46
De morfine was als een witte sneeuw gors die hem droeg. Samen stegen ze steeds hoger. Ze vlogen over het rijtjeshuis van zijn grootmoeder in Parrish Street, waar de Buick LeSabre van zijn vader langs de stoep stond en grijsblauwe rook uitbraakte.
De tijd maakte vreemde capriolen. De pijn strekte zijn klauwen weer naar hem uit. Heel even was hij weer een jonge vent, die kon vechten, boksen, terugslaan. Maar de kanker was een zwaargewicht. En snel. Een linkse hoek in zijn maag; de pijn vlamde rood op. Hij drukte op het knopje. Even later streelde een koele witte hand zachtjes zijn voorhoofd...
Hij voelde een aanwezigheid in de kamer. Toen hij opkeek, zag hij iemand aan het voeteneind staan. Zonder zijn bril - en zelfs die hielp niet veel meer, tegenwoordig - kon hij de man niet herkennen. Hij had zich dikwijls afgevraagd wat hij het eerst zou kwijtraken, maar hij had niet verwacht dat het zijn geheugen zou zijn. In zijn werk, in zijn leven, was zijn geheugen het belangrijkst geweest. Herinneringen bleven je achtervolgen. Herinneringen konden je redden. Zijn langetermijnge-heugen leek nog intact. De stem van zijn moeder. Het luchtje van zijn vader, een mengeling van tabak en 3-in-one Oil. Dat waren zijn zintuigen, maar nu leken zijn zintuigen hem in de steek te laten.
Wat had hij gedaan?
Hoe heette ze?
Hij wist het niet meer. Hij kon zich niet veel meer herinneren, nu.
De gestalte kwam dichterbij. De witte dokters jas glansde in een hemels licht. Was hij al dood? Nee. Hij voelde zijn armen en benen nog, zwaar en dik. De pijn sneed door zijn onderbuik, de pijn die betekende dat hij nog leefde. Hij drukte op de lijfknop en de ogen van het meisje keken hem aan vanuit het donker.
Hoe gaat het, dokter?’ vroeg hij ten slotte.
‘Met mij goed, antwoordde de man. ‘Hebt u veel pijn?’
Hebt u veel pijn?
De stem klonk bekend. Een stem uit zijn verleden.
De man was geen dokter.
Hij hoorde iets breken, toen een sissend geluid. Het gesis zwol aan tot een gebulder in zijn oren, een angstwekkend geloei. En er was alle reden voor die angst. Het was het geluid van zijn eigen dood.
Maar algauw leek dat geluid uit een plek in North Philadelphia te komen, een smerige, ellendige plek die al meer dan drie jaar zijn nachtmerries beheerste, een verschrikkelijke plaats waar een jong meisje was gestorven, een meisje dat hij nu snel terug zou zien, daar was hij van overtuigd.
En die gedachte, meer nog dan zijn eigen dood, deed rechercheur Phil-lip Kessler huiveren, tot in het diepst van zijn ziel.