27
De bar lijkt zo weggelopen uit Fat City, een kroeg in North Philly met een kapotte airco, een vuil plafond van ijzeren platen en een kerkhof van dode planten achter het raam. Het stinkt er naar desinfecteringsmiddelen en oud varkensvet. We zitten samen aan de bar. Er zijn nog vier andere gasten, verspreid over de tafeltjes. Uit de jukebox klinkt Waylon Jennings.
Ik kijk eens naar de man rechts van me. Hij is zo’n zuiplap uit een film van Blake Edwards, een figurant uit Days of Wine and Roses. Zo te zien lust hij er nog wel een. Ik trek zijn aandacht.
‘Hoe gaat ie?’ vraag ik.
Daar heeft hij een beknopt antwoord op: 'Kon beter.’
‘Voor wie niet?’ zeg ik, wijzend naar zijn glas, dat bijna leeg is. ‘Nog eens hetzelfde?’
Hij kijkt me wat scherper aan, misschien zoekend naar een motief. Dat zal hij nooit ontdekken. Zijn ogen staan glazig, bloeddoorlopen door drank en vermoeidheid. Maar ik herken nog iets anders onder die uitputting. Een spoor van angst. ‘Waarom niet?’
Ik steek een hand op naar de barman en cirkel met mijn vinger over onze lege glazen. Hij schenkt nog eens in, pakt mijn bonnetje en loopt ermee naar de kassa.
‘Zware dag gehad?’ vraag ik.
Hij knikt. ‘Zware dag.’
‘Zoals de grote George Bernard Shaw ooit zei: “Alcohol is de verdoving waarmee we de operatie van het leven doorstaan."'
Een droevig lachje. ‘Daar drink ik op,' zegt hij dan.
‘Er was ooit een film,' zei ik. ‘Met Ray Milland, geloof ik.’ Natuurlijk wéét ik dat het Ray Milland was. ‘Hij speelde een alcoholist.’
De man knikt. 'Lost Weekend. '
‘Ja, die. Er komt een scène in voor waarin hij iets zegt over het effect dat alcohol op hem heeft. Dat is een klassiek citaat. Een ode aan de fles. Ik ga rechtop staan, trek mijn schouders naar achteren en geef een zo goed mogelijke imitatie van Don Birnam uit de film: "' Drank gooit de zandzakken overboord, zodat de ballon kan stijgen. Opeens zweef ik hoog boven het alledaagse. Opeens kan ik alles. Ik kan koorddansen over de Niagarawaterval. Ik ben een van de helden."' Ik zet mijn glas neer. ‘Of zoiets.
De man staart me een paar seconden aan en probeert zijn blik scherp te krijgen. ‘Dat was verdomd goed, man,' zegt hij ten slotte. ‘Je hebt een geweldig geheugen.'
Hij spreekt met dubbele tong.
Ik hef mijn glas. ‘Op betere tijden.’
‘Erger kan het niet worden.’
Natuurlijk kan dat wel.
Hij slaat zijn borrel achterover en drinkt zijn bier op. Ik volg zijn voorbeeld. Hij zoekt in zijn zak naar zijn sleuteltjes.
‘Nog eentje voor onderweg?’ vraag ik.
‘Nee, dank je,' zegt hij. ‘Ik heb genoeg gehad.’
‘Weet je het zeker?’
‘Ja,' zegt hij. ‘Ik moet morgen weer vroeg op.’ Hij laat zich van zijn stoel glijden en loopt naar de achterkant van de kroeg. ‘Maar toch bedankt.’ Ik gooi een briefje van twintig op de bar en kijk om me heen. Vier dronken kerels aan wankele tafeltjes. Een bijziende barman. Wij bestaan niet. Wij zijn slechts achtergrond. Ik draag een Flyers-cap en een bril met getinte glazen. Twintig pond extra aan schuimrubber om mijn middel.
Ik volg hem naar de achterdeur en we stappen de natte oven van de namiddag in. Er staan drie auto’s op het kleine parkeerterrein achter de kroeg.
‘Hé, bedankt voor de borrel,' zegt hij.
‘Geen punt,' antwoord ik. ‘Kun je nog wel rijden?’
Hij houdt een enkele sleutel omhoog, aan een leren sleutelhanger. Een deur sleutel. ‘Ik ga lopend naar huis.’
‘Heel verstandig.’ We staan achter mijn auto. Ik open de kofferbak, waarin een doorschijnend stuk plastic ligt dat de bodem en de wanden beschermt. Hij werpt een blik naar binnen.
‘Wauw, jij hebt een schone auto,' zegt hij.
‘Ik moet hem goed schoonhouden voor mijn werk.’
Hij knikt. ‘Wat voor werk doe je dan?’
‘Ik ben acteur.’
Het duurt even voordat dat absurde antwoord tot hem doordringt. Hij kijkt me weer onderzoekend aan. Algauw breekt de herkenning door op zijn gezicht. ‘We hebben elkaar al eens ontmoet, of niet?’ zegt hij.
'Ja
Hij wacht tot ik verder zal gaan, maar ik laat het daarbij. De seconden rijgen zich aaneen. Hij haalt zijn schouders op. ‘Oké. Nou, leuk je weer gezien te hebben. Ik moet weg.’
Ik leg mijn hand op zijn onderarm. In mijn andere hand heb ik een lang scheermes. Michael Caine in Dressed to Kill Ik knip het open. Het vlijmscherpe stalen lemmet glinstert in het marmeladekleurige zonlicht. Hij kijkt naar het scheermes en dan in mijn ogen. Hij herinnert zich nu waar we elkaar hebben ontmoet. Dat had ik ook wel verwacht. Hij kent me van de videotheek, waar we bij het rek met de klassieke films stonden. Angst glijdt over zijn gezicht.
‘Ik... ik moet gaan,' zegt hij, opeens weer nuchter.
Ik klem mijn hand nog steviger om zijn arm en zeg: ‘Dat kan ik helaas niet toestaan, Adam.’