5
Het was stil in het appartement toen Byrne thuiskwam. Wat had hij anders verwacht? Twee warme kamers boven een voormalige drukkerij in 2nd Street, bijna spartaans gemeubileerd: een versleten loveseat, een wankel mahoniehouten koffie tafeltje, een televisie, een stereo en een stapel blues-cd’s. In de slaapkamer een groot tweepersoonsbed en een klein, goedkoop nachtkastje.
Byrne zette de airco in het raam aan, liep naar de badkamer, brak een vicodine doormidden en slikte hem door. Hij plensde wat koud water over zijn gezicht en zijn nek. Het medicijnkastje liet hij open, zogenaamd om geen water tegen het deurtje te spatten en het niet schoon te hoeven vegen, maar in werkelijkheid omdat hij zichzelf niet in de spiegel wilde zien. Hoe lang had hij dáár al last van, vroeg hij zich af. Terug in de huiskamer stak hij een cd van Robert Johnson in de stereo. Hij was in de stemming voor Stones in My Passway.
Na de scheiding was hij teruggegaan naar zijn oude buurt, Queen Villa-ge in South Philadelphia. Zijn vader was havenarbeider geweest. Net als zijn vader en ooms zou Kevin Byrne in zijn hart altijd een Two-Streeter blijven. En hoewel het even duurde om weer in het ritme van de buurt te komen, lieten de oudere bewoners geen tijd verloren gaan om hem op zijn gemak te stellen met de bekende drie vragen in South Philly:
Waar kom je vandaan?
Heb je een koophuis of een huurhuis?
Heb je kinderen?
Hij had nog even overwogen om een aanbetaling te doen op een van de verbouwde huizen aan Jefferson Square, een pas gerenoveerde wijk in de buurt, maar hij wist niet zeker of zijn hart, net als zijn verstand, nog wel in Philadelphia lag. Voor het eerst in zijn leven had hij geen banden meer. Hij had wat gespaard, naast Golleens studiegeld, en hij kon gaan en staan waar hij wilde.
Maar zou hij afscheid kunnen nemen van de politie? Zou hij zijn dienst-wapen, zijn penning en zijn papieren kunnen inleveren, zijn pensioen aanvragen en gewoon vertrekken?
Hij wist het werkelijk niet.
Hij liet zich op de loveseat zakken en zapte langs de televisiekanalen. Hij overwoog een glas whisky in te schenken en te zien hoe ver hij kon komen met de fles. Nee. Hij was niet meer zo’n prettig mens als hij dronk. Hij was zo’n zielige, agressieve zuiplap geworden die je wel in een drukke kroeg ziet zitten met vier lege krukken aan weerskanten. Zijn mobieltje ging. Hij haalde het uit zijn zak en staarde ernaar. Het was zo’n nieuw toestel met een camera, dat hij voor zijn verjaardag van Colleen had gekregen, maar hij was nog niet vertrouwd met alle instellingen. Het sms-icoontje knipperde en hij begreep dat hij een bericht had. Net nu hij de gebarentaal voor doven onder de knie had kon hij weer een heel nieuwe grammatica leren. Op het Lcd-schermpje stond een sms’je van Colleen. De meeste jongelui liepen de hele dag te sms-en, maar vooral onder dove pubers was het razend populair.
Deze was nog te volgen. De tekst luidde:
THNX 4 LUNCH
Byrne glimlachte. Bedankt voor de lunch. Hij was de gelukkigste man op aarde. Hij typte terug:
OK LUV U
Graag gedaan. Ik hou van je. Colleen schreef terug:
LUVU 2
En zoals altijd sloot ze af met:
CBOAO
Dat stond voor Colleen Byrne Over And Out.
Byrne klapte het telefoontje dicht. Zijn hart stroomde over.
De airco maakte het eindelijk wat koeler. Byrne vroeg zich af wat hij kon doen. Naar het Roundhouse om op het bureau rond te hangen?
Net wilde hij zichzelf dat idee uit het hoofd praten toen hij zag dat hij een bericht had op zijn antwoordapparaat.
Hoe ver was dat: vijf stappen, hooguit zeven? Op dat moment leek het de marathon van Boston. Maar hij pakte zijn stok en doorstond de pijn. Het was een boodschap van Paul DiCarlo, een veelbelovende substituut-officier op het kantoor van de officier van justitie. De afgelopen vijf jaar hadden DiCarlo en Byrne samengewerkt aan een aantal zaken. Als je als crimineel terechtstond wilde je niet Paul DiCarlo de rechtszaal zien binnenkomen. De man was een pitbull in Perry Ellis. Als hij je eenmaal tussen zijn kaken had, was je verloren. Niemand had meer moordenaars naar de dodencel gestuurd dan Paul DiCarlo.
Maar zijn bericht aan Byrne die dag beloofde weinig goeds. Een van zijn daders scheen weer op vrije voeten te zijn. Julian Matisse was vrijgelaten.
Dat leek onmogelijk, maar toch was het zo.
Het was geen geheim dat Kevin Byrne vooral geïnteresseerd was in zaken waarbij jonge vrouwen het slachtoffer waren. Dat was al zo vanaf Colleens geboorte. In zijn beleving was ieder meisje, iedere jonge vrouw, iemands dochter, iemands lieveling. Iedere jonge vrouw was ooit die kleine meid geweest die leerde hoe je een beker met twee handen moest vasthouden, die op wankele benen haar eerste stapjes had gezet en zich met vijf kleine vingertjes aan het koffietafeltje had vastgehouden. Meisjes zoals Gracie. Twee jaar geleden had Julian Matisse een jonge vrouw verkracht en vermoord: Marygrace Devlin.
Gracie Devlin was negentien toen ze de dood vond. Ze was eerstejaarsstudente aan Villanova, een tenger meisje met sproetjes en bruine krullen die zacht golvend tot op haar schouders vielen. Ze hield van geruite rokjes, Indiase sieraden en nocturnes van Chopin. Ze stierf op een koude januarinacht in een smerige, verlaten bioscoop in South Philadelphia.
En nu, door een schandalige speling van de wet, was de man die haar leven en haar waardigheid had geroofd weer uit de gevangenis. Julian Matisse was veroordeeld tot levenslang, met een minimum van vijfentwintig jaar, maar na twee jaar was hij al vrijgekomen.
Twee jaar.
Pas de afgelopen lente was er gras op Gracies graf gegroeid.
Matisse was een onbeduidende pooier, een sadist van de eerste orde.
Voordat hij Gracie Devlin vermoordde had hij drieënhalf jaar gevangen gezeten voor de mishandeling van een vrouw die niet van zijn avances gediend was. Met een hobby mes had hij haar gezicht zo ernstig toegetakeld dat er een operatie van tien uur nodig was geweest om de schade aan de spieren te herstellen, met bijna vierhonderd hechtingen.
Na die aanslag met het hobby mes had Matisse maar veertig maanden uitgezeten van een straf van tien jaar. Na zijn vrijlating uit de gevangenis van Curran-Fromhold sloeg hij aan het moorden. Byrne en zijn partner Jimmy Purify hadden hem als verdachte aangemerkt voor de moord op Janine Tillman, een serveerster uit Center City, maar ze hadden het nooit kunnen bewijzen. Haar lichaam, met messteken verminkt, werd gevonden in Harrowgate Park. De dader had haar ontvoerd vanuit een ondergrondse parkeergarage in Broad Street. Zowel voor als na haar dood was ze verkracht.
Een ooggetuige die in de parkeergarage was, had Matisse aangewezen uit een aantal foto’s. De getuige was een oudere vrouw, Marjorie Samms. Maar voordat ze Matisse in zijn kraag konden grijpen was Marjorie Samms verdwenen. Een week later vonden ze haar drijvend in het water van de Delaware.
Het verhaal ging dat Matisse bij zijn moeder was ingetrokken toen hij uit de gevangenis kwam. De politie hield het appartement van de moeder in de gaten, maar Matisse liet zich niet zien en de zaak was op een dood spoor geraakt.
Byrne had geweten dat hij Matisse ooit weer tegen het lijf zou lopen. Twee jaar geleden, op een ijzige januarinacht, kwam er op het alarmnummer een telefoontje binnen dat er een jonge vrouw werd mishandeld in een steegje achter een leegstaande bioscoop in South Philadel-phia. Byrne en Jimmy zaten een straat verderop te eten en gingen erheen. Tegen de tijd dat ze in het steegje arriveerden, was er niemand meer te zien, maar een bloedspoor leidde naar binnen.
Toen Byrne en Jimmy de bioscoop binnengingen vonden ze Gracie op het podium, alleen. Ze was helemaal in elkaar geslagen. Byrne zou die aanblik nooit vergeten: Gracies slappe lichaam op het podium van dat ijskoude theater, terwijl de damp van haar lichaam sloeg en het leven haar verliet. De hulpdiensten waren al onderweg toen Byrne in paniek probeerde haar te reanimeren. Ze reageerde nog één keer, een zwakke poging waarmee haar adem haar lichaam had verlaten en het zijne was binnengezweefd. Toen, met een lichte siddering, was ze gestorven in zijn armen. Mrygrace Devlin had negentien jaar, twee maanden en drie dagen mogen leven.
De technische recherche had een vingerafdruk gevonden op de plaats delict, een vingerafdruk van Julian Matisse. Met twaalf rechercheurs op de zaak en een stevige intimidatie van het tuig waarmee Julian Matisse zich gewoonlijk ophield, hadden ze hem gevonden, weggekropen in een kast in een uitgebrand rijtjeshuis in Jefferson Street, waar ze ook een handschoen ontdekten met het bloed van Gracie Devlin. Zijn collega’s hadden Byrne in bedwang moeten houden.
Matisse werd veroordeeld tot levenslang, met een minimum van vijfentwintig jaar, in de staatsgevangenis in Greene County.
Na de moord op Gracie had Byrne nog maandenlang rondgelopen met het gevoel dat Gracies adem in hem woonde en dat haar kracht hem hielp zijn werk te doen. Een hele tijd leek dat het enige schone gedeelte van hemzelf, het enige plekje dat niet was bezoedeld door de stad. Maar nu liep Matisse weer vrij op straat, met de warme zon op zijn gezicht. Kevin Byrne voelde zijn maag in opstand komen. Hij toetste het nummer van de substituut-officier in.
‘DiCarlo.’
‘Ik hoop dat ik je verkeerd begrepen heb.’
‘Was het maar zo, Kevin.’
‘Hoe kan dat nou?’
‘Herinner je je Phil Kessler nog?’
Phil Kessler had tweeëntwintig jaar bij Moordzaken gezeten en daarvoor nog tien jaar bij de algemene recherche. Hij was een onberekenbare figuur, die meer dan eens zijn collega’s in gevaar had gebracht door zijn slordigheid met details, zijn overtreding van de voorschriften of zijn gebrek aan lef.
Er waren altijd een paar mensen bij Moordzaken die niet tegen lijken konden en alles deden om maar niet naar een plaats delict te worden gestuurd. Ze haalden arrestatie- of huiszoekingsbevelen, spoorden getuigen op of hielden verdachte personen in de gaten. Zo iemand was Kessler. Hij vond het prachtig om bij Moordzaken te werken, zolang hij maar niet met een moord werd geconfronteerd.
Byrne had maar één keer met Kessler samengewerkt als partner, toen er een dood meisje was gevonden in een verlaten benzinestation in North
Philly. Het bleek een overdosis te zijn, geen moord, en Byrne was blij dat hij weer van Kessler verlost was.
Kessler was een paar jaar geleden met pensioen gegaan en Byrne had gehoord dat hij aan een vergevorderde vorm van alvleesklier kanker leed. ‘Ik weet dat hij ziek is,' zei Byrne. ‘Verder eigenlijk niets.’
‘Volgens de geruchten heeft hij nog maar een paar maanden te leven,' zei DiCarlo. ‘Misschien niet eens.’
Hoewel Byrne de man niet mocht, gunde hij niemand zo’n pijnlijk einde. ‘Maar wat heeft hij te maken met Julian Matisse?’
‘Kessler is naar de officier van justitie gestapt met het verhaal dat hij en Jimmy Purify die bebloede handschoen daar zelf hadden neergelegd om Matisse erin te luizen.. Hij heeft een verklaring onder ede afgelegd.’
De kamer begon te draaien. Byrne moest zich vasthouden. ‘Waar héb je het over?’
‘Ik herhaal alleen wat hij heeft verklaard, Kevin.’
‘En jij gelóóft hem?’
‘Nou, om te beginnen is het mijn zaak niet. Punt twee, Moordzaken stelt al een onderzoek in. En punt drie... nee, ik geloof hem niet. Jimmy was de meest integere politieman die ik ooit ben tegengekomen.’ ‘Waarom wordt dit verhaal dan serieus genomen?’
DiCarlo aarzelde. Byrne vreesde dat het allemaal nog erger ging worden. Hoe was dit mogelijk? Hij kwam er snel achter. ‘Kessler had nog een tweede bebloede handschoen, Kevin. Die heeft hij overgedragen. Allebei de handschoenen behoorden toe aan Jimmy Purify.’
‘Dat is gelul! Jullie worden belazerd!’
‘Dat weet ik, en dat weet jij. Dat weet iedereen die Jimmy kende. Helaas wordt Matisse verdedigd door Conrad Sanchez.’
Jezus, dacht Byrne. Conrad Sanchez was een legende onder de pro-Deo-advocaten, een eersteklas dwarsligger, een van de weinige juristen die lang geleden hadden besloten om van de pro-Deoadvocatuur een roeping te maken. Hij was inmiddels in de vijftig en had meer dan vijfentwintig jaar ervaring in het vak. ‘Leeft Matisse’ moeder nog?’
‘Dat weet ik niet.'
Byrne had nooit een vinger achter Matisse’ relatie met zijn moeder, Edwina, kunnen krijgen. Maar hij had zijn verdenkingen. Toen ze de moord op Gracie onderzochten, hadden ze huiszoeking verricht in haar appartement. Matisse’ kamer was nog ingericht als die van een klein jochie, met cowboylampenkappen, Star Wars-posters aan de muren en een beddensprei met een Spider-Man-motief.
‘Dus hij is nu vrij?'
‘Ja,' zei DiCarlo. ‘Ze hebben hem twee weken geleden laten gaan, hangende het beroep.’
‘Twee wéken geleden? Waarom heb ik daar niets over gelezen?’
‘Het is bepaald geen glorieus moment in de geschiedenis van onze overheid. Sanchez heeft een begripvolle rechter gevonden.’
‘Houden ze hem nu in het oog?’
‘Nee.’
‘Wat een klotestad!’ Byrne sloeg met zijn vuist een flinke deuk in de gipsplaatwand. Daar ging zijn borgsom, dacht hij. Maar hij voelde geen pijn. Niet op dat moment tenminste. ‘Waar is hij nu?’
‘Geen idee. We hebben een paar rechercheurs naar zijn laatst bekende adres gestuurd, om een beetje indruk te maken, maar de vogel was gevlogen.'
‘Geweldig,' zei Byrne.
‘Hoor eens, Kevin, ik moet naar de rechtbank. Ik bel je nog wel om een strategie uit te stippelen. Maak je geen zorgen, hij gaat weer achter de tralies. Die aanklacht tegen Jimmy is flauwekul. Een kaartenhuis.’ Byrne hing op en kwam langzaam en pijnlijk overeind. Hij pakte zijn stok en liep de huiskamer door. Voor het raam bleef hij staan en keek naar een paar kinderen en hun ouders, beneden op straat.
Byrne had lang geloofd dat kwaadaardigheid een relatief begrip was; dat je in deze wereld allerlei vormen van kwaadaardigheid had. Maar toen hij het lichaam van Gracie Devlin had gezien, wist hij dat de dader van dat monsterlijke misdrijf de belichaming van alle kwaad moest zijn. Een grotere hel op aarde was niet denkbaar.
Nu, na een dag, een week, een maand, een heel leven nietsdoen, stond Byrne voor een morele keuze. Opeens waren er mensen die hij moest spreken, dingen die hij moest doen, ondanks alle pijn die hem parten speelde. Hij liep naar de slaapkamer, trok de bovenste la van de toilettafel open en vond Gracies zakdoekje, een klein vierkantje van roze zijde. In dat doekje lag een afschuwelijke herinnering besloten, dacht hij. Gracie had het in haar zak gehad toen ze werd vermoord. Gracies moeder had het aan Byrne gegeven op de dag dat Matisse werd veroordeeld. Hij haalde het uit de la, en...
... haar schreeuw weergalmt in zijn hoofd... haar warme adem stroomt door zijn lichaam... haar bloed vloeit over hem heen heet en glinsterend in de ijskoude nacht...
... deed een stap terug. Het bloed gonsde in zijn oren, terwijl hij heftig probeerde te ontkennen dat hij zojuist een flard had opgevangen van de ontzagwekkende kracht die hij voorgoed verloren had gewaand.
Zijn helderziendheid was terug.
Melanie Devlin stond bij de kleine barbecue op het plaatsje achter haar rijtjeshuis in Emily Street. De rook steeg loom omhoog vanaf de roestige grill en vermengde zich met de dichte, vochtige atmosfeer. Op de afbrokkelende achtermuur stond een allang verlaten vogelhuisje. Het kleine terras was nauwelijks groot genoeg voor twee mensen, zoals de meeste zogenaamde achtertuinen in Philly. Maar op de een of andere manier had ze toch plaats gevonden voor een Weber-grill, een paar geschuurde smeedijzeren stoelen en een tafeltje.
In de twee jaar sinds Byrne haar voor het laatst had gezien was Melanie Devlin bijna dertig pond aangekomen. Ze droeg een korte gele stretch-short en een horizontaal gestreept halter topje, maar het was geen vrolijke kleur geel, niet de kleur van narcissen, goudsbloemen of boterbloemen; eerder een agressief soort geel, dat de zonneschijn niet verwelkomde maar probeerde die met geweld haar verwoeste leven binnen te sleuren. Haar haar was zakelijk kortgeknipt voor de zomer. Haar ogen hadden de kleur van slappe koffie in de middagzon.
Melanie Devlin, die nu halverwege de veertig was, had de last van het verdriet als vaste metgezel in haar leven aanvaard. Ze vocht er niet meer tegen. Droefheid was haar mantel.
Byrne had gebeld en gezegd dat hij in de buurt was. Daar had hij het bij gelaten.
‘Weet je zeker dat je niet blijft eten?’ vroeg ze.
‘Ik moet weer terug,' zei Byrne. ‘Maar fijn dat je het vraagt.’
Melanie bakte spareribs op de barbecue. Ze gooide een flinke hoeveelheid zout in haar handpalm en sprenkelde het over het vlees. Dat herhaalde ze nog eens. Toen keek ze half verontschuldigend naar Byrne. ‘Ik proef niks meer.’
Byrne wist wat ze bedoelde. Maar hij wilde het gesprek gaande houden, dus reageerde hij. Als ze nog een tijdje praatten, zou hij haar gemakkelijker kunnen vertellen waar hij voor kwam. ‘Wat bedoel je?'
‘Sinds Gracie... stierf, ben ik mijn smaak verloren. Raar, hè? Zomaar verdwenen, van het ene moment op het andere.' Snel deed ze nog wat zout op het vlees, als een soort boetedoening. ‘Nu moet ik overal zout op doen. Of ketchup, hete saus, mayonaise, suiker. Anders proef ik niets.’ Ze gebaarde naar haar figuur als verklaring waarom ze was aangekomen. Er kwamen tranen in haar ogen. Ze veegde ze weg met de rug van haar hand.
Byrne zei niets. Hij had zoveel mensen zien worstelen met hun verdriet, iedereen op zijn eigen manier. Hoe vaak had hij niet meegemaakt dat vrouwen steeds weer grote schoonmaak hielden, als reactie op een gewelddadige dood in het gezin? Eindeloos waren ze bezig de kussens op te kloppen en de bedden op te maken. Of hoe dikwijls had hij niet gezien dat mannen hun auto in de was zetten, zonder reden, of elke dag het gras maaiden? Verdriet besluipt het menselijk hart heel langzaam. Mensen hebben vaak het gevoel dat het ze niet zal inhalen als ze maar in beweging blijven.
Melanie Devlin pookte de briketten op de barbecue nog wat op en sloot het deksel. Ze schonk voor hen allebei een glas limonade in en ging in de smeedijzeren stoel zitten, tegenover hem. Een paar huizen verderop luisterde iemand naar een wedstrijd van de Phillies. Ze zwegen een tijdje, zich bewust van de brandende hitte van de middagzon. Byrne zag dat Melanie haar trouwring niet droeg en vroeg zich af of zij en Garrett gescheiden waren. Ze zouden niet het eerste stel zijn dat uit elkaar was gedreven door de gewelddadige dood van een kind.
‘Hij was lavendel kleurig,' zei Melanie ten slotte.
‘Wat?’
Ze keek even naar de zon en kneep haar ogen half dicht. Toen sloeg ze haar blik weer neer en draaide het glas in haar handen rond. ‘Gracies jurk. Waarin we haar hebben begraven. Die was lavendelkleurig.’
Byrne knikte. Dat had hij niet geweten. Gracies kist was gesloten geweest.
‘Niemand heeft het gezien, omdat ze... nou ja, dat weet je,' zei Melanie. ‘Maar hij was heel mooi, een van haar lievelingsjurken. Ze hield van lavendel.’
Opeens kwam de gedachte bij Byrne op dat Melanie wist Waarom hij hier was. Niet precies, natuurlijk, maar de tere draad die hen met elkaar verbond — de dood van Marygrace Devlin — moest de reden zijn. Waarom zou hij anders zijn gekomen? Melanie Devlin wist dat zijn bezoek iets te maken had met Gracie en hoopte waarschijnlijk de pijn af te weren als ze zo teder mogelijk over haar dochter sprak.
Byrne had die pijn verstopt. Waar vond hij de moed om ermee voor de dag te komen?
Hij dronk van zijn limonade. De stilte werd pijnlijk. Een auto reed voorbij met een blèrende radio. Een oud nummer van The Kinks. Weer stilte. De hete leegte van de zomer. Byrne verbrijzelde die stilte met wat hij te zeggen had: ‘Julian Matisse is uit de gevangenis.’
Melanie keek hem een paar seconden aan, zonder enige emotie in haar ogen. ‘Dat is niet waar.’
Het was een toonloos, effen antwoord. Melanie maakte het haar waarheid door het te zeggen. Byrne had dat al duizend keer gehoord. Niet alsof de ander het verkeerd begreep, maar een poging om tijd te winnen, alsof die woorden de werkelijkheid konden veranderen of, na een paar seconden, de pil wat minder bitter konden maken.
‘Ik ben bang van wel. Hij is twee weken geleden vrijgekomen,' zei Byrne. ‘Er is beroep ingesteld tegen zijn veroordeling.’
‘Maar je had toch gezegd...’
‘Ik weet het. Het spijt me verschrikkelijk. Het systeem kan soms...’ Byrne zweeg. Het was niet uit te leggen. Zeker niet aan iemand die zo bang en boos was als Melanie Devlin. Julian Matisse had het enig kind van deze vrouw vermoord. De politie had hem gearresteerd, de rechter had hem veroordeeld en de gevangenis had de deur achter hem dichtgeslagen. De herinnering aan die zwarte periode, hoe dicht onder de oppervlakte ook, was toch een fractie verbleekt. En nu kwam alles weer boven. Zo hoorde dat niet te gaan.
‘Wanneer sluiten ze hem weer op?’ vroeg ze.
Byrne had die vraag verwacht, maar hij wist er gewoon geen antwoord op. ‘Melanie, een heleboel mensen zullen daar heel hard hun best voor doen, dat beloof ik je.’
‘Jij ook?’
Die vraag gaf de doorslag en nam hem de beslissing uit handen waarmee hij al had geworsteld sinds hij het nieuws had gehoord. ‘Ja,' zei hij. ‘Ik ook.’
Melanie sloot haar ogen. Byrne kon alleen maar raden naar de beelden die ze zag. Gracie als klein meisje. Gracie in het toneelstuk van de middelbare school. Gracie in haar kist. Na een paar seconden stond Melanie op. Ze leek los van haar omgeving, alsof ze elk moment kon wegzweven. Byrne kwam ook overeind. Het was zijn teken om te vertrekken.
‘Ik wilde alleen dat je het van mij zou horen,' zei Byrne. ‘En ik wilde je zeggen dat ik alles in het werk zal stellen om hem weer achter de tralies te krijgen, waar hij hoort.’
‘Hij hoort in de hel,' zei ze.
Daar had Byrne niets op te zeggen.
Ze stonden nog een paar pijnlijke seconden tegenover elkaar, totdat Melanie haar hand uitstak. Ze hadden elkaar nooit omhelsd; sommige mensen uitten zich niet op die manier. Na het proces, na de begrafenis, zelfs toen ze afscheid hadden genomen op die bittere dag, twee jaar geleden, hadden ze elkaar een hand gegeven. Deze keer besloot Byrne het erop te wagen, net zozeer voor Melanie als voor zichzelf. Hij deed een stap naar haar toe en nam haar voorzichtig in zijn armen.
Eerst dacht hij nog dat ze zich zou verzetten, maar toen drukte ze zich tegen hem aan, met slappe knieën. Hij hield haar een tijdje stevig vast...
... ze zit urenlang in Gracies kast met de deur dicht... ze praat in een baby-taaltje tegen Gracies poppen... ze heeft haar man al twee jaar niet aangeraakt...
... totdat Byrne haar weer losliet, een beetje geschrokken van de beelden in zijn hoofd. Hij beloofde haar om snel te bellen.
Een paar minuten later liep ze met hem mee, het huis door, naar de voordeur. Ze kuste hem op zijn wang en hij vertrok zonder nog een woord.
Toen hij wegreed, wierp hij nog een blik in zijn spiegeltje. Melanie Devlin keek hem na vanaf het stoepje voor haar rijtjeshuis. Haar verdriet was opnieuw geboren. Haar vreugdeloze gele kleren leken een kreet van wanhoop tegen de achtergrond van harteloze rode baksteen.
Niet veel later parkeerde hij voor de leegstaande bioscoop waar ze Gracie hadden gevonden. De stad golfde om hem heen. De stad was het allang vergeten. Het liet de stad volkomen koud. Hij sloot zijn ogen, voelde weer de ijzige wind die die avond door de straat had geloeid en zag weer het dovende licht in de ogen van de jonge vrouw. Hij was opgegroeid als een Ierse katholiek maar dat hij van zijn geloof was gevallen, was nog voorzichtig uitgedrukt. De verwoeste mensen die hij in zijn bestaan als politieman was tegengekomen hadden hem een diep inzicht gegeven in de tijdelijkheid en kwetsbaarheid van het leven. Hij had zoveel pijn, ellende en dood gezien. Wekenlang had hij zich afgevraagd of hij nog wilde doorgaan met zijn werk of na twintig jaar zijn pensioen zou incasseren en er een streep onder zetten. De papieren daarvoor lagen op de toilettafel in zijn slaapkamer, wachtend op zijn handtekening. Maar nu wist hij dat hij terug moest. Al was het maar een paar weken. Als hij Jimmy's naam wilde zuiveren, kon dat alleen van binnenuit.
Die avond, toen de duisternis neerdaalde over de Stad van de Broederliefde, de skyline zich aftekende tegen het licht van de maan en de stad haar naam schreef in neon, nam rechercheur Kevin Byrne een douche, kleedde zich aan, stak een nieuw magazijn in zijn Glock en liep naar buiten, de nacht in.