13
Het Rivercrest Motel was een smoezelig trefpunt voor vluchtige contacten aan 33rd en Dauphin Street in West Philly, een paar straten van de rivier de Schuylkill. Het had twintig kamers en maar één verdieping, in een L-vorm, met een door onkruid overwoekerd parkeerterrein en een paar defecte frisdrankautomaten aan weerskanten van de deur van het kantoortje. Er stonden vijf auto’s op het parkeerterrein, waarvan twee op blokken.
De bedrijfsleider van het motel was een zekere Karl Stott, een vermoeide man van vijftig, afkomstig uit Alabama, met de vochtige lippen van een alcoholist, pokdalige wangen en een paar marine tatoeages op zijn onderarmen. Hij woonde in een van de kamers van het motel.
Jessica deed het woord. Byrne hield zich op de achtergrond en keek fronsend toe. Die werkwijze hadden ze van tevoren afgesproken.
Een paar minuten over halfvijf arriveerde Terry Cahill, die op het parkeerterrein bleef, de omgeving observeerde, aantekeningen maakte en rondliep.
'Ik meen dat die douche stangen twee weken geleden zijn geïnstalleerd,' zei Stott, terwijl hij met enigszins trillende handen een sigaret aanstak. Ze zaten in het kleine, sjofele kantoor van het motel, waar het naar warme salami rook. Aan de muren hingen affiches met de belangrijkste bezienswaardigheden van Philadelphia - Independence Hall, Penn’s Landing, Logan Square, het museum voor beeldende kunsten - alsof de clientèle van het Rivercrest Motel uit toeristen bestond. Jessica zag dat iemand een kleine Rocky Balboa op de trappen van het museum had getekend.
Jessica zag ook dat Karl Stott al een brandende sigaret in een asbak op de balie had liggen.
‘U had er nog een,' zei ze.
‘Wat?’
‘U had nog een sigaret,' zei Jessica, wijzend naar de asbak.
‘Jezus, zei hij, en hij drukte de oude uit.
‘Beetje zenuwachtig?’ vroeg Byrne.
‘Eh, ja!’ zei Stott.
‘Waarom?’
‘Ja, waarom dacht je? Jullie zijn van Moordzaken. Alle reden om zenuwachtig te zijn.’
‘Hebt u dan pas nog iemand vermoord?’
Stott maakte een grimas. ‘Wat? Nee!’
‘Dan hoeft u zich geen zorgen te maken,' zei Byrne.
Natuurlijk zouden ze Stotts verleden nagaan, maar Jessica zette al een rode streep onder zijn naam in haar opschrijfboekje. Hij had een strafblad, daar was ze van overtuigd. Ze liet de man een foto van de badkamer zien.
‘Kunt u ons zeggen of deze foto hier genomen is?’ vroeg ze.
Stott tuurde naar de print. ‘Het lijkt er wel op.’
‘Enig idee welke kamer het kan zijn?’
Stott snoof. ‘Of het de presidentiële suite is, bedoelt u?’
‘Pardon?’
Hij maakte een gebaar door het armoedige kantoortje. ‘Ziet het er hier uit als de Crowne Plaza?’
‘Meneer Stott, ik zal u een voorstel doen,' zei Byrne terwijl hij zich over de balie boog, met zijn gezicht vlak bij dat van de bedrijfsleider. De man verstijfde onder zijn granieten blik.
‘En dat is?’
‘U kunt meewerken, anders zullen we deze tent twee weken sluiten om elke tegel, elke la, elke schakelaar te onderzoeken. En bovendien noteren we het kenteken van elke auto die op het parkeerterrein stopt.’
‘Is dat een voorstel?’
‘Geloof me maar. Een heel goed voorstel. Want op dit moment zou mijn partner u het liefst naar het Roundhouse sleuren om u voorlopig in een cel te zetten,' antwoordde Byrne.
Weer een lachje, maar lang niet zo spottend deze keer. ‘Is dit zo’n spelletje? Goedschiks of kwaadschiks?’
‘Nee. Het is kwaadschiks of nog erger. Meer keuzes hebben we niet.’ Stott staarde even naar de grond en leunde toen langzaam naar achteren, bij Byrne vandaan. ‘Sorry, hoor. Ik ben gewoon een beetje...’ ‘Zenuwachtig.
‘Ja.’
‘Dat zei je al. Goed. Rechercheur Balzano had u iets gevraagd.
Stott haalde diep adem en vervuilde de lucht toen met een rochelende haal aan zijn sigaret. Hij keek weer naar de foto. ‘Ik weet niet precies welke kamer het is, maar aan de indeling te zien moet het een even nummer zijn.’
‘Waarom?’
‘Omdat de wc’s hier rug aan rug staan. Als het een oneven nummer was, zou de badkuip aan de andere kant zijn.’
‘Kunt u nog preciezer zijn?’ vroeg Byrne.
‘Als mensen hier komen voor... een paar uur, proberen we ze een kamer te geven tussen nummer 5 en 10.
‘Waarom?’
‘Die liggen aan de andere kant van het gebouw, weg van de straat. Die mensen houden het graag discreet.’
‘Dus als de kamer op de foto er een uit dat rijtje is, zou het nummer 6, 8 of 10 moeten zijn.’
Stott tuurde naar de watervlekken op het plafond en maakte een berekening in zijn hoofd. Rekenen was niet zijn sterkste kant, leek het. Ten slotte keek hij Byrne weer aan. ‘Ja.’
‘Waren er de afgelopen weken ook problemen met gasten in die kamers?’
‘Problemen?’
‘Ongewone dingen. Ruzies, conflicten, herrie.’
‘Geloof het of niet, maar dit is een vrij rustig motel,' zei Stott.
‘Is een van die kamers op dit moment bezet?’
Stott keek naar het kurk bord met sleutels. ‘Nee.’
‘Geef ons dan de sleutels van kamer 6, 8 en 10.’
‘Goed,' zei Stott. Hij haalde de sleutels van het bord en gaf ze aan Byrne. ‘Mag ik vragen waar het om gaat?’
‘We hebben reden om aan te nemen dat er de afgelopen twee weken een ernstig misdrijf heeft plaatsgevonden in een van de kamers van uw motel,' zei Jessica.
Tegen de tijd dat de rechercheurs bij de deur waren had Karl Stott alweer een sigaret opgestoken.
Kamer 6 was benauwd en muf. De inrichting bestond uit een doorgezakt tweepersoonsbed met een gebroken poot, nachtkastjes met afbladderend laminaat en lampen met vlekkerige lampenkapjes. Er zaten scheuren in het stucwerk van de muren. Het versleten, vuilgrijze kleed was vochtig en schimmelig.
Jessica en Byrne trokken een paar latex handschoenen aan en inspecteerden de deurposten, deurknoppen en schakelaars op zichtbare bloedsporen. Gezien de hoeveelheid bloed bij de moord op de videoband bestond er een grote kans op bloed spatten door de hele kamer. Maar er was niets te vinden. Niet met het blote oog, tenminste.
Ze stapten de badkamer binnen en deden het licht aan. Na een paar seconden kwam de tl-lamp boven de spiegel flikkerend en luid zoemend tot leven. Jessica voelde haar maag protesteren. De ruimte was identiek aan de badkamer op de Psycho-band.
Byrne kon met zijn lengte van bijna een meter negentig zonder probleem de bovenkant van de douche stang zien. ‘Die is het niet,' zei hij. Ze keken nog even rond in de kleine badkamer, tilden de wc-bril op, streken met een gehandschoende vinger langs het afvoer putje van de badkuip en de wastafel en inspecteerden de voegen van de tegels rond de kuip en de plooien van het douchegordijn. Geen bloed.
Die procedure herhaalden ze in kamer 8, met hetzelfde resultaat.
Toen ze kamer 10 binnenkwamen wisten ze het meteen. Het was niet iets opvallends, niet iets wat de meeste mensen zouden hebben opgemerkt. Maar zij waren ervaren politiemensen. Hier was iets niet pluis. Het kwaad fluisterde hun toe vanuit alle hoeken.
Jessica deed het licht in de badkamer aan. De ruimte was kortgeleden schoongemaakt. Er lag een dun waas over alles heen, een laagje vuil veroorzaakt door een schoonmaakmiddel met te weinig spoelwater. Dat laagje hadden ze in de andere twee kamers niet gevonden.
Byrne keek naar de bovenkant van de douche stang.
‘Bingo,' zei hij. ‘Onze sticker.’
Hij hield de print van de gedigitaliseerde video erbij. Het klopte. Jessica volgde de zichtlijn vanaf de douche stang. Tegen de muur, op de plaats waar de camera moest hebben gezeten, zag ze een afzuiger, een paar centimeter van het plafond.
Ze haalde de bureaustoel uit de andere kamer, sleepte hem naar de badkamer en klom erop. Er had duidelijk iemand aan de afzuiger geprutst.
De lak van de twee schroeven waarmee hij vastzat was gedeeltelijk verdwenen. Het roostertje was kortgeleden weggehaald en weer op zijn plaats geschroefd.
Jessica’s hart begon te bonzen in dat speciale ritme. Niets anders in haar werk was daarmee te vergelijken.
Terry Cahill stond bij zijn auto op het parkeerterrein van het Rivercrest Motel, pratend in zijn mobieltje. Rechercheur Nick Palladino, die nu ook op de zaak was gezet, begon aan een buurtonderzoek bij de aangrenzende bedrijven terwijl ze wachtten op de komst van de technische recherche. Palladino was een jaar of veertig en knap op een ruige manier - een echte Italiaan uit South Philly, wat betekende dat hij zijn salade aan het eind van de maaltijd at, een bandje met Bobby Rydells grootste hits in zijn auto had en pas met Valentijnsdag zijn kerstverlichting weghaalde. Hij was ook een van de beste rechercheurs van de afdeling.
‘Wij moeten even praten,' zei Jessica terwijl ze op Cahill toestapte. Hoewel hij in de volle zon stond en het ruim boven de dertig graden was, had hij nog steeds zijn jasje aan en zijn das om, zonder dat er één druppeltje zweet op zijn gezicht te zien was. Jessica zou zelf het liefst in het dichtstbijzijnde zwembad zijn gedoken; haar kleren plakten tegen haar lijf.
‘Ik bel je nog terug,' zei Cahill. Hij klapte zijn telefoontje dicht en draaide zich om naar Jessica. ‘Natuurlijk. Waar gaat het over?’
‘Wat stelt dit voor?’
‘Ik weet niet wat je bedoelt.’
‘Ik had begrepen dat je hier alleen was als waarnemer, om advies uit te brengen aan de FBI.’
‘Dat klopt,' zei Cahill.
‘Wat had je dan te zoeken in het audiovisuele lab, nog voordat ze ons hadden gebeld over die band?’
Cahill staarde wat schaapachtig naar de grond. Hij keek betrapt. ‘Ik ben een video fanaat,' zei hij. ‘En ik hoorde dat jullie een geweldig AV-lab hadden. Daarom wilde ik even kijken.'
‘Ik zou het op prijs stellen als je zulke dingen voortaan eerst met mij of rechercheur Byrne bespreekt,' zei Jessica, maar haar woede begon alweer te zakken.
‘Je hebt helemaal gelijk. Het zal niet weer gebeuren.’ jessica had de pest in als mensen dat deden. Ze stond klaar om hem naar de strot te vliegen, maar hij nam haar de wind uit de zeilen. ‘Dat zou ik op prijs stellen,' herhaalde ze.
Cahill keek om zich heen en liet haar betijen. De zon stond hoog aan de hemel, heet en meedogenloos. Voordat het pijnlijk kon worden, wuifde hij in de richting van het motel. ‘Goed speurwerk, rechercheur Balzano.’ God, wat waren die Feds toch arrogant, dacht Jessica. Alsof hij haar dat hoefde te vertellen. De doorbraak was Mateo’s goede werk met de band geweest. Zij hadden gewoon het spoor gevolgd. Aan de andere kant, misschien probeerde Cahill gewoon vriendelijk te zijn. Ze keek naar zijn ernstige gezicht en dacht: wind je niet op, Jess.
‘Bedankt,' zei ze, en daar liet ze het bij.
‘Ooit overwogen om bij de FBI te komen?’ vroeg hij.
Ze wilde antwoorden dat het haar tweede keus zou zijn, na vrachtwagenchauffeur op een zware truck met oplegger. Bovendien zou haar vader haar vermoorden. ‘Ik heb het hier goed naar mijn zin,' zei ze. Cahill knikte. Zijn mobieltje ging. Hij stak een vinger op en antwoordde: ‘Cahill. Ja, hallo.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Over tien minuten. Hij klapte het toestel dicht. ‘Ik moet weg.’
Ach, wat jammer voor het onderzoek, dacht Jessica. ‘Dus we begrijpen elkaar?’
‘Absoluut,' zei Cahill.
‘Oké.’
Cahill stapte in zijn FBI-wagen, zette zijn FBI-zonnebril op, wierp haar een FBI-grijns toe en vertrok door Dauphin Street, zonder ook maar één plaatselijke of landelijke verkeersregel te overtreden.
Terwijl Jessica en Byrne toekeken hoe de technisch rechercheurs hun spullen uitlaadden dacht Jessica aan de populaire tv-serie Without a Trace. Zonder een spoor. Criminologen waren dol op die term. Er was altijd wel een spoor. De mensen van de technische recherche leefden voor het feit dat er nooit iets volledig verdween. Je kon het verbranden, oplossen, bleken, begraven, schoonvegen of in stukken hakken, ze vonden altijd wel iets.
Naast de standaardprocedures zouden ze vandaag ook een luminoltest van de badkamer van kamer 10 uitvoeren. Luminol was een chemisch middel dat bloedsporen zichtbaar maakte via een lichtgevende reactie met hemoglobine, de zuurstof drager in het bloed. Als er een spoor van bloed aanwezig was, zorgde luminol, onder zwart licht, voor een chemische luminescentie, hetzelfde principe waardoor vuurvliegjes oplichten.
Even later, toen de foto’s waren gemaakt en de badkamer op vingerafdrukken was onderzocht, spoot de technicus de vloeistof over de tegels rond de badkuip. Tenzij de omgeving enkele malen grondig met kokendheet water en bleekmiddel was schoon geschrobd, moesten er restjes bloed zijn achtergebleven. Zodra de technicus klaar was, sloot hij de uv-booglamp aan.
‘Licht,' zei hij.
Jessica deed het licht in de badkamer uit en sloot de deur. De technisch rechercheur schakelde het zwarte licht in.
Onmiddellijk hadden ze hun antwoord. Geen sporen van bloed op de vloer, de muren, het douchegordijn, of de tegels. Geen kleine speldenprikken van bewijs.
Nee, het bloed was overál.
Ze hadden de plaats delict gevonden.
‘We hebben de inschrijvingen voor die kamer nodig van de afgelopen twee weken,' zei Byrne. Ze waren terug in het kantoortje van het motel, en om de een of andere reden - niet in de laatste plaats omdat er nu minstens tien politiemensen rondliepen in deze anders zo rustige oase van heimelijke contacten - stond Karl Stott te zweten als een otter. In het kleine, benauwde kamertje hing een scherpe lucht als van een apen huis. Stott keek naar de vloer en toen weer omhoog. Het zag ernaar uit dat hij deze angstaanjagende smerissen teleur moest stellen en bij die gedachte voelde hij zich al beroerd worden. Hij zweette nog heviger. ‘Nou, we houden geen uitvoerige gegevens bij, als u begrijpt wat ik bedoel. Negentig procent van de mensen die het gastenboek tekenen heten Smith, Jones of Johnson.’
‘Maar staat elke transactie wel in de boeken?’ vroeg Byrne.
‘Wat... wat bedoelt u?’
‘Ik bedoel of u vrienden of kennissen de kamers soms laat gebruiken zonder iets op te schrijven?’
Stott keek geschokt. De technische recherche had het slot op de deur van kamer 10 onderzocht en vastgesteld dat het de laatste tijd niet was gemanipuleerd of geforceerd. Wie hier binnen was gekomen had een sleutel gebruikt.
‘Natuurlijk niet,' zei Stott, verontwaardigd bij die suggestie van oplichterij.
‘We moeten uw creditcard bonnetjes zien,' zei Byrne.
Hij knikte. ‘Natuurlijk. Geen probleem. Maar de meeste mensen betalen hier contant, zoals u zult begrijpen.’
‘Herinnert u zich wel íéts over de verhuur van die kamers?’ vroeg Byrne. Stott wreef met een hand over zijn gezicht. Het was duidelijk tijd voor zijn eerste glas. ‘Voor mij lijken ze allemaal op elkaar. En ik heb een eh... drankprobleem, oké? Daar ben ik niet trots op, maar zo is het nou eenmaal. Tegen tien uur zie ik het niet zo helder meer.’
‘U komt morgen naar het bureau,' zei Jessica, en ze gaf hem een kaartje. Stott pakte het aan, met afhangende schouders.
Smerissen.
Buitengekomen tekende Jessica een tijdschema in haar opschrijfboekje. ‘Ik denk dat we het kunnen beperken tot tien dagen. Die douchestan-gen zijn twee weken geleden geïnstalleerd. Tussen het moment waarop Isaiah Crandall de Psycho-band bij The Reel Deal terugbracht en Adam Kaslov hem huurde, heeft onze dader die band uit het rek gehaald, deze motelkamer gehuurd, zijn misdrijf gepleegd en de band in het rek teruggezet.’
Byrne knikte instemmend.
De komende dagen zouden ze dat nog kunnen verfijnen, op basis van de uitkomsten van het bloedonderzoek. Ondertussen moesten ze beginnen met de database van vermiste personen om te zien of er iemand zoek was die paste bij het globale signalement van het slachtoffer op de band, iemand die al een week niet was gezien.
Voordat ze terugreden naar het Roundhouse draaide Jessica zich om en keek nog eens naar de deur van kamer 10.
Een jonge vrouw was hier vermoord, en een misdaad die weken of misschien wel maanden onontdekt had kunnen blijven was nu maar ongeveer een week oud, als hun berekeningen klopten.
De gestoorde gek die dit op zijn geweten had dacht misschien dat hij een aardige voorsprong had op die sukkels van de politie.
Daar vergiste hij zich in.
De jacht was begonnen.