97
Drie dagen na de confrontatie stond Byrne aan het voeteneind van een ziekenhuisbed en keek hoe Victoria lag te slapen. Ze leek zo klein onder de dekens. De artsen hadden alle slangetjes weggehaald, behalve één enkel infuus.
Hij dacht terug aan de nacht dat ze hadden gevreeën, en hoe goed ze had gevoeld in zijn armen. Het leek al zo lang geleden.
Ze opende haar ogen.
'Hallo,' zei Byrne. Hij had haar nog niets verteld over de gebeurtenissen in North Philly. Daar was nog alle tijd voor.
‘Hallo.’
‘Hoe gaat het?’ vroeg Byrne.
Victoria wapperde slapjes met haar handen. Niet goed, niet slecht. In elk geval had ze weer wat kleur in haar gezicht. ‘Mag ik wat water, alsjeblieft?’ vroeg ze.
‘Is dat wel toegestaan?’
Victoria keek kwaad.
‘Oké, oké,' zei Byrne. Hij liep om het bed heen en bracht het glas met het rietje naar haar mond. Ze dronk wat en liet haar hoofd op het kussen terugzakken. Elke beweging deed haar pijn.
‘Dank je.’ Ze keek hem aan, met een stille vraag op haar lippen. Haar zilveren ogen hadden een zweem van hazelnootbruin in het vroege avondlicht dat door het raam naar binnen stroomde. Het was hem nog niet eerder opgevallen. ‘Matisse is dood?’ vroeg ze ten slotte.
Byrne vroeg zich af hoeveel hij haar moest vertellen. Ze zou de waarheid toch wel te horen krijgen, wist hij. Voorlopig hield hij het kort. ‘Ja.’ Victoria knikte even, sloot haar ogen en boog haar hoofd. Byrne vroeg zich af wat dat gebaar betekende. Hij kon zich niet voorstellen dat Victoria - of wie dan ook — een gebed zou zeggen voor de ziel van de man, maar hij wist ook dat Victoria Lindstrom een beter mens was dan hij ooit kon hopen te zijn.
Na een paar seconden keek ze hem weer aan. ‘Ze zeggen dat ik morgen naar huis mag. Ben jij er dan ook?’
‘Ik zal er zijn,' zei Byrne. Hij wierp een blik in de gang, stapte toen snel naar voren en opende de gaatjes tas die over zijn schouder hing. Een natte neus kwam naar buiten en een paar levendige ogen namen de omgeving op. ‘En hij ook.’
Victoria glimlachte en stak een arm uit. De pup likte haar hand en kwispelstaartte hevig in de tas. Byrne had al een naam bedacht voor het hondje. Hij zou hem Poetin noemen, niet naar de Russische president, maar naar Raspoetin, omdat de hond zich al een woesteling had getoond in Byrnes appartement. Byrne had zich erbij neergelegd dat hij voortaan zijn pantoffels per dozijn zou moeten kopen.
Hij ging op de rand van het bed zitten en keek naar Victoria toen ze weer in slaap viel. Hij zag hoe ze ademde en was dankbaar voor elke keer dat haar borst rees en daalde. Hij dacht aan Colleen, haar veerkracht en haar sterkte. De afgelopen dagen had hij van zijn dochter veel geleerd over het leven. Met tegenzin had ze toegestemd in een aantal sessies van slachtofferhulp. Byrne had een consulente geregeld die vloeiend gebarentaal sprak. Victoria en Colleen. Zijn zonsopkomst en zonsondergang. Ze leken zoveel op elkaar.
Wat later dwaalde Byrnes blik naar het raam en zag hij tot zijn verbazing dat het donker was. Hij keek naar hun spiegelbeeld in het glas. Twee beschadigde mensen. Twee mensen die elkaar op de tast hadden gevonden. Samen, dacht hij, zouden ze misschien één compleet mens kunnen vormen.
Misschien was dat genoeg.