63
Het buurtonderzoek in de omgeving van het huis waar Julian Matisse was vermoord leverde niets op. Dat had ook niemand verwacht. Geheugenverlies, doof- en blindheid tierden welig in die wijk van North Phil-ly, vooral als de politie iets wilde weten. De broodjeszaak naast het huis was om elf uur dichtgegaan en niemand had Matisse die avond gezien; of een man die een koffer met een kettingzaag vervoerde. Op het huis was beslag gelegd en als Matisse daar had gewoond - waar geen enkele aanwijzing voor was - had hij het gekraakt.
Twee rechercheurs van de speciale opsporingsdienst waren de kettingzaag nagegaan. Het ding was door een houthandel gekocht in Camden, New Jersey, en een week geleden als gestolen opgegeven. Dat spoor liep dood. Er was nog geen informatie over het geborduurde jack.
Om vijf uur had Ian Whitestone nog altijd niet gebeld. Het viel niet te ontkennen dat Whitestone een beroemdheid was, en de omgang met beroemdheden in een politieonderzoek was een delicate zaak. Maar ze hadden goede redenen om met hem te praten. Iedere rechercheur van het team wilde hem wel oppakken voor een verhoor, maar zo eenvoudig lag het niet. Jessica wilde net Paul DiCarlo terugbellen om hem onder druk te zetten toen Eric Chavez een hand opstak en met zijn telefoon zwaaide.
‘Gesprek voor je, Jess.’
Jessica pakte haar telefoon en drukte op de knop. ‘Moordzaken. Balza-no.'
‘Rechercheur, u spreekt met Jake Martinez.’
Die naam kwam haar vaag bekend voor, maar ze kon hem niet onmiddellijk plaatsen. ‘Ja?’
‘Agent Jacob Martinez, de partner van Mark Underwood. We hebben elkaar ontmoet bij Finnigan’s Wake.
‘O ja,' zei ze. ‘Wat kan ik voor u doen, agent?’
‘Nou, ik weet niet wat ik ervan moet denken, maar we zijn hier in Point Breeze om het verkeer te regelen terwijl ze het decor afbreken voor die film waar ze mee bezig zijn. De eigenaresse van een van de winkels in 23rd hield ons aan en zei dat er een vent bij haar in de winkel was die aan het signalement van uw verdachte beantwoordde.’
Jessica wenkte Byrne. ‘En hoelang geleden was dat?’
‘Een paar minuten maar,' zei Martinez. ‘Ze is een beetje moeilijk te verstaan omdat ze Haïtiaans of Jamaicaans is, of zoiets. Maar ze had de tekening uit The Inquirer in haar hand en ze bleef maar wijzen. Die man was in haar winkel geweest, zei ze. En volgens mij had haar kleinzoon een beetje ruzie met hem gemaakt.’
De compositie tekening van de Acteur had in de ochtendkranten gestaan. ‘Ben je gaan kijken?’
‘Ja, maar er is niemand meer in de winkel.’
‘Heb je alles doorzocht?’
‘Ja. Voor en achter.’
‘Geef me het adres,' zei Jessica.
Martinez noemde straat en nummer.
‘Wat voor winkel is het?’ vroeg Jessica.
‘Een bodega, zei hij. ‘Broodjes, chips, frisdrank. Stelt niet veel voor.’ ‘Waarom denkt ze dat die man onze verdachte was? Wat moest hij in die bodega?’
‘Dat vroeg ik haar ook,' zei Martinez, ‘en toen wees ze naar achteren.’ ‘Ja?’
‘Ze hebben een video afdeling.’
Jessica hing op en gaf een beknopt verslag aan de andere rechercheurs. Ze hadden die dag al meer dan vijftig telefoontjes gekregen van mensen die dachten dat ze de Acteur in hun straat, hun tuin of het park hadden gezien. Waarom zou dit anders zijn?
‘Omdat die winkel een video afdeling heeft,' zei Buchanan. ‘Jij en Kevin gaan erop af.’
Jessica haalde haar wapen uit haar la en gaf Eric Chavez het adres. ‘Zoek agent Cahill,' zei ze, ‘en vraag of hij hier naartoe komt.’
De rechercheurs stonden voor de winkel, een vervallen eetzaakje dat Cap-Haitien heette. De agenten Underwood en Martinez hadden poolshoogte genomen en waren weer teruggegaan naar hun werk. De gevel van de zaak was een lappendeken van houten platen, helder rood, blauw en geel gelakt, met oranje metalen stangen aan de bovenkant. Handgeschreven bordjes in de etalages adverteerden gebakken pisang, grio, Creole fried chicken en een Haïtiaans bier dat Prestige heette. Er was ook een bordje met de tekst VIDEO AU LOYER.
Er waren ongeveer twintig minuten verstreken, vertelde de eigenaresse van de winkel — een oudere Haïtiaanse vrouw, Idelle Barbereau — sinds de man bij haar binnen was geweest. Het leek niet waarschijnlijk dat de verdachte, als hij het was, nog in de buurt zou zijn. De vrouw beschreef de man zoals hij ook op de tekening stond: blank, normaal postuur, met een grote zonnebril, een cap van de Flyers en een donkerblauw jack. Ze zei dat hij binnen was gekomen, bij de kasten in het midden had rondgehangen en toen naar de kleine video afdeling achterin was geslenterd. Daar was hij een minuutje gebleven voordat hij terugliep naar de deur. Toen hij binnenkwam had hij iets in zijn handen gehad, maar toen hij naar buiten ging niet meer. Ze had The Inquirer op de toonbank liggen, opengeslagen bij de compositie tekening.
Terwijl de man achterin was had ze haar kleinzoon uit de kelder geroepen. Fabrice, een stevige knul van negentien, had de deur geblokkeerd en geprobeerd de verdachte tegen te houden. Hij leek een beetje ontdaan toen Jessica en Byrne met hem praatten.
‘Zei de man nog iets?’ vroeg Byrne.
‘Nee,' antwoordde Fabrice. ‘Helemaal niks.’
‘Hoe ging het precies?’
Fabrice had de deuropening versperd in de hoop dat zijn grootmoeder op tijd de politie zou kunnen halen. Toen de man zich langs hem heen wilde wringen had Fabrice hem bij zijn arm gepakt. Maar de man had Fabrice bliksemsnel opzij gedraaid en zijn rechterarm tegen de deurpost geklemd. Voordat hij het wist ging hij tegen de grond, vertelde Fabrice. Maar voordat hij viel had hij nog wel uitgehaald met zijn linkervuist en de man geraakt. En goed ook.
‘Waar heb je hem geslagen?’ vroeg Byrne, met een blik op de linkerhand van de jongen. Fabrice’ knokkels waren enigszins gezwollen.
‘Daar,' zei Fabrice, wijzend naar de deuropening.
‘Nee, ik bedoel op zijn lichaam.’
‘Dat weet ik niet,'zei hij. ‘Ik had mijn ogen dicht.’
‘En toen?’
‘Het volgende moment lag ik voorover, op mijn gezicht, happend naar lucht.’ Fabrice haalde diep adem, om de politie - of zichzelf - ervan te overtuigen dat hij niets mankeerde. ‘Het was een sterke vent.’
Daarna was de man naar buiten gerend, vervolgde Fabrice. Tegen de tijd dat zijn grootmoeder achter de toonbank vandaan kon komen om de politie te waarschuwen, was de man al verdwenen. Idelle zag agent Martinez het verkeer regelen en vertelde hem wat er was gebeurd.
Jessica keek de winkel rond, naar het plafond en naar de hoeken.
Er waren geen bewakingscamera’s.
Jessica en Byrne doorzochten de winkel. Er hing een doordringende lucht van pepers en kokosmelk en in de kasten zagen ze de gebruikelijke producten: soep, vlees in blik, snacks, schoonmaakmiddelen en wat cosmetica. Er was ook een grote uitstalling van kaarsen, droomboeken en andere zaken die verband hielden met de Santeria, het Afro-Caribische geloof.
Achter in de winkel was een kleine nis met een paar ijzerdraadrekken met videobanden. Boven de rekken hingen twee verbleekte filmaffiches, L’Homme sur les Quais en The Golden Mistress, naast wat kleinere foto’s van Franse en Caribische filmsterren, voornamelijk tijdschriftfoto’s, met vergeeld plakband tegen de muur bevestigd.
Jessica en Byrne stapten de nis binnen. Er waren in totaal ongeveer honderd videobanden. Jessica bekeek de ruggen. Buitenlandse titels, kinderfilms, een paar grotere films uit de laatste zes maanden. Bijna alles was Franstalig.
Er zat niets tussen wat haar aansprak. Ze vroeg zich af of er in een van deze films een moord in een badkamer voorkwam. Waar bleef Terry Cahill? Misschien had hij een idee. Jessica begon al te denken dat de oude vrouw het zich had verbeeld en dat haar kleinzoon zich voor niets tegen de grond had laten slaan toen ze het zag. Daar, op de onderste rij links, stond een video met een dubbel geslagen elastiek eromheen.
'Kevin,' zei ze. Byrne kwam naar haar toe.
Jessica trok een latex handschoen aan en pakte de band zonder erbij na te denken. Er was geen enkele reden om aan te nemen dat er explosie-ven in de doos zaten, maar aan de andere kant wist ze ook niet waartoe deze stroom van geweld zou leiden. In gedachten schold ze zichzelf uit.
Deze keer had ze de kogel nog kunnen ontwijken. Maar er zat wel iets aan de video vast.
Een roze Nokia mobieltje.
Voorzichtig draaide Jessica de doos om. Het telefoontje stond aan, maar er was niets te zien op het kleine lcd-scherm. Byrne hield een grote bewijs zak open. Jessica liet de video doos erin verdwijnen. Hun blikken kruisten elkaar.
Ze hadden allebei een redelijk vermoeden van wie dat telefoontje was.
Een paar minuten later stonden ze voor de winkel, die inmiddels was afgegrendeld, wachtend op de technische recherche. Ze keken de straat door. De filmploeg was nog bezig hun spullen te verzamelen, kabels op te spoelen, lampen in te pakken en werktafels te demonteren. Jessicas blik gleed over de medewerkers. Keek ze nu naar de Acteur? Zou een van de mensen die daar heen en weer liepen verantwoordelijk zijn voor die afschuwelijke misdrijven? Ze draaide zich weer om naar Byrne, die naar de gevel van de winkel staarde. Ze trok zijn aandacht.
‘Waarom hier?’ vroeg Jessica.
Byrne haalde zijn schouders op. ‘Waarschijnlijk omdat hij weet dat we alle echte videotheken in de gaten houden,' zei hij. ‘Als hij een band wil terugzetten, kan hij alleen terecht in zo’n winkeltje als dit.’
Jessica dacht daarover na. Hij zou wel gelijk hebben. ‘Moeten we dan ook de bibliotheken bewaken?’
Byrne knikte. ‘Waarschijnlijk.
Voordat Jessica kon antwoorden kreeg ze een bericht door op haar portofoon. Het klonk verward en onverstaanbaar. Ze haalde het apparaat van haar riem en stelde het volume bij. ‘Zeg dat nog eens.’
Een paar seconden ruis, en toen: ‘Die klootzakken van de FBI hebben geen respect.’
Het klonk als Terry Cahill. Nee, dat kon niet. Of wel? Als hij het was, moest ze hem verkeerd hebben verstaan. Ze wisselde een blik met Byrne. ‘Wil je dat herhalen?’
Nog wat geruis. Toen: ‘Die klootzakken van de FBI hebben geen respect. Een koude hand sloot zich om Jessicas maag. Ze kende die regel. Het was een zinnetje van Sonny Corleone uit The Godfather. Ze had die film wel duizend keer gezien. En Terry Cahill zou geen geintjes maken. Niet op zo’n moment.
Terry Cahill was in moeilijkheden.
‘Waar ben je?’ vroeg Jessica.
Stilte.
‘Agent Cahill,' zei Jessica, ‘wat is uw positie?’
Niets. Een doodse, ijzige stilte.
Toen hoorden ze een pistoolschot.
‘Vuurgevecht!’ schreeuwde Jessica in haar portofoon. Onmiddellijk had ze haar wapen getrokken, net als Byrne. Ze keken de straat door. Geen spoor van Cahill. De zendertjes hadden een beperkt bereik. Hij kon niet ver zijn.
Binnen een paar seconden hadden ze een oproep om assistentie gedaan en tegen de tijd dat ze bij de hoek van 23rd en Moore kwamen stonden er al vier patrouillewagens, schots en scheef geparkeerd. De agenten sprongen uit hun wagens. Iedereen keek naar Jessica. Ze dirigeerde de mannen naar hun posities, terwijl zij en Byrne het steegje achter de winkels binnenslopen, met hun wapens in de aanslag. Er kwamen geen berichten meer van Cahills portofoon.
Wanneer is hij hier gekomen, dacht Jessica. En waarom heeft hij zich niet bij ons gemeld?
Langzaam liepen ze het steegje door. Aan weerskanten waren ramen, deuropeningen en nissen. De Acteur kon zich overal verborgen houden. Opeens vloog er een raam open. Een paar latinojochies van zes of zeven, waarschijnlijk aangelokt door het geluid van de sirenes, staken hun hoofd naar buiten. Ze zagen de wapens en de verbazing op hun gezicht maakte eerst plaats voor angst en toen voor opwinding.
‘Naar binnen, alsjeblieft,' zei Byrne. Ze sloten onmiddellijk het raam en trokken de gordijnen dicht.
Jessica en Byrne slopen verder, gespitst op elk geluid. Jessica stelde met haar vrije hand het volume van de portofoon bij. Omhoog, omlaag. En weer terug. Niets.
Ze sloegen een hoek om naar een kort straatje dat uitkwam op Point Breeze Avenue. En daar zagen ze hem. Terry Cahill zat op de grond, met zijn rug tegen de stenen muur en zijn hand tegen zijn rechterschouder gedrukt. Er was op hem geschoten. Bloed droop onder zijn vingers vandaan en kleurde de mouw van zijn witte overhemd rood. Jessica rende naar hem toe. Byrne meldde hun positie en hield de omgeving in de gaten. Zijn blik gleed over de ramen en daken boven hun hoofd. Het
gevaar was misschien nog niet voorbij. Binnen een paar seconden arriveerden er vier agenten, onder wie Underwood en Martinez. Byrne gaf instructies.
‘Zeg wat, Terry,' zei Jessica.
‘Het gaat wel,' zei hij met opeengeklemde tanden. ‘Het is maar een vleeswond.’ Een klein straaltje vers bloed druppelde nog steeds tussen zijn vingers door. De rechterkant van zijn gezicht begon op te zwellen. ‘Heb je zijn gezicht gezien?’ vroeg Cahill.
Cahill schudde zijn hoofd. Hij verging van de pijn, dat was duidelijk. Jessica meldde in haar portofoon dat de verdachte nog steeds op vrije voeten was. Ze hoorde minstens vier of vijf andere sirenes naderen. Als je een oproep deed voor assistentie omdat er een politieman was neergeschoten, dan kwamen ook de duvel en zijn ouwe moer.
Maar zelfs met twintig agenten om het hele gebied uit te kammen stond na vijf minuten wel vast dat hun verdachte was ontkomen. Alweer.
De Acteur was in rook opgegaan.
Toen Jessica en Byrne in het steegje achter de winkel terugkwamen waren Ike Buchanan en vijf of zes rechercheurs al gearriveerd. Ziekenbroeders bekommerden zich om Terry Cahill. Een van de verplegers keek Jessica aan en knikte. Cahill zou er wel bovenop komen. ‘Voorlopig even niet golfen,' zei Cahill toen ze hem op een brancard tilden. ‘Wil je nu mijn verklaring al?’
‘Dat komt nog wel in het ziekenhuis,' zei Jessica. ‘Maak je geen zorgen.’ Cahill knikte en maakte een grimas van pijn toen ze de brancard in de wagen schoven. Hij keek Jessica en Byrne aan. ‘Doe me een plezier, mensen.’
‘Zeg het maar, Terry,' zei Jessica.
‘Neem die klootzak te grazen,' zei hij. ‘En goed.’
De rechercheurs liepen wat heen en weer rond de plaats delict waar Cahill was neergeschoten. Niemand zei het, maar ze voelden zich een stel groentjes, vers van de academie. De technische recherche had gele linten gespannen en zoals altijd verzamelde zich een menigte toeschouwers. Vier technisch rechercheurs begonnen de omgeving te onderzoeken op sporen. Jessica en Byrne stonden tegen een muur geleund, diep in gedachten.
Toegegeven, Terry Cahill was een FBI-agent en dikwijls bestond er grote rivaliteit tussen de twee diensten, maar toch was hij een politieman die een zaak in Philadelphia onderzocht. En de grimmige gezichten en woedende blikken van iedereen hier spraken boekdelen. Je schoot geen diender neer in Philadelphia.
Na een paar minuten hield Jocelyn Post, een veteraan van de technische recherche, een pincet omhoog, grijnzend van oor tot oor. Tussen de punten klemde ze een afgevuurde kogel.
‘O ja!’ zei ze. ‘Kom maar bij Mama J.’
Hoewel ze de patroon hadden gevonden die Terry Cahill in zijn schouder had getroffen was het niet altijd eenvoudig om het kaliber en type vast te stellen als hij eenmaal was afgevuurd, vooral als de kogel een stenen muur had geraakt, zoals in dit geval.
Toch was het goed nieuws. Steeds als er een tastbaar bewijsstuk werd gevonden, iets wat ze konden testen, analyseren, fotograferen, traceren en op vingerafdrukken controleren, was dat een stap vooruit.
‘We hebben de kogel,' zei Jessica. Het was maar een kleine stap, maar beter dan niets. ‘Het is een begin.’
‘En dat is nog niet alles,' zei Byrne.
‘Wat bedoel je?’
‘Kijk.’
Byrne hurkte en pakte een metalen spaak van een kapotte paraplu die tussen een hoop vuilnis lag. Met die spaak tilde hij de punt van een plastic vuilniszak op. Daar, half verborgen naast de container, lag een klein kaliber pistool, een gekraste, goedkope zwarte .25. Het leek hetzelfde wapen als ze in de scène op de band van Fatal Attraction hadden gezien.
Dit was geen kleine stap meer.
Ze hadden het pistool van de Acteur.