45
Kevin Byrne begreep de kick van de criminaliteit. Hij kende de adrenalinestoot van misdadig, gewelddadig of asociaal gedrag. Hij had heel wat verdachten gearresteerd die nog in die roes verkeerden en wist dat criminelen, in de greep van zo’n bedwelmende sensatie, zelden nadachten over wat ze hadden gedaan of over de gevolgen voor hun slachtoffers of zichzelf. In plaats daarvan stuitte hij meestal op een bittere gloed van voldoening, een gevoel dat de maatschappij dit gedrag verbood maar dat ze het tóch hadden gedaan.
Toen Byrne zich gereedmaakte om op weg te gaan, met een vonk van datzelfde gevoel in zijn binnenste, tegen beter weten in, had hij geen idee hoe de avond zou aflopen - of hij Victoria veilig in zijn armen zou houden of Julian Matisse voor zijn loop zou krijgen.
Of geen van beide, maar daar dacht hij liever niet aan.
Byrne haalde een werk overall uit zijn kast, een vuil ding van de waterleidingmaatschappij van Philadelphia. Zijn oom Frank was daar pas met pensioen gegaan en Byrne had die overall een paar jaar geleden van hem gekregen toen hij undercover moest gaan. Niemand kijkt naar werklui op straat. Mensen van de gemeentelijke dienst, straatverkopers en bejaarden behoren tot het decor van elke grote stad. Menselijk behang. En vannacht moest Byrne onzichtbaar zijn.
Hij keek naar het beeldje van Sneeuwwitje op zijn toilettafel, dat hij heel voorzichtig van zijn motorkap had gehaald en in een bewijs zakje had opgeborgen zodra hij achter het stuur was gaan zitten. Hij wist niet of het ooit als bewijsstuk nodig zou zijn en of Julian Matisse’ vingerafdrukken erop zaten.
Zoals hij ook niet wist aan welke kant van de wet hij zich zou bevinden aan het einde van deze lange nacht. Hij trok de overall aan, pakte zijn gereedschapskist en vertrok.
Zijn auto stond in het donker.
Een groepje jongelui van zeventien of achttien, vier jongens en twee meiden, stond een halve straat verderop, kijkend naar de wereld, wachtend op hun kans om mee te doen. Ze rookten, deelden een joint, dronken blikjes bier uit bruine papieren zakken en kletsten wat. De jongens wedijverden om de gunsten van de meisjes, de meisjes paradeerden. Niets ontging hun. Zo ging het op elke straathoek in de zomer. Zo was het altijd geweest.
Byrne dacht aan Phil Kessler. Waarom had hij Jimmy dit geflikt? Die middag was hij naar het huis van Darlene Purify gegaan. Jimmy’s weduwe was het verdriet nog niet te boven. Zij en Jimmy waren ruim een jaar voor Jimmy’s dood gescheiden, maar toch hield ze nog van hem. Ze hadden samen een leven gehad en drie kinderen grootgebracht.
Byrne probeerde zich te herinneren hoe Jimmy keek als hij een van zijn domme grappen vertelde of echt serieus werd om vier uur in de ochtend, toen ze nog samen dronken. Of als hij een of andere etterbak ondervroeg. Of die keer dat hij de tranen droogde van een Chinees kind op een speelplaats dat zijn eigen schoenen had verloren in zijn haast om aan een grote bullebak te ontsnappen. Die dag was Jimmy met het joch naar de Payless geweest om een nieuw paar gympen voor hem te kopen, uit zijn eigen zak. Byrne kon zich zijn gezicht niet herinneren.
Hoe was dat mogelijk?
Terwijl hij zich het gezicht herinnerde van iedere klootzak die hij ooit had gearresteerd, niemand uitgezonderd.
Hij dacht terug aan de keer dat zijn vader een stuk watermeloen voor hem had gekocht bij een kraampje in 9th Street. Hij was toen een jaar of zeven. Het was een warme, vochtige dag en de watermeloen was ijskoud. Zijn vader droeg een roodgestreept shirt en een witte korte broek. Hij had de verkoper een mop verteld; een schuine mop, want hij fluisterde buiten Kevins gehoorsafstand en de verkoper had hoog en luid gelachen. De man had gouden tanden.
Hij herinnerde zich nog elke plooi op de kleine voet zooltjes van zijn dochtertje, de dag dat ze geboren werd.
Hij herinnerde zich Donna’s gezicht toen hij haar had gevraagd met hem te trouwen; zoals ze haar hoofd wat schuin hield, alsof ze meer inzicht in zijn ware bedoelingen zou krijgen door de wereld een beetje te laten kantelen.
Maar Kevin Byrne kon zich niet het gezicht voor de geest halen van Jimmy Purify, een man van wie hij had gehouden, een man die hem zowat alles had geleerd wat hij wist over de stad en het werk.
God zij hem genadig, hij kon het zich niet meer herinneren.
Hij keek de straat door en hield zijn drie spiegeltjes in de gaten. De jongelui waren doorgelopen. Het was tijd. Hij stapte uit en pakte zijn gereedschapskist en een klembord. De overall zat hem veel te wijd; hij was behoorlijk afgevallen. Hij trok het petje zo diep mogelijk in zijn ogen.
Als Jimmy nu bij hem was geweest, zou hij zijn kraag hebben opgezet, zijn manchetten uit zijn mouwen hebben getrokken en hebben gezegd: 'Show-time, folks!’
Byrne stak de straat over en verdween in de donkere steeg.