53

De roerloze lucht was broeierig en stonk naar stilstaand rioolwa­ter. Richard veegde het zweet van zijn voorhoofd. Zolang zijn lompe wagen door de straten rolde, had hij in elk geval nog een

briesje.

Ongerust peinzend over het feit dat Kahlan en Cara ongetwijfeld allang de veiligheid van hun berghuisje hadden verlaten, viel het hem op dat er ongebruikelijk veel activiteit was voor midden in de nacht. In de duis­ternis renden mensen door de donkere straten en schoten schemerige ge­bouwen binnen. Dan viel er even een lichtvlek op straat, totdat de deur dicht kon worden geduwd. De maan scheen, en in de donkerder steeg­jes dacht hij mensen te zien die naar hem keken en wachtten totdat hij was gepasseerd voordat ze hun weg vervolgden. Boven het gerammel van de wielen van zijn wagen uit kon hij niet horen of ze iets zeiden. Toen hij de weg opdraaide die naar de houtskoolmaker leidde, moest hij zijn span paarden abrupt inhouden, omdat mannen met lange lansen de weg op stapten en hem de doorgang versperden. Een wacht greep de paarden bij hun bit. Er kwamen nog meer stadswachten uit de zijstraat rennen, met hun lansen op hem gericht.

'Wat doe je hier?' vroeg een van de stemmen van naast de wagen. Richard trok kalm de hendel omhoog om de wagen op de rem te zetten, ik heb een speciaal pasje om 's nachts goederen te mogen vervoeren. Het is voor het paleis van de keizer.'

De woorden 'paleis van de keizer' waren meestal voldoende om zijn weg te kunnen vervolgen.

De wacht maakte een wenkend gebaar met zijn vingers. 'Als je een spe­ciaal pasje hebt, laat dat dan maar zien.'

Vannacht wilden de wachten meer. Richard trok een gevouwen velletje papier uit een leren beschermhoesje in zijn overhemd en reikte het de wacht aan. Metaal knarste toen de wacht een deurtje van zijn afge­schermde lantaarn openschoof en een smalle lichtbundel over het papier liet vallen. Een paar hoofden bogen zich eroverheen om het te lezen en de officiële zegels te inspecteren. Ze waren allemaal echt. Dat mocht ook wel, want Richard had er een klein fortuin voor betaald. 'Alsjeblieft.' De wacht gaf het papier terug aan Richard. 'Heb je iets on­gewoons gezien op weg door de stad?' iets ongewoons? Hoe bedoelt u?'

De wacht bromde. 'Als je iets had gezien, zou je dat niet hoeven vragen.' Hij wuifde met zijn hand. 'Rijd maar door.'

Richard maakte geen aanstalten te vertrekken. 'Zou ik me zorgen moe­ten maken?' Hij keek omstandig om zich heen. 'Zijn er struikrovers in de buurt? Ben ik in gevaar? Kan een burger veilig over straat? Ik maak rechtsomkeert als het gevaarlijk is.'

De man grinnikte spottend. 'Je hoeft nergens bang voor te zijn. Alleen een paar idioten die de boel op stelten zetten omdat ze niets beters te doen hebben.'

is dat alles? Weet u het zeker?'

'Jij hebt dingen te doen voor het paleis. Ga aan het werk.' 'Ja, meneer.' Richard klakte met zijn tong en schudde de teugels. De zware wagen kwam met een schok in beweging. Hij wist niet wat er aan de hand was, maar vermoedde dat de wachten op pad waren om wat oproerlingen op te pakken voor ondervraging. Ze wilden waarschijnlijk graag terug naar hun post, dus iedereen die ze te pakken kregen, had een grote kans als oproerling te worden betiteld. Een paar dagen eerder was er een man die bij Ishaq werkte, gearresteerd. Hij was dronken geweest van zelfgestookte drank en was vroeg wegge­gaan van een vergadering. Hij was nooit thuis aangekomen. Een paar dagen later had Ishaq gehoord dat de man misdaden tegen de Orde had bekend. De vrouw en de dochter van de man werden gearresteerd. De vrouw werd vrijgelaten nadat ze het vastgestelde aantal zweepslagen had gehad wegens haar bekentenis dat ze kwaad had gesproken over de Or­de en lelijke gedachten had over haar buren. De dochter was nog niet vrijgelaten. Niemand wist zelfs waar ze werd vastgehouden. Uiteindelijk bereikte hij de rand van de stad, waar die overging in open velden. Richard ademde diep de lekkere geur van vers geploegde aarde in. Hier en daar glinsterde, als een eenzame ster, een lichtje van een boer­derij. In het maanlicht kon Richard eindelijk het kartelige silhouet van bos zien. Toen hij kwam aanrijden bij de houtskoolmaker, kwam deze, een nerveuze man die Faval heette, naar de zijkant van de wagen gerend. 'Richard Cypher! Daar ben je. Ik was bang dat je niet zou komen.' 'Waarom?'

De man stootte een hoog gegiechel uit. Faval giechelde vaak om dingen die niet grappig waren. Richard begreep dat dat gewoon zijn manier van doen was. Hij was een zenuwachtige man en zijn gelach was niet be­doeld als onbeleefdheid, maar was meer een tic. Veel mensen meden Fa­val vanwege zijn vreemde lachje, bang dat hij misschien gek was; een straf, geloofden ze, die de Schepper zondaren oplegde. Anderen werden kwaad op hem omdat ze dachten dat hij hen uitlachte. Dat maakte Fa­val alleen maar nog nerveuzer, waardoor hij nog vaker lachte. Faval mis­te zijn voortanden en zijn neus stond scheef, doordat die een paar keer gebroken was. Richard wist dat de man er niets aan kon doen, en dus deed hij er nooit moeilijk over. Faval was hem gaan waarderen, ik weet het niet, ik dacht gewoon dat je misschien niet zou komen.' Favals grote ogen knipperden in het maanlicht. Richard trok een ver­baasd gezicht.

'Faval, ik had gezegd dat ik zou komen. Waarom dacht je dat ik dat misschien niet zou doen?'

Faval frunnikte aan zijn oorlelletje. 'Zomaar.'

Richard klom naar beneden. 'De stadswachten hebben me aangehou­den...'

'Nee!' Favals giechel klonk door het donker. 'Wat wilden ze? Hebben ze je iets gevraagd?'

'Ze wilden weten of ik iets ongewoons had gezien.'

'Maar dat had je niet.' Hij giechelde. 'Ze hebben je laten gaan. Je had niets gezien.'

'Nou,' zei Richard langgerekt, 'ik heb wel een man met twee hoofden gezien.'

Krekels tjirpten in de stilte. Faval knipperde verbaasd met zijn ogen. In het maanlicht zag Richard dat zijn mond openhing. 'Heb je een man met twee hoofden gezien?'

Deze keer was het Richard die lachte. 'Nee, Faval, dat heb ik niet. Het was maar een grapje.'

'O ja? Maar het was niet grappig.'

Richard zuchtte. 'Nee, daar heb je wel gelijk in. Heb je de vracht houts­kool klaar? Ik heb nog een lange nacht voor me. Victor heeft een lading staal nodig, en Priska smeekte om houtskool, anders kon hij wel slui­ten, zei hij. Hij zei dat je zijn laatste bestelling niet hebt gestuurd.' Faval giechelde. 'Dat kon ik niet! Ik wilde wel, Richard Cypher. Ik heb het geld nodig. Ik ben de houthakkers geld schuldig voor de bomen waar­van ik de houtskool maak. Ze zeiden dat ze me geen hout meer zouden brengen als ik ze niet betaalde.'

Faval woonde aan de rand van een bos, dus hij had zijn houtvoorraad bij de hand, maar hij mocht het hout niet hakken. Alle natuurlijke rijk­dommen waren van de Orde. Er werden bomen omgehakt als de hout­hakkers, die een vergunning hadden, werk nodig hadden, niet als iemand hout nodig had. Het meeste hout lag op de grond weg te rotten. Als ie­mand erop werd betrapt het op te pakken, kon hij worden gearresteerd wegens diefstal van de Orde.

Faval stak zijn handen op alsof hij Richard om begrip wilde smeken. 'Ik heb geprobeerd de houtskool naar Priska te laten brengen, maar het co­mité weigerde me toestemming om het te vervoeren. Ze zeiden dat ik het geld niet nodig heb. Het geld niet nodig! Kun je je voorstellen?' Hij lachte gepijnigd. 'Ze zeiden me dat ik een rijk man was, omdat ik een bedrijf had, en dat ik moest wachten terwijl zij eerst voor de behoeften van het gewone volk zorgden. Ik probeer alleen maar in leven te blij­ven.'

'Ik weet het, Faval. Ik heb tegen Priska gezegd dat het niet jouw schuld was. Hij begrijpt het; hij heeft zelf net zulke problemen. Hij is alleen ten einde raad, omdat hij de houtskool nodig heeft. Je kent Priska; hij wordt driftig tegen mensen die er ook niets aan kunnen doen. Ik heb hem ge­zegd dat ik vannacht een vracht houtskool zou brengen, en morgennacht twee. Kan ik op je rekenen voor nog twee vrachten, morgen?' Richard stak een hand uit met de zilveren munten voor de vracht houts­kool.

Faval sloeg zijn handen ineen als voor een gebed. 'O, dank je, Richard Cypher. Je bent mijn redding. Die houthakkers zijn een gevaarlijk stel­letje. Ja, ja, en morgen twee. Ze zijn aan het afkoelen. Je bent als een zoon voor me, Richard Cypher.' Hij gebaarde giechelend naar de duis­ternis. 'Daar staan ze te verkolen. Je krijgt ze.'

Richard zag tientallen aardhopen, als kleine hooibergen; dat waren de aarden ovens. Kleine stukjes hout werden dicht opeen in een kring ge­stapeld, met een tondel in het midden, totdat er een hoopje met een ron­de bovenkant ontstond, dat werd afgedekt met varenbladeren en brem en daarna dichtgesmeerd met compacte aarde. Er werd onderin vuur in gebracht, en daarna werd die opening gesloten. Zes tot acht dagen lang ontsnapten er vocht en rook door ventilatiegaatjes in de bovenkant. Als er geen rook meer kwam, werden de gaatjes dichtgestopt om het vuur te doven. Nadat het geheel was afgekoeld, kon de oven van aarde open worden gemaakt en de houtskool eruit gehaald. Het was arbeidsinten­sief werk, maar tamelijk eenvoudig. 'Ik zal je helpen met het laden van je wagen,' zei Faval. Richard greep de man bij de schouder van zijn overhemd toen hij weg wilde lopen. 'Faval, wat is er aan de hand?'

Faval legde een vinger tegen zijn onderlip terwijl hij lachte. Het klonk bijna alsof het pijn deed als hij lachte. Hij aarzelde, maar fluisterde uit­eindelijk zijn antwoord.

'De opstand. Die is begonnen.'

Richard had al zoiets vermoed. 'Wat weet je ervan, Faval?' 'Niets! Ik weet niets!'

'Faval, ik ben het, Richard. Ik ga je niet aangeven.'

Faval lachte. Deze keer klonk het meer als opluchting. 'Natuurlijk niet.

Natuurlijk niet. Vergeef me, Richard Cypher. Ik word er zo nerveus van. Ik dacht niet goed na.'

'Hoe zit het met die opstand?'

Faval draaide zijn handpalmen in een hulpeloos gebaar omhoog. 'De Or­de verstikt mensen. We kunnen niet leven. Als jij er niet was, Richard Cypher, dan zou ik... nou, daar wil ik niet aan denken. Maar anderen zijn niet zo fortuinlijk. Ze verhongeren. De Orde neemt het voedsel in dat ze verbouwen. Mensen hebben naasten die zijn gearresteerd. Ze be­kennen dingen die ze niet hebben gedaan.

Wist je dat, Richard Cypher? Dat ze dingen bekennen die ze niet heb­ben gedaan? Dat heb ik nooit geloofd. Ik dacht dat als ze bekenden, ze dan ook schuldig waren. Waarom zou je bekennen als je onschuldig bent?' Hij giechelde. 'Waarom? Ik dacht dat het vreselijke mensen wa­ren, die de Orde wilden schaden. Ik dacht dat het hun verdiende loon was, en was blij dat ze gearresteerd en gestraft werden.' 'Hoe komt het dat je van gedachten bent veranderd?' 'Door mijn broer.' Favals gegiechel ging plotseling over in snikken. 'Hij hielp me met het maken van houtskool. We maakten het samen. We on­derhielden onze gezinnen ermee. We werkten van zonsopgang tot zons­ondergang. We sliepen in hetzelfde huis, daar. Dat huis daar. Eén ka­mer. We waren altijd samen.

Vorig jaar, na een vergadering waarbij we allemaal op moesten staan en moesten vertellen hoe de Orde ons leven beter had gemaakt, arresteer­den ze hem toen we weggingen. Iemand had zijn naam opgegeven als mogelijke oproerling. Ik maakte me geen zorgen. Mijn broer was ner­gens schuldig aan. Hij maakte houtskool.'

Richard wachtte in het donker, terwijl het zweet langs zijn nek liep, en Faval staarde voor zich uit naar de duistere visioenen. 'Een week lang ging ik elke dag naar de kazerne om hun te vertellen dat hij nooit iets tegen de Orde zou doen. We hielden van de Orde. De Or­de wil dat iedereen te eten heeft en goed verzorgd is. De bewakers zeiden dat mijn broer uiteindelijk had bekend. Een zwaar misdrijf, noemden ze het; samenzweren om de Orde ten val te brengen. Ze zeiden dat hij had bekend.

De volgende dag was ik van plan een paar mensen te gaan opzoeken, de functionarissen van de kazerne - ik was woedend - om hun te vertellen dat ze sadistische beesten waren. Mijn vrouw huilde en smeekte me om niet weer naar de kazerne te gaan, uit angst dat ze mij ook zouden ar­resteren. Vanwege haar en de kinderen ben ik niet gegaan. Het zou toch niets opleveren. Ze hadden de bekentenis van mijn broer. Iemand die bekent, is niet onschuldig. Dat weet iedereen.

Ze hebben mijn broer ter dood gebracht. Zijn vrouw en kinderen wo­nen nog steeds bij ons. We kunnen nauwelijks...' Faval giechelde terwijl hij op de knokkels van zijn hand beet.

Richard legde een hand op zijn schouder, ik begrijp het, Faval. Je kon niets beginnen.'

Faval veegde zijn ogen droog. 'Nu ben ik schuldig aan haatdragende ge­dachten. Dat is een misdaad, weet je. Ik ben er schuldig aan. Ik denk aan een leven zonder de Orde. Ik droom ervan mijn eigen kar te hebben - alleen maar een handkar - en dat mijn zonen en neefjes dan de houts­kool kunnen bezorgen die we maken. Zou dat niet fantastisch zijn, Ri­chard Cypher? Dan kon ik...' Zijn stem stierf weg. Hij keek verward op. 'Maar de Orde zegt dat zulke gedachten misdadig zijn, omdat ik mijn verlangens boven de behoeftes van anderen stel. Waarom zijn hun behoeftes belangrijker dan de mijne? Waarom? Ik ben een vergunning gaan vragen om een kar te kopen. Ze zeggen dat ik die niet krijg, omdat ik de voerlui dan het brood uit de mond stoot. Ze zeiden dat het inhalig van me was om het werk van anderen te wil­len stelen. Ze noemden me zelfzuchtig omdat ik zulke dingen dacht.' 'Dat is niet waar,' zei Richard kalm maar beslist. 'Je gedachten zijn niet misdadig, en ook niet verdorven. Het is jouw leven, Faval; dat zou je moeten kunnen leven zoals jij dat goedvindt. Je zou de mogelijkheid moe­ten hebben je kar te kopen en hard te werken en het beste van het leven te maken voor jou en je familie.'

Faval gniffelde. 'Je klinkt als een revolutionair, Richard Cypher.' Richard zuchtte terwijl hij dacht hoe zinloos het allemaal was. 'Nee, Fa­val.'

Faval nam hem een tijdje op bij het maanlicht. 'Hij is al begonnen, Ri­chard Cypher. De opstand. Hij is begonnen.'

ik moet houtskool afleveren.' Richard liep naar de achterkant van de wagen en tilde een mand in de wagenbak.

Faval hielp hem met de volgende mand. 'Je zou je bij hen moeten aan­sluiten, Richard Cypher. Je bent slim. Ze zouden je hulp kunnen ge­bruiken.'

'Waarom?' Richard vroeg zich af of hij hoop durfde te krijgen. 'Wat zijn ze van plan? Wat gaan ze doen?'

Faval giechelde. 'Morgen gaan ze op straat betogen. Ze eisen verande­ringen.'

'Wat voor veranderingen?' 'Nou, ik geloof dat ze werk eisen. Ze gaan eisen dat ze mogen doen wat ze willen.' Hij giechelde. 'Misschien kan ik dan een kar kopen? Denk je, Richard Cypher? Denk je dat als ze in opstand komen, dat ik dan een kar kan kopen en mijn houtskool kan bezorgen? Dan zou ik meer houts­kool kunnen maken.'

'Maar wat zijn ze van plan? Hoe gaan ze iets veranderen als de Orde nee zegt? Dat zal ze ongetwijfeld doen.'

'Van plan? Nou, ik denk dat ze heel boos zullen zijn als de Orde nee zegt. Misschien gaan ze dan wel niet meer aan het werk. Sommigen zeg­gen dat ze de ramen van de winkels gaan inslaan en het brood zullen meenemen.'

Richards hoop verflauwde.

De man greep Richard bij zijn mouw. 'Wat moet ik doen, Richard Cyp­her? Moet ik me bij de opstand aansluiten? Zeg het me.' 'Faval, je moet niet aan iemand anders vragen wat je in een geval als dit moet doen. Hoe kun je jouw leven en het leven van je familieleden op het spel zetten voor iets wat een man met een wagen zegt?' 'Maar jij bent slim, Richard Cypher. Ik ben niet zo slim als jij.' Richard tikte met zijn vinger tegen het voorhoofd van de man. 'Faval, daarbinnen, in je hoofd, ben je slim genoeg om te weten wat je moet doen. Je hebt me al verteld waarom de Orde de mensen nooit kan hel­pen een beter leven te krijgen door hun te vertellen hoe ze moeten leven. Dat heb je helemaal zelf bedacht. Jij, Faval de houtskoolmaker, bent slimmer dan de Orde.'

Faval straalde. 'Denk je, Richard Cypher? Niemand heeft me ooit eer­der verteld dat ik slim ben.'

'Je bent slim genoeg om zelf te beslissen hoeveel het voor je betekent en wat je ervoor wilt doen.'

ik heb angst om mijn vrouw, mijn schoonzus en al onze kinderen. Ik wil de Orde niet, maar ik ben bang om gearresteerd te worden. Hoe moeten zij dan in leven blijven?'

Richard tilde nog een mand in de wagen. 'Faval, luister. Een opstand is iets waar je zeker van moet zijn. Het is gevaarlijk. Als je je erbij wilt aansluiten, moet je er zo zeker van zijn dat dat is wat je wilt, dat je be­reid bent je leven op te geven voor je vrijheid.' 'Echt waar? Denk je, Richard Cypher?' Het vonkje hoop was gedoofd.

'Faval, blijf jij nou maar hier en maak houtskool. Priska heeft houtskool nodig. De Orde zal die mensen arresteren, en dan is het weer afgelopen. Je bent een goed mens. Ik zou niet willen dat je gearresteerd werd.' Faval grijnsde. 'Goed, Richard Cypher. Als jij het zegt, zal ik hier blij­ven en houtskool maken.'

'Mooi. Ik kom morgennacht terug. Maar Faval, als er nog steeds onrust is, lukt het me misschien niet, morgennacht. Als er nog wordt betoogd en de straten en wegen zijn versperd, dan kan ik misschien niet hier ko­men.'

'Dat snap ik. Je komt terug zo snel als je kunt. Ik vertrouw je, Richard Cypher. Je hebt me nog nooit in de steek gelaten.' Richard glimlachte. 'Hoor eens, als er morgen een opstand is, en ik kan niet meteen hierheen komen, heb je hier vast het geld voor de volgende vracht.' Hij gaf de man nog een zilveren mark. 'Ik wil niet dat die houthak­kers ophouden je hout te leveren. De gieterijen hebben houtskool nodig.' Faval giechelde van oprechte blijdschap. Hij kuste de zilveren mark en liet die in zijn laars glijden. 'De houtskool zal klaar zijn. Laat me je nu helpen met het laden van je wagen.'

Faval was maar een van de houtskoolmakers met wie Richard zaken deed. Hij had een groot aantal leveranciers die hij aan de gang hield, zo­dat de gieterijen aan houtskool konden komen. Het waren allemaal een­voudige mensen die alleen maar probeerden rond te komen. Ze deden wat ze konden onder het juk van de Orde.

Richard maakte een beetje winst met de verkoop van de houtskool aan de gieterijen, maar hij verdiende meer aan de verkoop van het ijzer en staal dat hij van hen kocht. Houtskool was maar een nevenactiviteit, om zijn nachten te vullen, als hij toch op pad was met zijn wagen. Wat hij aan de houtskool verdiende, dekte ongeveer de kosten die hij maakte aan steekpenningen. Hij verdiende heel wat meer aan het af en toe ver­voeren van een lading erts, klei, lood, kwikzilver, antimoon, zout, gietzand en een verscheidenheid aan andere zaken die de gieterijen nodig hadden, maar waarvoor ze geen vergunning kregen of wat ze niet kon­den transporteren als ze het nodig hadden. Van dat soort werk was er zoveel als Richard maar kon verlangen. Daarmee kon hij de verzorging van zijn span paarden betalen, en dan hield hij er nog wat aan over. Het ijzer en staal was pure winst.

Toen hij bij de gieterij aankwam met de lading houtskool, liep Priska, de kolossale baas van de gieterij, te ijsberen. Hij greep met zijn sterke handen de zijkant van de wagen vast en keek over de rand. 'Dat werd tijd.'

ik moest een uur wachten op de terugweg van Faval, terwijl de stads­wachten de lading inspecteerden.'

Priska zwaaide met zijn stevige armen. 'Die smeerlappen!' 'Er is niets aan de hand, rustig maar. Ze hebben niets in beslag geno­men. Ik heb het allemaal.'

De man zuchtte, ik zal je vertellen, Richard, het is een wonder dat ik mijn ovens aan de gang heb kunnen houden.'

Richard waagde het een gevaarlijke vraag te stellen. 'Je bent toch niet betrokken bij de... onrust in de stad, is het wel?'

Bij het licht dat uit het raam van zijn kantoor scheen - eigenlijk maar een schuurtje - nam Priska Richard lange tijd op. 'Richard, er is veran­dering op til. Verandering ten goede.' 'Wat voor verandering?' 'Er is een opstand begonnen.'

Richard voelde het vonkje hoop weer opgloeien, maar deze keer sterker; niet zozeer voor zichzelf, want zijn ketenen zaten te strak, maar voor de mensen die ernaar verlangden vrij te zijn. Faval was een zachtmoedige, hardwerkende man, maar hij was niet zo slim en vindingrijk als Priska was. Priska was iemand die meer wist dan je zou verwachten. Priska had Richard de namen gegeven van alle functionarissen die je kon omkopen voor papieren, en had hem verteld hoeveel hij hun moest bieden. 'Een opstand?' vroeg Richard. 'Een opstand waarvoor?' 'Voor ons; voor de mensen die hun leven willen kunnen leven zoals ze dat willen. Er breekt een nieuwe tijd aan. Vanavond. Die is eigenlijk al aangebroken.' Hij keerde zich om en trok de deuren van zijn gieterij open. 'Als je bij Victor komt, moet je op hem wachten, Richard. Hij wil je spreken.' 'Waarover?'

Priska wuifde de vraag weg. 'Kom op, geef me mijn houtskool en laad je staal in. Victor is ziedend als ik je ophoud.'

Richard trok de eerste mand uit de wagen en zette die tegen de muur, en Priska zette de tweede erbij.

'Wat hebben die opstandelingen gedaan? Wat zijn hun plannen?' Priska boog zich naar Richard toe terwijl die nog een mand naar de ach­terkant van de wagen sleepte. 'Ze hebben een aantal functionarissen van de Orde gevangengenomen. Hoge functionarissen.' 'Hebben ze hen al om zeep geholpen?'

'Om zeep geholpen! Ben je gek geworden? Ze gaan ze geen kwaad doen. Ze zullen worden vastgehouden totdat de Orde ermee akkoord gaat om de regels minder streng te maken, en tegemoet te komen aan de eisen van het volk.'

Richard gaapte de man aan. 'De regels minder streng te maken? Wat ei­sen ze dan?'

'Er moeten dingen veranderen. De mensen willen meer te zeggen krijgen in hun bedrijf, hun leven, hun werk.' Hij tilde een mand met houtskool op. 'Minder vergaderingen. Ze eisen dat er meer rekening wordt ge­houden met hun behoeftes.'

Deze keer verflauwde de vonk van Richards hoop niet, maar plonsde in ijskoud water.

Hij luisterde nog maar half naar Priska toen ze de wagen uitlaadden en daarna het staal inlaadden. Hij wilde de plannen voor de opstand ei­genlijk niet horen. Maar hij kon niet voorkomen dat de grote lijnen toch tot hem doordrongen.

De opstandelingen hadden het helemaal uitgewerkt. Ze wilden openba­re rechtszaken voor de mensen die de Orde arresteerde. Ze wilden op bezoek kunnen gaan bij gevangenen. Ze wilden dat de Orde hun een lijst gaf met de namen van mensen die waren gearresteerd en van wie nooit meer iets was vernomen; daarop moest staan wat er met hen was ge­beurd. Er waren nog meer details en eisen, maar Richard had zijn aan­dacht er niet bij.

Toen Richard op zijn wagen klom om te vertrekken, nam Priska zijn arm in een ijzeren greep. 'De tijd is gekomen, Richard, voor mannen die zich bij de opstand willen aansluiten.' Ze keken elkaar lang aan. 'Victor wacht op me.' Priska liet Richards arm los en grijnsde. 'Dat is waar. Tot ziens, Richard. De volgende keer dat je hier komt, heeft de Orde misschien met de ei­sen ingestemd, en dan kun je overdag komen, zonder papieren.' 'Dat zou geweldig zijn, Priska.'

Tegen de tijd dat hij bij Victor aankwam, had Richard hoofdpijn. Hij voelde zich akelig over wat hij had gehoord, en wat hij vreesde nog te zullen horen.

Victor wachtte hem op. Het was nog een beetje vroeg voor hem om er al te zijn; meestal kwam hij pas korter voor zonsopgang. De smid gooi­de de deuren naar zijn buitenste opslagruimte open. Hij zette een lan­taarn op een plank, zodat Richard zijn wagen achteruit kon rijden tot vlak bij de deuren.

Victor had een wolfachtige grijns op zijn gezicht toen Richard naar be­neden klom.

'Kom, Richard, laad je wagen uit, dan kunnen we nog wat lardo eten en praten.'

Richard deed zijn werk traag en nauwkeurig, want hij wilde eigenlijk niet praten. Hij had wel een idee waar Victor over wilde praten. Victor liet Richard alleen uitladen, zoals hij altijd deed. Hij was degene die het staal kocht, en genoot van de service dat het werd afgeleverd waar hij het wilde hebben. Het was een service die hij maar zelden van een trans­portbedrijf kreeg, ondanks de hogere prijs.

Richard vond het niet erg om alleen te worden gelaten. Zo ver in het zuiden van de Oude Wereld was de zomer een beproeving. De vochtig­heid was benauwend, en de nachten waren nauwelijks beter dan de da­gen.

Tijdens zijn werk dacht hij aan de schitterend mooie dagen die hij met Kahlan had doorgebracht aan het beekje bij hun berghuisje. Het leek een mensenleven geleden. Het was moeilijk om zijn hoop levend te hou­den dat hij haar ooit nog zou zien, maar nu het zomer was, maakte hij zich voortdurend zorgen om haar. Soms was het zo pijnlijk om aan haar te denken, haar te missen, zich zorgen om haar te maken, dat hij haar uit zijn gedachten moest zetten. Op andere momenten waren zijn ge­dachten aan haar het enige dat hem aan de gang hield. Toen hij klaar was, begon de hemel al lichter te kleuren. Hij vond Vic­tor in de achterste ruimte, waarvan de deuren wijd open stonden, zodat het licht van de dageraad Victors marmeren monoliet bescheen. De smid zat naar de schoonheid in zijn steen te kijken, naar het beeld dat er nog steeds in zat opgesloten en dat alleen hij zag.

Het duurde lang voordat hij merkte dat Richard vlak bij hem stond. 'Richard, kom lardo met me eten.'

Ze zaten op de drempel uit te kijken over het bouwterrein van de Re­traite en zagen de kilometers lange stenen muren die roze kleurden in het nevelige ochtendgloren. Zelfs uit de verte kon Richard langs de bo­venkant van een van de muren de afzichtelijke figuren zien die de ver­dorvenheid van de mensheid symboliseerden.

Victor gaf Richard een plak spierwitte lardo. 'Richard, de opstand waar­over ik je heb verteld is begonnen. Maar dat weet je waarschijnlijk al.' 'Nee, dat is hij niet,' zei Richard. Victor staarde hem onthutst aan. 'Maar dat is hij wel.' 'Er is een hoop onrust begonnen. Het is niet de opstand waar jij en ik het over hebben gehad.'

'Dat wordt het wel. Je zult het zien. Er zullen veel mannen betogen van­daag.' Victor maakte een weids armgebaar. 'Richard, we willen dat jij ons aanvoert.'

Richard had de vraag verwacht. 'Nee.'

ik weet het, ik weet het, je denkt dat de mannen jou niet kennen en dat ze je niet zullen volgen, maar je hebt het mis, Richard. Velen kennen je wel. Meer dan je denkt. Ik heb veel mensen over jou verteld. Priska en anderen hebben ook over je gepraat. Je kunt het, Richard.'

Richard staarde naar de muren, naar de sculpturen van ineengedoken mensen.

'Nee.'

Deze keer was Victor van zijn stuk gebracht. 'Maar waarom niet?' 'Omdat er veel mensen gaan sterven.'

Victor grinnikte. 'Nee, Richard. Je begrijpt het verkeerd. Zo'n soort op­stand is dit niet. Dit is een opstand van goedwillende mensen. Dit is een opstand om te zorgen dat de mensheid het beter krijgt. Dat is wat de Orde altijd predikt. Wij zijn het volk. Ze zeggen dat zij er voor het volk zijn, en nu we de eisen van het volk aan hen voorleggen, zullen ze moe­ten luisteren en toegeven.' Richard schudde bedroefd zijn hoofd. 'Wil je mij als leider?'

'Ja.'

'Dan wil ik dat je iets voor me doet, Victor.' 'Natuurlijk, Richard. Zeg het maar.'

'Blijf ver uit de buurt van alles wat met dit oproer te maken heeft. Dat zijn mijn orders aan jou als jouw leider. Blijf vandaag hier en werk. Hou je erbuiten.'

Victor keek alsof hij dacht dat Richard een grapje maakte. Al snel zag hij dat dat niet het geval was.

'Maar waarom? Wil jij niet dat er dingen beter worden? Wil jij je hele leven zo leven? Wil je geen verbeteringen?'

'Zijn jullie bereid om de mannen van de Orde, die gevangen zijn geno­men, te doden?'

'Doden? Richard, waarom praat je over doden? Dit gaat over het leven.

We willen ervoor zorgen dat dingen beter worden.'

'Victor, luister. De mannen waar je tegenover staat, zullen zich niet aan jullie regels houden.'

'Maar ze zullen toch...'

'Je blijft hier en werkt, of je zult met een hoop andere mannen sterven. De Orde zal dit oproer binnen een dag of twee de kop indrukken, en dan zullen ze achter iedereen aangaan van wie ze ook maar vermoeden dat hij er iets mee te maken heeft. Er zullen veel doden vallen.' 'Maar als jij ons zou aanvoeren, zou je onze eisen onder woorden kun­nen brengen. Daarom willen we dat jij ons aanvoert; om dat soort pro­blemen te voorkomen. Jij weet hoe je mensen kunt overtuigen. Jij weet hoe je dingen gedaan kunt krijgen; kijk maar eens hoe je al die mensen in Altur'Rang helpt: Faval, Priska, mij en al die anderen. We hebben je nodig, Richard. We hebben je nodig om de mensen een reden te geven om zich bij de opstand aan te sluiten.'

'Als ze zelf niet weten waar ze voor staan en wat ze willen, kan niemand hun een reden geven. Ze zullen alleen slagen als ze van verlangen naar vrijheid branden en niet alleen bereid zijn ervoor te doden, maar ook om ervoor te sterven.' Richard stond op en sloeg het stof van zijn broek. 'Hou je erbuiten, Victor, of je zult met hen sterven.' Victor volgde hem naar zijn wagen. In de verte kwamen mannen aan om aan het paleis van de keizer te gaan werken. De smid peuterde aan het hout van de zijkant van de wagen; blijkbaar wilde hij nog iets zeg­gen.

'Richard, ik snap hoe je erover denkt. Echt waar. Ik denk ook dat deze mannen niet branden met hetzelfde verlangen naar vrijheid dat ik heb, maar ze komen niet uit Cavatura, zoals ik, dus misschien weten ze niet wat ware vrijheid is; maar voorlopig is dit alles wat we kunnen doen. Wil je het niet proberen, Richard? Richard Rahl, uit het D'Haraanse Rijk in het noorden, begrijpt onze passie voor vrijheid en zou het wel proberen.'

Richard klom op de bok van zijn wagen. Hij vroeg zich af waar de men­sen zulke dingen hoorden, en verwonderde zich erover dat de vonk van zulke ideeën zo ver kon reizen. Nadat hij de teugels en de zweep had ge­pakt, wisselde Richard een lange blik met de altijd zo nuchtere smid, die nu in een roes was door het zweempje vrijheid in de lucht. 'Victor, zou je proberen koud staal tot een stuk gereedschap te smeden?' 'Natuurlijk niet. Het staal moet witheet zijn voordat je er iets van kunt maken.'

'Dat geldt ook voor mensen, Victor. Deze mannen zijn koud staal. Spaar je hamer. Ik weet zeker dat die Richard Rahl je hetzelfde zou vertellen.'