4
Zes dagen later
Ze leek volstrekt normaal, misschien zelfs vriendelijk, als een lieve, vrijgezelle tante. Ze was nog geen een meter zestig lang en kon niet zwaarder zijn dan vijfenveertig kilo in haar zwarte spandexpakje met smetteloos witte Reeboks. Ze had kort, steenrood haar en heldere, blauwe ogen. Haar vingers waren lang en slank, haar nagels goed verzorgd en ongelakt. Ze droeg geen sieraden.
Voor de buitenwereld was ze een prettig ogende, opvallend fitte vrouw die de middelbare leeftijd naderde.
Voor rechercheur Kevin Francis Byrne was ze een combinatie van Liz-zie Borden, Lucrezia Borgia en Ma Barker, samengebracht in een verpakking die nog het meest op Mary Lou Retton leek.
'Je kunt wel wat beters verzinnen,' zei ze.
'Hoe bedoel je?’ hijgde Byrne.
‘Dat scheldwoord dat je voor me in gedachten had. Je kunt wel wat beters verzinnen.’
Ze is écht een heks, dacht hij. ‘Waarom denk je dat ik je wil uitschelden?’
Ze lachte even, de schrille lach van Cruella de Vil. Honden drie steden verder zochten een goed heenkomen, met de staart tussen de poten. ‘Ik doe dit al bijna twintig jaar, rechercheur,' zei ze. ‘Ze hebben me alles naar mijn hoofd geslingerd wat je maar kunt bedenken en soms zelfs dingen die je niet zou kunnen bedenken. Ik ben bespuwd, geslagen en vervloekt in meer dan tien talen, waaronder het Apache. Er zijn voodoopoppetjes van me gemaakt en novenen gebeden voor mijn pijnlijke dood. Ik verzeker je dat er geen marteling bestaat die mij nog niet is toegewenst.’
Byrne staarde haar aan. Hij had geen idee dat hij zo doorzichtig was. En dat voor een rechercheur.
Kevin Byrne was al twee weken bezig met een revalidatieprogramma van drie maanden in het academisch ziekenhuis van Pennsylvania. Op paaszondag was hij van korte afstand neergeschoten in de kelder van een huis in Northeast Philadelphia. Hoewel hij er volgens de prognose weer helemaal bovenop zou komen had de ervaring hem geleerd dat zulke verwachtingen meestal erg optimistisch waren.
De kogel met zijn naam erop had zich in zijn achterhoofdskwab begraven, ongeveer een centimeter vanaf zijn hersenstam. En hoewel er alleen aderen en geen zenuwen waren beschadigd, had hij toch een hersenoperatie ondergaan van bijna twaalf uur, gevolgd door een kunstmatig opgewekt coma van zes weken en bijna twee maanden herstel in het ziekenhuis.
De kogel zat nu in een kleine kubus van doorschijnend plastic die op zijn nachtkastje stond, als een macabere trofee van Moordzaken.
Het grootste probleem was in feite niet de hoofdwond, maar de manier waarop zijn lichaam was weggedraaid toen hij tegen de grond ging, waardoor hij zijn onderrug zwaar had geforceerd, met ernstige schade aan zijn grote been zenuw, de lange zenuw die aan weerskanten van het onderste deel van de ruggengraat door de bil en de achterkant van het dijbeen loopt, helemaal tot aan de voet, als verbinding tussen de wervelkolom en de been- en voet spieren.
Hoewel zijn andere kwetsuren al pijnlijk genoeg waren, was de kogel in zijn hoofd maar een betrekkelijk ongemak vergeleken bij de pijn van die beenzenuw. Soms leek het alsof iemand een vleesmes dwars door zijn rechterbeen in zijn rug stak en onderweg nog even zijn wervels doorboorde.
Hij mocht pas weer aan het werk als de artsen hem lieten gaan en hij zich helemaal de oude voelde. Tot die tijd was hij officieel met ziekteverlof, met volledige doorbetaling van zijn salaris, geen fluit te doen en elke week een fles Early Times van zijn collega’s.
Hoewel hij nog nooit zoveel pijn had geleden als door die beschadigde been zenuw, was pijn als gezelschap al een oude vriend. Al vijftien jaar lang, sinds de eerste keer dat hij was neergeschoten en bijna was verdronken in het ijzige water van de Delaware, had hij last van zware migraine.
Er was een tweede kogel voor nodig geweest om hem daarvan te genezen. Hij wilde een schot in het hoofd niet aanraden als therapie tegen migraine, maar toch twijfelde hij niet aan het heilzame effect. Sinds de dag dat hij voor de tweede — en hopelijk laatste — keer was neergeschoten had hij geen minuut hoofdpijn meer gehad.
Neem twee hollowpoints en bel morgen nog eens terug.
Toch was hij doodmoe. Twintig jaar bij de politie in een van de moei-lijkste steden van het land hadden zijn veerkracht ondermijnd. Hij had zijn tijd er wel op zitten. En hoewel hij de strijd had aangebonden met de meest gewelddadige en verwerpelijke types ten oosten van Pitts-burgh, was zijn huidige tegenstander een kleine, tengere fysiotherapeute: Olivia Leftwich, met haar bodemloze put van folteringen.
Byrne stond aan één kant van de trainingszaal, tegen een heuphoge stang, met zijn rechterbeen naar voren, evenwijdig aan de vloer. Die houding hield hij stoïcijns vol, ook al verging hij van de pijn. Bij de kleinste beweging leken al zijn spieren in brand te staan.
'Je gaat goed vooruit,' zei ze. ‘Ik sta ervan te kijken.’
Byrne wierp haar een vernietigende blik toe. Haar hoorntjes trokken zich weer in haar schedel terug en ze glimlachte. Zonder zichtbaar vergrote hoektanden.
Dat hoorde bij de illusie, dacht hij.
Dat hoorde bij het bedrog.
Hoewel het gemeente kantoor het officiële middelpunt van Center City vormde, met Independence Hall als de ziel en het historische hart van Philadelphia, was de grootste trots van de stad nog altijd Rittenhouse Square aan Walnut Street, tussen 18th en 19th Street. Hoewel minder bekend dan Times Square in New York of Piccadilly Circus in Londen was Rittenhouse Square inderdaad een sieraad voor Philadelphia: een stijlvol plein in de schaduw van dure hotels, historische kerken, hoge kantoorgebouwen en modieuze boetieks. Op zomerdagen, vooral rond het middaguur, kon je er over de hoofden lopen.
Byrne zat op een bankje bij Lion Crushing a Serpent, het beeld van Barye in het midden van het plein. In groep acht was hij al bijna een meter tachtig lang geweest, en daar was op de middelbare school nog bijna een decimeter bij gekomen. Op school, in dienst en bij de politie had hij zijn lengte en gewicht altijd in zijn voordeel kunnen gebruiken en persoonlijke problemen regelmatig kunnen voorkomen door alleen maar op te staan.
Maar nu, met zijn stok, zijn doodsbleke kleur en zijn trage tred, veroorzaakt door de pijnstillers die hij slikte, voelde hij zich klein en onbeduidend, een anoniem radertje in de menigte om hem heen.
Zoals elke keer na een sessie bij zijn fysiotherapeute nam hij zich heilig voor om nooit meer terug te gaan. Wat was dat voor therapie, die de pijn alleen maar erger maakte? Wie had dat bedacht? Hij niet. Bekijk het maar, Matilda de Hun.
Hij verplaatste zijn gewicht op het bankje en vond een redelijk comfortabele houding. Na een paar seconden keek hij op en zag een jong meisje het plein oversteken. Zigzaggend zocht ze haar weg tussen de fietsers, de zakenlui, de verkopers en de toeristen door. Ze was slank en adetisch, katachtig in haar bewegingen en had mooi, bijna witblond haar, in een paardenstaart op haar rug gebonden. Ze droeg een perzikkleurige zomerjurk en sandalen en ze had verpletterend heldere aquamarijnblau-we ogen. Iedere jongeman onder de eenentwintig - en menig oudere man die beter moest weten - was meteen in haar ban. Ze had de aristocratische uitstraling die alleen het gevolg kan zijn van aangeboren gratie, een koele, betoverende schoonheid die de wereld duidelijk maakte dat hier een heel bijzonder iemand liep.
Toen ze dichterbij kwam, besefte Byrne waarom hij dat allemaal zo goed wist. Het was Colleen. De jonge vrouw was zijn eigen dochter, maar één moment had hij haar bijna niet herkend.
Midden op het plein bleef ze staan om hem te zoeken, met haar hand tegen haar voorhoofd om haar ogen te beschutten tegen de zon. Al gauw had ze hem gevonden in de mensenmassa. Ze zwaaide en lachte naar hem met dat aarzelende, blozende lachje waar ze al haar hele leven haar voordeel mee deed: het lachje dat haar de Barbie Bike met de roze en witte linten aan het stuur had opgeleverd toen ze zes was, het lachje waarmee ze haar vader dit jaar het geld had afgetroggeld voor een peperduur zomerkamp voor dove kinderen, dat hij maar nauwelijks kon betalen.
God, wat is ze mooi, dacht Byrne.
Colleen Siobhan Byrne had de bleke tint van haar Ierse moeder, een zegen en een vloek tegelijk. Op dit soort dagen kon ze binnen een paar minuten verbranden. Maar een mooiere huid was nauwelijks denkbaar, zo blank en bijna doorschijnend. Wat bij het meisje van dertien nog een smetteloze, stralende charme was, zou zich zeker ontwikkelen tot een adembenemende schoonheid bij de vrouw van twintig of dertig.
Colleen kuste hem op zijn wang en omhelsde hem, maar heel voorzichtig, zich bewust van al zijn pijnlijke plekken. Met haar duim veegde ze de lippenstift van zijn wang.
Sinds wanneer gebruikte ze lippenstift, vroeg Byrne zich af.
‘Is het hier te druk voor je?’ vroeg ze in gebarentaal.
‘Nee,' seinde Byrne terug.
‘Weet je het zeker?'
‘Ja,' zuchtte Byrne. ‘Ik ben dol op mensenmassa’s.’
Dat was een grove leugen, en Colleen wist het. Ze glimlachte.
Colleen Byrne was al doof sinds haar geboorte, het gevolg van een genetische afwijking die haar vader veel meer problemen had opgeleverd dan haarzelf. Terwijl Kevin Byrne jarenlang had gezeurd over wat hij in zijn arrogantie als een grote handicap voor zijn dochter beschouwde, had Colleen zich gewoon in het leven gestort, zonder zich maar één moment te bekommeren om haar zogenaamde pech. Ze was een uitstekende leerlinge, goed in sport en heel bedreven in gebarentaal en liplezen. Ze leerde nu zelfs Noorse gebarentaal.
Veel dove mensen, had Byrne al lang geleden ontdekt, waren heel direct in hun contacten, zonder tijd te verspillen aan zinloze, moeizame bijzaken, zoals veel horende mensen. De meesten functioneerden volgens DST, Doven Standaard Tijd, een geestig bedoelde aanduiding voor het feite dat doven dikwijls te laat komen omdat ze zulke lange gesprekken voeren. Als ze eenmaal op gang kwamen, waren ze niet meer te stuiten. Ondanks alle nuances die er zeker bestonden, was gebarentaal immers een vorm van steno. Byrne had zijn best gedaan om bij te blijven. Hij had de taal geleerd toen Colleen nog heel jong was, en het ging hem redelijk af, zeker voor iemand die op school geen licht was geweest. Colleen zocht een plekje op de bank en ging zitten. Byrne was langs een Cosi geweest om een paar salades te halen. Hij wist zeker dat Colleen geen plannen had om te eten - welke meid van dertien lunchte tegenwoordig nog? - en daar had hij gelijk in. Ze haalde de Diët Snapple uit de zak en trok het cellofaan eraf.
Byrne pakte zijn eigen salade en at er wat van. Toen trok hij haar aandacht en gebaarde: ‘Weet je zeker dat je geen honger hebt?’
Ze keek hem veelbetekenend aan: pap!
Zo zaten ze een tijdje, genietend van elkaars gezelschap en de warmte van de dag. Byrne luisterde naar de dissonanten van de zomer om hem heen: de atonale symfonie van vijf verschillende soorten muziek, het gelach van kinderen, de felle toon van een politieke discussie ergens achter hen, en het eindeloze dreunen van het verkeer. Zoals zo dikwijls in zijn leven vroeg hij zich af hoe het voor Colleen moest zijn om hier te zitten, in de diepe stilte van haar eigen wereld.
Byrne borg het restant van zijn salade op en trok Colleens aandacht. ‘Wanneer ga je op kamp?’ seinde hij.
‘Maandag.’
Byrne knikte. ‘Leuk?’
Colleens gezicht klaarde op. ‘Ja.’
‘Zal ik je erheen brengen?’
Byrne zag een lichte aarzeling in haar ogen. Het kamp lag even ten zuiden van Lancaster, een leuke rit van een uurtje of twee, vanuit Philadelphia naar het westen. De pauze voordat Colleen antwoord gaf kon maar één ding betekenen. Haar moeder zou haar brengen, waarschijnlijk in gezelschap van haar nieuwe vriend. Colleen was net zo slecht in het verbergen van haar emoties als haar vader er geoefend in was. ‘Nee, dat is al geregeld,' gebaarde ze.
Byrne zag mensen kijken hoe ze in gebarentaal communiceerden. Hij was eraan gewend. Vroeger werd hij daar kwaad om, maar nu niet meer. Mensen waren nieuwsgierig. Een jaar geleden had hij met Colleen door Fairmount Park gelopen toen een jongen had geprobeerd indruk op Colleen te maken met zijn skateboard. Hij wilde over een hekje springen, maar ging plat op zijn gezicht en kwam vlak voor haar voeten terecht. Terwijl hij overeind krabbelde, deed hij alsof er niets aan de hand was. Recht voor zijn ogen had Colleen haar vader aangekeken en geseind: ‘Wat een lul.’
De jongen had gelachen, in de waan dat hij een punt gescoord had. Het had ook voordelen om doof te zijn, en Colleen Byrne kende ze allemaal.
Toen de kantoormensen met tegenzin terugslenterden naar hun werk, werd het wat rustiger op het plein. Byrne en Colleen keken naar een bruin-wit gevlekte Jack Russellterriër die probeerde in een boom te klimmen, op jacht naar een eekhoorn die zat te trillen op de laagste tak. Byrne keek naar zijn dochter terwijl ze het hondje volgde. Zijn hart liep over. Ze was zo kalm, zo rustig. Ze begon zich onder zijn ogen tot een vrouw te ontwikkelen en hij was doodsbang dat ze hem zou buitensluiten. Het was al zo lang geleden dat ze als gezin onder één dak hadden gewoond en Byrne had het gevoel dat zijn invloed — de positieve inbreng die hij nog had — steeds geringer werd.
Colleen keek op haar horloge en fronste. ‘Ik moet ervandoor,' gebaarde ze.
Byrne knikte. De grote en verschrikkelijke ironie van ouder worden was dat de tijd steeds sneller ging. Te snel.
Colleen bracht de zak naar een afvalemmer verderop. Byrne zag dat iedere ademende man in de omgeving naar haar keek. Hij kon er slecht tegen.
‘Red je het wel?’ seinde ze.
‘Met mij gaat alles goed,' loog Byrne. ‘Zie ik je in het weekend?’ Colleen knikte. ‘Ik hou van je.’
‘Ik hou ook van jou, schat.’
Zie omhelsde hem weer en drukte een kus op zijn kruin. Hij keek haar na toen ze in de menigte onderdook en verdween in de drukte van het middaguur.
Hij maakte een verloren indruk.
Hij zat bij de bushalte, verdiept in The American Sign Language Hand-shape Dictionary, een heel belangrijk handboek voor wie Amerikaanse gebarentaal wilde leren. Hij probeerde het boek op zijn knieën te laten balanceren terwijl hij tegelijk met zijn rechterhand de vinger spelling van de woorden oefende. Vanwaar Colleen stond leek het alsof hij een taal sprak die allang dood was of nog moest worden uitgevonden. Amerikaanse gebarentaal was het zeker niet.
Ze had hem nog nooit eerder bij de bushalte gezien. Hij zag er wel leuk uit, veel ouder dan zij - de hele wereld was ouder — maar hij had een vriendelijk gezicht. En ze vond het wel charmant hoe onhandig hij met het boek bezig was. De man keek op en zag haar kijken. Ze gebaarde: ‘Hallo.’
Hij glimlachte een beetje verlegen, maar was duidelijk blij om iemand te zien die de taal sprak die hij probeerde te leren. ‘Ben... ik... zo... slecht?’ seinde hij aarzelend.
Ze wilde aardig zijn. Ze wilde hem bemoedigen. Helaas gaf haar gezicht al het antwoord voordat haar handen de leugen konden vormen. ‘Ja, behoorlijk,' gebaarde ze.
Hij keek niet-begrijpend naar haar handen. Ze wees naar haar gezicht. Hij keek op. Colleen knikte, heel nadrukkelijk. De man bloosde. Zij lachte. Hij ook.
‘Je moet eerst de vijf parameters begrijpen,' seinde ze langzaam, doelend op de vijf basisprincipes van ASL: hand configuratie, oriëntatie, locatie, beweging en niet-manuele signalen. Nog meer verwarring aan zijn kant. Ze pakte het boek van zijn schoot, bladerde naar het begin en wees hem een paar uitgangspunten aan.
Hij las ze door en knikte. Toen keek hij op, vormde zijn hand primitief tot ‘Bedankt’ en voegde eraan toe: ‘Als je ooit les wilt geven, zal ik je eerste leerling zijn.’
Ze glimlachte en zei: ‘Met veel plezier.’
Een minuutje later stapte ze op de bus. Hij niet. Blijkbaar wachtte hij op een andere lijn.
Lesgeven, dacht Colleen, toen ze een vrije plaats voorin had gevonden. Ooit, misschien. 21e had veel geduld met mensen en het gaf haar een voldaan gevoel om iets van haar kennis op anderen over te dragen. Haar vader wilde natuurlijk dat ze president van Amerika zou worden. Of in elk geval minister van Justitie.
De man die haar leerling wilde zijn stond even later van zijn bankje op en rekte zich uit. Hij gooide het boek in een afvalbak.
Het was een bloedhete dag. Hij stapte in zijn auto en wierp een blik op de cameradisplay van zijn mobiele telefoon. Het was een goede foto. Ze was beeldschoon.
Hij startte de motor, draaide voorzichtig bij de stoep vandaan en volgde de bus door Walnut Street.