dat als de broeders het beeld zagen, ze hem ter dood zou­den veroordelen.

Stenen schilfers vlogen om hem heen met elke klap, die hem dichter bij zijn doel bracht. Hij moest op een werkkruk gaan staan om tot boven aan het marmer te komen, en verplaatste die om de monoliet heen om aan alle kanten te werken en hem terug te brengen tot wat hij moest worden.

Richard zwaaide met de stalen vuist als in het heetst van de strijd. De hand waarin hij de beitel hield, deed pijn van de daverende klappen. Maar hoe gewelddadig de aanval ook was, hij was beredeneerd. Je kon ook een spitshamer gebruiken om dit ruwe werk te doen. Daarmee haal­de je het overschot sneller weg dan met een zware puntbeitel, maar je moest hem dan wel met een flinke zwaai neer laten komen, en vanwege de zwakke plek durfde Richard niet zoveel kracht te gebruiken op de steen. In het begin was het blok louter door zijn massa sterk, maar toch vond hij zo'n spitshamer te gevaarlijk voor deze steen. Richard zou Victor een set boren laten maken voor een drilboor. Daar­bij zat de pees van een boog om de booras geslagen; door de boog heen en weer te bewegen, werd de boor aan het draaien gebracht en kon door het marmer worden gedreven. Richard had lang en diep nagedacht over het probleem van de zwakke plek. Hij had besloten het grootste deel er­van weg te hakken. Om te zorgen dat er geen barsten in de rest van de steen zouden springen, zou hij gaten boren door de barst om de druk te doen afnemen. Met een andere reeks dicht naast elkaar gelegen gaten zou hij de steen in een gebied rond de slechte plek verzwakken en er ge­woon het meeste van weghalen.

Er zouden twee figuren komen: een man en een vrouw. Als het af was, zou de ruimte tussen hen in de plek zijn waar Richard het meeste van de zwakke plek had weggehaald. Als het zwakste deel was verwijderd, zou het goede marmer dat over was sterk genoeg zijn om de inwendige druk van het werk aan te kunnen. Aangezien het defect onderaan be­gon, kon hij het niet helemaal weghalen, maar hij kon het probleem dat het veroorzaakte reduceren tot een werkbaar niveau. Dat was het ge­heim van dit stuk steen: de zwakke plek elimineren, en daarna voort­bouwen op de kracht ervan.

Richard beschouwde de zwakke plek als een geluk: die had de steen in waarde doen dalen, zodat Victor hem had kunnen aanschaffen, maar ze had er ook voor gezorgd dat hij over de steen was gaan nadenken, en over hoe je hem kon bewerken. Dat nadenken had hem tot zijn ontwerp gebracht. Zonder de zwakke plek had hij misschien nooit aan dit ont­werp gedacht.

Tijdens het werk was hij vol energie, gedreven door strijdlust. Er stond steen tussen hem en datgene wat hij wilde maken, en hij hunkerde er­naar het teveel weg te halen, zodat hij tot de essentie van de figuren kon komen. Er brak een grote hoek van overtollig materiaal af, die eerst lang­zaam weggleed, en toen met een klap neerstortte. Stukken en brokken regenden neer terwijl hij werkte, en begroeven de gevallen vijand. Hij moest nog een paar keer de deuren openzetten en het afval naar bui­ten vegen. Het was stimulerend om te zien dat wat eens een onregelma­tig gevormd blok was, nu een ruwe vorm begon aan te nemen. De figu­ren waren nog helemaal verborgen, hun armen nog lang niet vrij en hun benen niet gescheiden, maar ze begonnen toch te verschijnen. Hij zou voorzichtig gaten moeten boren in de open stukken om te voorkomen dat de armen afbraken.

Richard was verrast toen hij licht naar binnen zag vallen door het dak­raam. Hij had de hele nacht doorgewerkt zonder het te beseffen. Hij stapte achteruit en nam het beeld op, dat nu min of meer kegelvor­mig was. Nu waren er alleen nog maar bulten waar de armen los zou­den komen van de lichamen. Hij wilde dat de armen vrij waren en de li­chamen gratie en beweging uitdrukten. Leven. Wat hij voor de Orde maakte, was nooit vrij, zat altijd stevig vast in steen, voorgoed verstijfd en niet in staat tot bewegen, als lijken.

De helft van de steen die er de vorige avond was geweest, was nu weg. Richard zou dolgraag willen blijven en verder werken, maar hij wist dat dat niet kon. Hij pakte het canvas dekzeil dat Victor voor hem had ach­tergelaten uit de hoek en wierp het over het beeld. Toen hij de deur opengooide, stoof het witte stof naar buiten. Victor zat temidden van het puin van zijn monoliet.

De smid knipperde met zijn ogen. 'Richard, je bent hier de hele nacht gebleven!'

‘Ik geloof het wel.'

Hij gebaarde terwijl er een grijns op zijn gezicht verscheen. 'Je ziet eruit als een goede geest. Hoe verloopt het gevecht met de steen?' Richard wist niet wat hij moest zeggen. Hij kon alleen maar stralen van vreugde erover.

Victor lachte zijn daverende lach. 'Je gezicht zegt alles. Je zult wel moe en hongerig zijn. Kom, rust even uit en eet wat lardo.'

Nicci hoorde Kamil en Nabbi een begroeting roepen toen Richard de straat in kwam lopen, en daarna hun voetstappen toen ze de trap voor het huis afrenden. Ze wierp een blik uit het raam en zag in het flauwe licht van de schemering hoe ze Richard in de straat tegemoet gingen. Ook zij was blij dat hij zo vroeg thuis was.

Nicci had Richard maar weinig gezien in de weken sinds hij aan het beeld voor broeder Narev was begonnen. Ze kon zich niet voorstellen hoe Richard het kon verdragen een beeld te maken waarvan ze wist dat hij het afschuwelijk vond; niet zozeer vanwege de afmetingen ervan, als wel vanwege de aard.

Maar Richard leek eerder te zijn opgebloeid. Nadat hij de hele dag aan de gevel van het paleis had gewerkt, werkte hij vaak nog tot diep in de nacht aan het grote beeld voor het plein bij de hoofdingang. Hoe moe hij ook moest zijn als hij thuiskwam, soms liep hij dan nog te ijsberen. Er waren nachten dat hij maar een paar uur sliep, opstond en urenlang aan het beeld ging werken voordat zijn werkdag op het bouwterrein be­gon. Een paar keer had hij de hele nacht doorgewerkt. Richard leek gedreven. Nicci snapte niet hoe hij het kon volhouden. Soms kwam hij thuis om te eten en een dutje van een uur te doen, en dan ging hij weer terug. Ze vroeg hem dan thuis te blijven om te slapen, maar hij zei dat de straf voldaan moest worden, anders zouden ze hem weer in de gevangenis zetten. Daar was Nicci bang voor, dus drong ze er niet verder op aan dat hij thuis bleef. Hij kon beter slaap verliezen dan zijn leven.

Hij was altijd gespierd en sterk geweest, maar zijn spieren waren nog strakker en gedefinieerder geworden sinds hij naar de Oude Wereld was gekomen. Al dat zware werk van ijzer laden en nu slepen met rotsblok­ken en met een hamer zwaaien had hem nog sterker gemaakt. Als hij achter het huis naar de wastobbes ging en zijn overhemd uittrok om het steenstof van zich af te wassen, was ze zo onder de indruk dat ze slap­pe knieën kreeg van de aanblik die hij bood.

Nicci hoorde voetstappen door de gang lopen, en de opgewonden stem­men van Kamil en Nabbi die vragen stelden. Ze kon Richard niet ver­staan, maar ze herkende het timbre van zijn stem, waarmee hij de twee rustig antwoord gaf op hun vragen.

Hoe moe hij ook was, en hoe vaak hij ook weg was naar zijn werk, hij nam nog steeds de tijd om met Kamil en Nabbi te praten, en met de an­dere bewoners van het huis. Hij was nu ongetwijfeld op weg naar de tuin om de twee jongemannen aanwijzingen te geven over hun hout­snijwerk. Overdag deden ze allerlei klusjes in en om het huis. Ze keer­den de aarde in de tuin en werkten de compost erdoor als die klaar was. De vrouwen vonden het prettig dat het zware spitwerk voor hen werd gedaan. De twee maakten schoon, schilderden en repareerden, in de hoop dat Richard het zou goedkeuren en hun nieuwe dingen zou leren. Kamil en Nabbi boden Nicci altijd hulp aan bij wat ze maar konden beden­ken; ze was per slot van rekening Richards vrouw. Richard kwam de kamer binnen terwijl Nicci bij de tafel wortelen en ui­en stond te snijden boven een pan. Hij liet zich in de stoel tegenover haar zakken. Hij zag er afgemat uit van zijn werkdag, nadat hij al uren eer­der op was geweest om aan het beeld te werken.

ik ben thuisgekomen om iets te eten. Ik moet terug, om aan het beeld te werken.'

'Dit is voor de stoofpot van morgen. Ik heb wat gierst gekookt.' 'Zit er nog meer in?'

Ze schudde haar hoofd, ik had vandaag alleen genoeg geld voor gierst.' Hij knikte zonder te klagen.

Ondanks dat hij er uitgeput uitzag, zag ze in zijn ogen iets opmerkelijks, een innerlijk vuur dat haar hart sneller deed kloppen. Wat het ook was dat ze vanaf het eerste moment in hem had gezien, het leek alleen maar sterker te zijn geworden sinds die nacht dat ze bijna het mes door zijn hart had gestoken.

'Morgen hebben we deze stoofpot,' zei ze. Zijn grijze ogen staarden voor zich uit naar zijn eigen visioenen. 'Uit de tuin.'

Ze ging de pan halen nadat ze een houten kom voor hem op tafel had ge­zet, en schepte gierst in zijn kom totdat die vol was. Er was niet veel over, maar hij had het harder nodig dan zij. Ze had de hele ochtend in de rij gestaan voor de gierst, en was daarna de hele middag bezig geweest de wormen eruit te zoeken. Sommige vrouwen kookten het gewoon totdat je ze niet meer zag. Nicci wilde Richard zoiets niet voorzetten. Ze stond dicht bij de tafel wortelen te snijden, toen ze zich niet langer kon inhouden. 'Richard, ik wil met je mee naar het bouwterrein om het beeld te zien dat je aan het maken bent voor de Orde.' Hij zweeg even terwijl hij kauwde en daarna slikte. Toen hij ten slotte sprak, was het op een rustige manier die paste bij die onverklaarbare blik in zijn ogen.

ik wil dat je het beeld ziet, Nicci; ik wil dat iedereen het ziet. Maar niet voordat het klaar is.' 'Waarom niet?'

Hij roerde met zijn lepel door zijn kom. 'Alsjeblieft, Nicci, wil je me dit gunnen? Laat me het afmaken, en dan mag je het zien.' Haar hart bonsde tegen haar ribben. Dit was belangrijk voor hem. 'Je maakt niet wat ze je hebben opgedragen, hè?' Richard hief zijn gezicht totdat zijn blik de hare ontmoette. 'Nee, dat doe ik niet. Ik maak wat ik moet maken, wat de mensen moe­ten zien.'

Nicci slikte. Ze wist dat dit was waarop ze had gewacht. Hij had op het punt gestaan het op te geven, toen had hij toch willen leven, en nu was hij bereid hiervoor te sterven.

Nicci knikte; ze moest haar blik afwenden van die grijze ogen van hem. ik zal wachten tot het klaar is.'

Nu wist ze waarom hij de laatste tijd zo gedreven leek. Ze had het ge­voel dat de vonk waarvan ze een zweem in de ogen van haar vader had gezien, en die in Richards ogen zo opvallend aanwezig was, hier iets mee te maken had. Het idee alleen al was bedwelmend. Dit was in meerdere opzichten een zaak op leven en dood. 'Ben je hier zeker van, Richard?' 'Ja.'

Ze knikte opnieuw. 'Goed, dan zal ik je verzoek respecteren.' De volgende dag ging Nicci vroeg op pad om brood te kopen. Ze wilde dat Richard brood zou hebben bij de stoofpot die ze maakte. Kamil bood aan voor haar te gaan, maar ze wilde een frisse neus halen. Ze vroeg hem een oogje te houden op Richards stoofpot, die op het opgebankte vuur stond te sudderen.

Het was een bewolkte dag, en koel; een voorbode van de snel naderen­de winter. Het was druk op straat met mensen die op zoek waren naar werk, handkarren waarmee alles van mest tot rollen grove donkere stof werd vervoerd, en wagens, meestal beladen met bouwmateriaal voor het paleis. Ze moest haar voeten zorgvuldig neerzetten om niet in de drek te stappen die op straat lag en zich tussen alle mensen door te werken, die zo langzaam bewogen als het slijk door de open riolen; zo baande ze zich een weg door de stad.

Er waren drommen behoeftigen op straat, van wie velen ongetwijfeld naar Altur'Rang waren gekomen om werk te zoeken, hoewel er weinig mensen in het gebouw van de arbeidersgroep waren. De rijen bij de bakkers waren lang. Maar de Orde zorgde er in elk geval voor dat de mensen brood konden krijgen, ook al was het dan grijs, taai brood. Je moest dan wel vroeg gaan, voordat het uitverkocht was. Doordat er steeds meer mensen kwamen, waren de winkels elke week vroeger uit­verkocht.

Er gingen geruchten dat ze op een dag meer dan één soort brood zou­den gaan verkopen. Ze hoopte dat ze vandaag in elk geval ook boter zouden hebben. Soms verkochten ze boter. Het brood en de boter wa­ren niet duur, dus ze wist dat ze het zich kon veroorloven om er een beetje van te kopen voor Richard... als ze het tenminste hadden. Ze had­den bijna nooit boter.

Nicci had meer dan honderdvijftig jaar lang geprobeerd mensen te hel­pen, en de mensen leken nu niet beter af dan ze vroeger waren geweest. De inwoners van de Nieuwe Wereld waren daarentegen tamelijk wel­varend. Op een dag, als de Orde over de wereld heerste, en degenen die dat konden allemaal hun rechtmatige deel bijdroegen om hun mede­mensen te helpen, dan zou alles eindelijk op zijn plaats vallen en zou de hele mensheid ten slotte leven met de waardigheid die ze verdiende. Daar zou de Orde voor zorgen.

De bakkerswinkel was op een kruising van twee wegen, dus de rij liep de hoek om een andere straat in. Nicci stond om de hoek, met een schou­der tegen de muur geleund, en keek naar de langslopende menigte, toen een gezicht in de mensenmassa haar aandacht trok. Haar ogen werden groot en ze richtte zich op. Ze kon haar ogen bijna niet geloven. Wat deed zij in Altur'Rang?

Nicci had niet echt de behoefte om daarachter te komen; niet nu, nu het leek alsof ze bijna haar antwoorden zou vinden. De ontwikkelingen met Richard leken in een beslissend stadium te zijn. Ze was ervan overtuigd dat er snel een ontknoping zou komen.

Nicci sloeg haar donkere sjaal over haar blonde haar en knoopte hem vlak onder haar kin dicht. Ze liet zich een beetje zakken achter een bre­de vrouw en drukte zich tegen de muur terwijl ze tussen de mensen in de rij door gluurde.

Nicci zag Zuster Alessandra met haar neus hoog in de lucht en met een berekenende blik de gezichten van alle mensen op straat afspeuren. Ze zag eruit als een poema op jacht. Nicci wist op wie Alessandra jaagde.

Gewoonlijk zou Nicci alleen maar blij zijn om de vrouw tegen het lijf te lopen, maar nu niet.

Nicci drukte zich tegen de ruwe planken en zorgde dat ze laag bleef ach­ter de mensen voor zich, totdat Zuster Alessandra verdwenen was in de uitgestrekte zee van mensen die de straten bevolkte.