40

Kahlan was een van de laatsten die de pas overstak. Het dal aan de andere kant lag beschermd achter hoog oprijzende rotswanden rond de zuidelijke helft. Als de Orde van plan was hen daar aan te vallen, moest ze een lange en zware tocht maken om die bergen heen. Hoewel de troepen van het D'Haraanse Rijk allerminst van plan waren zich in dat dal te laten insluiten, was het voorlopig een veilige plek. Er groeiden grote oude sparren op het onderste deel van de omliggende bergen, zodat ze ook enigszins beschut waren tegen de wind. De bosbodem was overdekt met tenten. Het was fijn om alle kampvuren te zien en de houtrook te ruiken; een teken dat ze veilig genoeg waren om vu­ren te kunnen stoken. Er dreven ook etensgeuren door de lucht in de na­nacht. Het was veel werk geweest om het leger en zijn uitrusting over de pas te brengen, en de mannen hadden honger. Generaal Meiffert keek zo tevreden als te verwachten was van een ge­neraal die wist dat zijn leger, dat hij al bijna als verloren had beschouwd, eindelijk veilig was... voorlopig, althans. Hij ging Kahlan en Cara voor door de duisternis, gespikkeld met kampvuren, naar tenten die hij voor hen had opgezet. Ondertussen vertelde hij hun hoe het het leger was ver­gaan, en somde de weinige dingen op die ze hadden moeten achterlaten. 'Het wordt een koude nacht,' zei generaal Meiffert toen ze bij de tenten waren aangekomen die hij voor hen tussen twee hoog oprijzende spar­ren had laten opzetten, ik heb een zak met keien bij een vuur voor u la­ten opwarmen, Biechtmoeder. En voor u ook, vrouwe Cara.' Kahlan bedankte hem voordat hij vertrok om zich aan zijn taken te wij­den. Cara ging weg om iets te eten te zoeken. Kahlan zei haar dat ze haar gang moest gaan, maar dat zijzelf alleen maar wilde slapen. In haar tent vond Kahlan Levenskracht; het beeld stond op een tafeltje en de lamp die aan de nok hing, verlichtte haar fiere pose. Ze bleef even staan en ging met een vinger langs het golvende gewaad.

Haar tanden klapperden en ze kon bijna niet wachten om in bed te krui­pen en die zak met warme keien onder haar bontmantel tegen zich aan te trekken. Ze besefte hoe koud ze het had, en in plaats van in bed te stappen, ging ze weer naar buiten en zocht in het donkere kamp totdat ze een Zuster had gevonden. Nadat ze op aanwijzing van de Zuster tus­sen tenten door was gelopen totdat ze het terrein bereikte met de dikke jonge bomen, vond Kahlan het kleine tentje, dat tussen de grote takken in was gezet om beschut te zijn tegen weer en wind. Ze ging op haar hurken zitten en tuurde naar binnen, naar de bundel dekens die ze net kon onderscheiden bij het licht van de nabije kamp­vuren.

'Holly? Ben jij daar?'

Een hoofdje stak naar buiten. 'Biechtmoeder?' Het meisje huiverde. 'Wat is er? Hebt u me nodig?'

'Ja, dat heb ik inderdaad. Kom alsjeblieft met me mee.' Holly kroop naar buiten, in een deken gewikkeld. Kahlan nam haar handje en liep zwijgend met haar terug naar haar tent. Holly's ogen wer­den groot en rond toen Kahlan haar naar binnen liet gaan. Het meisje bleef als aan de grond genageld staan voor het tafeltje en staarde ver­wonderd naar Levenskracht. 'Vind je het mooi?' vroeg Kahlan.

Rillend van de kou liet Holly eerbiedig haar vingertjes langs de arm van Levenskracht glijden. 'Hoe komt u aan zoiets moois?' 'Dat heeft Richard voor me gemaakt.'

Eindelijk rukte Holly haar blik los van het beeldje en keek op naar Kah­lan. ik mis Richard.' Kahlan kon Holly's adem zien in de beweginglo­ze lucht in de tent. 'Hij was altijd aardig voor me. Veel mensen waren gemeen, maar Richard was altijd aardig.'

Kahlan voelde een onverwachte steek van verdriet. Ze had niet verwacht dat het gesprek op Richard zou komen. 'Waar had u me voor nodig, Biechtmoeder?'

Kahlan zette haar verdriet uit haar gedachten en glimlachte, ik was trots op het werk dat je vandaag hebt gedaan om ons te redden. Ik had je be­loofd dat je het warm zou hebben. Vannacht zal dat gebeuren.' Het meisje klappertandde. 'Heus waar?'

Kahlan legde het Zwaard van de Waarheid aan de verste kant van het bed. Ze trok wat van haar bovenkleding uit, doofde de lamp en ging toen op het stromatras zitten. Het licht van nabije kampvuren gaf de wanden van de tent een zachte gloed.

'Kom. Klim bij me in bed. Het wordt heel koud vannacht. Ik heb je no­dig om me warm te houden.' Daar hoefde Holly niet lang over na te denken.

Kahlan ging op haar zij liggen, trok Holly's rug tegen haar buik en daar­na de zak met verwarmde stenen tegen de buik van het meisje. Holly sloeg haar armen om de zak en kreunde onder het genot van de warm­te. Kahlan moest glimlachen om het tevreden gekreun. Ze bleef lange tijd glimlachen, genietend van het eenvoudige plezier om te zien dat Holly warm en veilig was. De aanwezigheid van het meisje, dat ze dicht tegen zich aan hield, hielp Kahlan alle afschuwelijke dingen te vergeten die ze die dag had gezien.

Hoog in de bergen huilde een solitaire wolf zijn langgerekte, eenzame jammerklacht. Het geluid echode door het dal en stierf weg, om steeds met een troosteloze volharding weer op te klinken. Met zijn zwaard tegen haar rug, gingen Kahlans gedachten naar Richard. Zich afvragend waar hij was en of hij veilig was, huilde ze zichzelf ge­luidloos in slaap.

De volgende dag kwam de sneeuw uit de hogere bergen naar het zuide­lijk deel van het Middenland. De stormen woedden twee dagen lang. De tweede nacht van de sneeuwstorm deelde Kahlan haar tent met Holly, Valery en Helen. Ze zaten onder dekens, aten legerstoofpot, zongen lied­jes, vertelden verhalen over prinsen en prinsessen, en sliepen tegen el­kaar aan om warm te blijven.

Toen de sneeuwstorm eindelijk eindigde met een waterige gouden zons­opgang, stond bij de meeste grotere tenten aan de kant die naar de wind was gericht de sneeuw tot aan de nok. De kleinere waren helemaal on­dergesneeuwd. De mannen groeven zich uit en zagen eruit als bosmarmotten die uit hun holen kwamen om een kijkje te nemen. In de daaropvolgende paar weken bleven de stormen elkaar opvolgen en viel er meer sneeuw. Met zulk weer viel nauwelijks te denken aan vech­ten, of zelfs het over een flinke afstand verplaatsen van een leger. Ver­kenners meldden dat de Imperiale Orde zich op een week marcheren af­stand naar het zuiden had teruggetrokken.

Het was vast een zware last om voor de blinde soldaten te zorgen. De D'Haraanse verkenners meldden dat ze binnen een dagreis lopen rond de plek waar het speciale glas was uitgestrooid meer dan zestigduizend bevroren lichamen hadden gezien, die nu onder een laag sneeuw bedekt waren; blinde mannen die zichzelf niet hadden weten te redden in de grimmige omstandigheden. De Imperiale Orde had hen waarschijnlijk aan hun lot overgelaten. Enkele tientallen van de blinden waren erin ge­slaagd de pas over te komen, op zoek naar hulp en smekend om gena­de. Kahlan had opdracht gegeven hen te executeren. Het was moeilijk te zeggen hoeveel mensen er precies waren verblind door Verna's speciale glas; het kon zijn dat velen zich wel hadden te­ruggetrokken met de Imperiale Orde en waren meegenomen om een­voudige taken te vervullen. Maar het was waarschijnlijk dat de lijken die door de verkenners waren gezien de meesten waren van degenen die blind waren geworden. Kahlan kon zich voorstellen dat Jagang hen mis­schien liever niet in zijn legerkamp wilde, waar ze voedsel en voorraden zouden verbruiken en zijn soldaten aan hun pijnlijke aftocht zouden her­inneren.

Ze wist echter dat voor Jagang een terugtocht niet meer dan een tijdelij­ke tegenslag was en niet een reden om zijn doelstellingen te heroverwe­gen. De Orde had mannen genoeg om zich niet druk te maken over het verlies van de honderdduizend gesneuvelden sinds het begin van de ge­vechten. Maar voorlopig belette het slechte weer Jagang om terug te slaan. Kahlan was niet van plan om op hem te gaan zitten wachten. Een maand later, toen de afgevaardigde van Herjborgue aankwam, wilde ze hem on­middellijk spreken in de kleine jachthut die ze hoog tussen de bomen aan de westkant van het dal hadden gevonden. De hut stond beschut onder hoog oprijzende, oeroude pijnbomen, op enige afstand van het opener terrein waar de tenten stonden. Kahlan verbleef er vaak, en hij deed ook vaak dienst als hun commandocentrum. Generaal Meiffert was altijd heel blij als Kahlan in de hut wilde verblij­ven, in plaats van in een tent. Dat gaf hem het gevoel dat het leger de Biechtmoeder - de vrouw van Meester Rahl - betere accommodatie ver­schafte. Kahlan en Cara waardeerden de nachten die ze in de hut door­brachten, maar Kahlan wilde niet dat iemand zou denken dat zij de om­standigheden niet aankon die de anderen moesten verdragen. Soms liet ze de meisjes in de hut slapen, samen met een paar Zusters, en soms stond ze erop dat Verna er sliep met Holly, Valery en Helen. Het kost­te niet veel moeite om de priores daartoe over te halen. Kahlan begroette afgevaardigde Theriault uit het land Herjborgue, en nodigde hem binnen in de behaaglijke hut. Hij was vergezeld van een kleine eenheid gardisten, die buiten wachtten. Herjborgue was een klein land. Hun bijdrage aan de oorlog lag op het gebied van hun enige pro­duct: wol. Kahlan had de man nodig.

Nadat afgevaardigde Theriault voor de Biechtmoeder had geknield en de traditionele begroeting had ontvangen, stond hij uiteindelijk op en duwde zijn zware capuchon naar achteren over zijn schouders. Hij grijnsde breed.

'Biechtmoeder, goed om te zien dat u gezond bent.' Ze beantwoordde de oprechte glimlach. 'Dat is wederzijds, afgevaar­digde Theriault. Kom bij het vuur zitten en warm uzelf.' Bij de stenen open haard trok hij zijn handschoenen uit en strekte hij zijn handen uit naar de knappende vlammen. Hij keek even naar het glanzende gevest van het zwaard dat achter haar schouder omhoogstak. Zijn aandacht werd getrokken door Levenskracht, die fier op de schoor­steenmantel stond. Hij staarde er verwonderd naar, zoals iedereen die het trotse beeld zag.

'We hebben gehoord dat Meester Rahl gevangen is genomen,' zei hij ten slotte, is er nieuws van hem?'

Kahlan schudde haar hoofd. 'We weten dat ze hem geen kwaad hebben gedaan, maar dat is zo ongeveer alles. Ik ken mijn man; hij is vinding­rijk. Ik verwacht dat hij een manier zal vinden om bij ons terug te ko­men, om ons te helpen.'

De man knikte; hij luisterde ernstig, met gefronst voorhoofd. Cara, die naast de tafel stond, liet doelloos haar Agiel door haar vingers gaan toen ze door Kahlans woorden werd herinnerd aan haar Meester Rahl. Kahlan kon zien aan de blik in Cara's blauwe ogen en aan de ma­nier waarop ze het wapen weer terloops aan het gouden kettinkje rond haar pols liet hangen, dat de Agiel, die met de levende Meester Rahl was verbonden, zijn kracht nog had. Zolang die nog werkte, wisten ze dat Richard in leven was. Dat was alles wat ze wisten. De man sloeg zijn zware cape open. 'Hoe verloopt de oorlog? Iedereen wacht vol spanning op nieuws.'

'Voor zover we weten, zijn we erin geslaagd meer dan honderdduizend van hun soldaten te doden.'

De man hapte naar adem. Zulke aantallen waren onvoorstelbaar voor iemand die uit zo'n klein landje als Herjborgue kwam.

'Dan moeten ze wel verslagen zijn. Zijn ze teruggevlucht naar de Oude Wereld?'

In plaats van zijn blik te beantwoorden, staarde Kahlan naar de hout­blokken in de flakkerende gloed van het vuur. ik vrees dat een derge­lijk verlies de Imperiale Orde nauwelijks verzwakt. We brengen hun aan­tal wel naar beneden, maar ze hebben een leger van meer dan tienmaal zoveel manschappen. Ze vormen nog steeds een bedreiging, op een week marcheren hiervandaan naar het zuiden.'

Kahlan keek op en zag dat hij haar aanstaarde. Ze zag aan de blik in zijn ogen dat hij zich maar moeilijk zoveel mensen kon voorstellen. Zijn door de gure winterstormen rood geworden gezicht was aanzienlijk ver­bleekt.

'Goede geesten...' fluisterde hij. 'We hebben wel geruchten gehoord, maar nu ik hoor dat ze waar zijn...' Met een vertwijfelde blik schudde hij zijn hoofd. 'Hoe zal het ooit mogelijk zijn om een vijand van die om­vang te verslaan?'

'Ik meen me te herinneren dat u een paar jaar geleden in Aydindril was om met de Raad te spreken en dat u wat problemen had na afloop van een banket. Die grote man uit Kelton - ik ben zijn naam vergeten - zat op te scheppen en kwaad te spreken van uw kleine landje. Hij beschimpte u. Herinnert u zich die avond nog? Hoe noemde hij u ook weer?' De ogen van afgevaardigde Theriault schitterden en hij glimlachte. 'Miezerig.'

'Miezerig. Dat was het. Hij vond blijkbaar dat hij beter was dan u, om­dat hij tweemaal zo groot was. Ik weet nog dat er een tafel werd afge­ruimd en dat u tweeën hebt zitten armpjedrukken.' 'Ach, ja, toen was ik jonger, en ik had bovendien een paar glazen wijn gedronken bij het eten.' 'U won.'

Hij lachte zachtjes. 'Niet door lichaamskracht. Hij was verwaand. Ik was misschien slim, en snel... dat is alles.'

'U won; daar gaat het om. Die honderdduizend soldaten van de Orde zijn niet minder dood doordat ze in de meerderheid waren.' De glimlach verdween van zijn lippen, ik begrijp uw punt. Het lijkt me dat de Imperiale Orde het beter nu kan opgeven, nu ze nog mannen over hebben. Ik herinner me hoe die vijfduizend Galeaanse rekruten onder uw aanvoering achter dat leger van vijftigduizend man aan gingen en het hebben geëlimineerd.' Hij leunde met een arm op de ruw uitgehak­te schoorsteenmantel. 'Hoe dan ook, ik snap wat u bedoelt. Als je te­genover een overmacht staat, moet je je verstand gebruiken.' ik heb uw hulp nodig,' zei Kahlan tegen de man. Zijn grote bruine ogen weerspiegelden het licht van het vuur toen hij haar aankeek. 'Wat u maar wilt, Biechtmoeder. Als het binnen mijn macht ligt, krijgt u het.'

Kahlan bukte en schoof nog een houtblok op het vuur. Vonken wervel­den rond voordat ze opstegen in de schoorsteen. 'We hebben wollen capes nodig, met een capuchon eraan, voor de man­schappen.'

Hij hoefde maar kort na te denken. 'Vertel me hoeveel, en ik zal ervoor gaan zorgen. Ik weet zeker dat het geregeld kan worden.' ik heb er minstens honderdduizend nodig; voor ons hele leger dat zich nu hier bevindt. We verwachten elk moment meer mannen, dus als u er nog eens half zoveel bij kunt doen, zou dat een grote bijdrage zijn aan het verslaan van de Orde.'

Terwijl hij wat hoofdberekeningen maakte, gebruikte Kahlan de pook om het nieuwe houtblok naar achteren te duwen, ik weet dat ik geen eenvoudig verzoek doe.'

Hij krabde in zijn dikke grijze haar. 'U hoeft niet te horen hoe moeilijk het zal zijn, daar zult u de oorlog niet mee winnen, dus laat me volstaan met te zeggen dat u ze zult krijgen.'

Het woord van afgevaardigde Theriault was goud waard. Ze richtte zich op en keek hem aan.

'En ik wil dat ze worden gemaakt van gebleekte wol.' Hij trok nieuwsgierig een wenkbrauw op. 'Gebleekte wol?' 'We moeten slim zijn, zoals u al had begrepen. De Imperiale Orde komt uit het diepe zuiden. Richard is daar eens geweest en heeft me verteld dat het klimaat daar heel anders is dan hier, in de Nieuwe Wereld. Hun winters stellen niets voor in vergelijking met de onze. Als ik me niet ver­gis, is de Orde niet gewend aan echte winters, laat staan dat ze weten hoe ze moeten vechten of zelfs maar overleven in zulk weer. De winter­se omstandigheden zijn natuurlijk voor iedereen moeilijk, maar ze zijn in ons voordeel.'

Kahlan balde haar vuist voor zijn gezicht, ik wil ze genadeloos besto­ken. Ik wil het winterweer gebruiken om hen te doen lijden. Ik wil ze uitlokken om te vechten in omstandigheden die ze niet zo goed kennen als wij.

Ik heb de capes met capuchon nodig om onze mannen te camoufleren. Ik wil de omstandigheden gebruiken om dichtbij te kunnen komen bij verrassingsaanvallen en dan voor hun ogen weer te verdwijnen.' 'Hebben ze geen mensen met de gave?'

'Jawel, maar ze hebben geen tovenares naast elke boogschutter staan om hem te vertellen waar hij zijn pijl op moet richten.' Hij streek langs zijn kin. 'Ja, ik zie wat u bedoelt.' Hij sloeg op de schoor­steenmantel als om zijn belofte te bezegelen, ik zal ervoor zorgen dat onze mensen onmiddellijk beginnen. Uw mannen zullen ook warme wan­ten nodig hebben.'

Kahlan glimlachte dankbaar. 'Daar zouden ze heel blij mee zijn. Laat uw mensen de capes meteen naar ons sturen als ze er wat van af hebben. Wacht niet totdat ze allemaal klaar zijn. We kunnen onze verrassings­aanvallen klein beginnen en uitbreiden naarmate u meer capes levert.' Afgevaardigde Theriault trok zijn capuchon omhoog en knoopte zijn zware wollen cape dicht. 'De winter is nog maar net ingevallen. Hoe meer tijd u hebt om hun aantallen te reduceren met het voordeel van het weer aan uw kant, des te beter. Ik kan het beste meteen op weg gaan.' Kahlan greep de man bij de onderarm; dat deed zij als Biechtmoeder niet vaak, maar ieder ander zou het ook doen uit oprechte dankbaarheid voor hulp.

Terwijl Cara en zij voor de hut stonden en de afgevaardigde en zijn gar­disten nakeken, die wegploeterden door de sneeuw, hoopte Kahlan dat de voorraad witte capes snel binnen zou komen en dat ze zo effectief zouden zijn als ze hoopte.

'Denkt u echt dat we doeltreffend oorlog kunnen voeren in de winter?' vroeg Cara.

Kahlan keerde zich om naar de deur. 'We moeten wel.' Voordat ze weer naar binnen ging, kreeg Kahlan een stoet mensen in het oog die tussen de bomen door omhoogkwam. Toen ze wat dichterbij waren, zag ze dat generaal Meiffert voorop liep. Verder kon ze Adie, Verna, Warren en Zedd onderscheiden, die naast vier ruiters liepen. De middagzon werd weerkaatst in het gevest van het zwaard van de voor­ste ruiter.

Kahlans adem stokte toen ze zag wie het was.

Zonder de moeite te nemen weer naar binnen te gaan om haar cape of bontmantel te halen, rende ze door de sneeuw naar beneden om hem te begroeten. Cara kwam vlak achter haar aan.

'Harold!' riep ze uit toen ze dichterbij was. 'O Harold! We zijn zo blij je te zien!'

Haar halfbroer was eindelijk toch uit Galea gekomen. Toen zag Kahlan een paar van de andere mannen die achter hem reden, en ze hapte op­nieuw naar adem van verrassing. Daar waren kapitein Bradley Ryan, be­velhebber van de Galeaanse rekruten met wie ze had gevochten, en zijn luitenant, Flin Hobson. Ze dacht sergeant Frost te herkennen, in de ach­terhoede. Haar gezicht deed pijn van het grijnzen terwijl ze door de die­pe sneeuw naar hen toe rende.

Kahlan wilde haar halfbroer wel van zijn paard trekken om hem te om­helzen. In het uniform van een Galeaanse hoofdofficier, veel onopval­lender dan hun groot tenue, zag hij er voornaam uit op zijn raspaard. Ze besefte nu pas goed hoe ongerust ze was geweest omdat hij zo lang was weggebleven.

Harold gedroeg zich als de prins die hij was en boog voor haar in het zadel. Verder glimlachte hij alleen even vertrouwelijk naar haar. 'Biechtmoeder. Ik ben blij dat ik u in goede gezondheid tref.' Kapitein Ryan grijnsde wel, ook al liet prins Harold dat achterwege. Kahlan had goede herinneringen aan Bradley en Flin, aan hun moed en onverschrokkenheid. De gevechten waren gruwelijk geweest, maar ze dacht graag terug aan het gezelschap van die goede soldaten, allemaal eerlijke jongemannen. Ze hadden al eerder het onmogelijke gedaan, en daarvoor waren ze ook nu gekomen.

Kahlan stond naast Harolds paard en reikte naar zijn hand. 'Kom bin­nen. Daar brandt een lekker vuur.' Ze gebaarde naar de kapitein, de lui­tenant en de sergeant. 'Jullie ook. Kom binnen, dan kunnen jullie je war­men.'

Kahlan wendde zich tot de anderen, die lang niet zo vrolijk keken als ze volgens Kahlan moesten doen. 'We kunnen er allemaal in. Kom binnen.'

Prins Harold stapte uit de stijgbeugel op de besneeuwde grond. 'Biecht­moeder, ik...'

Kahlan kon het niet laten. Ze sloeg haar armen om haar halfbroer. Hij was een beer van een vent, net als hun vader, koning Wyborn, was ge­weest. 'Harold, ik ben zo blij je te zien. Hoe is het met Cyrilla?' Cyrilla, Harolds zus en Kahlans halfzus, was een jaar of tien ouder dan Kahlan. Cyrilla leek al wel een eeuwigheid ziek te zijn. Toen ze door de Orde gevangen was genomen, was ze in de kuil gegooid met een bende moordenaars en verkrachters. Harold had haar gered, maar ze was zo mishandeld dat ze er geestelijk van in de war was en zich niet meer be­wust was van haar omgeving. Ze kwam maar af en toe bij zinnen. Als ze bijkwam, schreeuwde en huilde ze meestal onbeheerst. Een van de ke­ren dat ze helder was, had ze Kahlan gevraagd te beloven koningin van Galea te worden en te zorgen voor de veiligheid van haar volk. Harold, die opperbevelhebber van het Galeaanse leger wilde blijven, had de troon geweigerd. Kahlan had haar wens met tegenzin ingewilligd. Harolds blik ging even naar de anderen. 'Biechtmoeder, we moeten pra­ten.'