94
Byrne wist dat Jessica hem had gered. Dat zou hij nooit vergeten, evenmin als hij het haar ooit volledig zou kunnen vergoeden.
Niemand hoeft het te weten...
Byrne had zijn pistool tegen het hoofd van Ian Whitestone gedrukt, die hij voor de Acteur aanzag. Toen hij de film lampen kapot had geschoten was er een groot tumult ontstaan in de duisternis. Gestommel en gestruikel. Byrne was de richting kwijtgeraakt. Hij kon niet het risico nemen nog eens te vuren. Toen hij om zich heen sloeg met de kolf van zijn pistool, had hij iemand flink geraakt. Ten slotte vond hij het lichtknopje en deed de plafond lamp aan. De monnik had midden in de kamer op de grond gelegen.
De beelden die hij had doorgekregen waren afkomstig geweest uit Whi-testones eigen verdorven verleden: wat hij met Angelika Butler had uitgespookt, en met al die vrouwen op de banden die ze in de hotelkamer van Seth Goldman hadden gevonden. Onder zijn masker en zijn monnikspij waren Whitestones handen geboeid en had hij een prop in zijn mond. Hij had geprobeerd Byrne te vertellen wie hij was. Byrnes pistool was niet geladen, maar hij had een vol magazijn in zijn zak. Als Jessica niet was binnengekomen...
Hij zou het nooit weten.
Op dat moment brak er een stormram door de dicht geschilderde etalageruit. Verblindend wit licht stroomde de kamer in, binnen een paar seconden gevolgd door een stuk of tien nerveuze rechercheurs, met getrokken pistolen en de adrenaline tot aan hun oren.
‘Stop!’ riep Jessica, terwijl ze haar penning hoog in de lucht hield. ‘Alles onder controle!’
Eric Chavez en Nick Palladino stormden door de opening en stelden zich op tussen Jessica en de andere rechercheurs en FBI agenten, die iets te gretig leken om hard in te grijpen. De twee mannen hieven hun armen en bleven beschermend naast Byrne en Jessica staan. Ian Whi-testone lag snikkend op de grond.
De blauwe moederschoot. Ze voelden zich beschut. Niets kon hun meer gebeuren.
Het was echt voorbij.
Tien minuten later, toen de machine van het sporenonderzoek om hen heen op toeren kwam, de gele linten werden uitgerold en de technische recherche aan haar plechtige ritueel begon, keek Byrne naar Jessica met die enige, onuitgesproken vraag op zijn lippen. Ze trokken zich terug naar een hoekje bij het voeteneind van het bed. ‘Hoe wist je dat Butler achter je stond?’
Jessica keek de kamer rond. Nu, in het heldere zonlicht, was het allemaal zo duidelijk. De hele kamer ging schuil onder een dofglanzende laag stof. Aan de muren hingen goedkoop ingelijste foto’s uit een verbleekt verleden. Een stuk of zes krukken met leren zittingen lagen op hun kant. En dan waren er de bordjes: WATERIJS, FRISDRANK, ROOMIJS, SNOEP.
‘Het is Butler niet,' zei Jessica.
De kiem was al bij haar geplant toen ze het rapport had gelezen over de inbraak bij Edwina Matisse, met de namen van de agenten die erop af waren gegaan. Ze had het toen niet willen geloven, maar ze had het bijna zeker geweten op het moment dat ze met die oude vrouw had gesproken, naast de voormalige snoepwinkel. Mevrouw V. Talman. ‘Van!’ had de oude vrouw geroepen. Maar het was niet haar man die ze riep. Het was haar kleinzoon.
Van... een afkorting van Vandemark.
Eén keer is het er bijna van gekomen.
Hij had de batterij uit haar portofoon gehaald. Het lijk in de andere kamer was Nigel Butler.
Jessica liep naar de man in de monnikspij toe en trok het masker van zijn gezicht. Hoewel ze moesten wachten op de officiële uitspraak van de politie arts, was er geen enkele twijfel bij Jessica of wie dan ook. Agent Mark Underwood was dood.