21
De water politie van Philadelphia bestond al meer dan honderd vijftig jaar en dateerde nog uit de tijd dat ze het scheepvaartverkeer op de Delaware en de Schuylkill begeleidde. Later waren die taken veranderd in patrouille, bergingswerk en reddingsoperaties. Na 1950 kwamen er ook duikers bij, en sindsdien vormden ze een van de elite-eenheden op hun terrein.
De water politie functioneerde als een uitbreiding op en aanvulling van de patrouille macht van de politie en kwam in actie bij alle noodgevallen op het water, het redden van personen en eigendommen en het opsporen van bewijzen onder water.
Bij het krieken van de dag waren ze begonnen met het dreggen van de rivier, aanvankelijk op een punt even ten zuiden van de Strawberry Mansion Bridge. De Schuylkill was een troebele rivier, die vanaf de oppervlakte geen enkel zicht bood op de bodem. Er moest dus langzaam en systematisch worden gewerkt. De duikers doorzochten sectoren van vijftien meter, volgens een vast patroon langs de oevers.
Tegen de tijd dat Jessica arriveerde, een paar minuten over acht, hadden ze een gebied van zestig meter afgewerkt. Ze zag Byrne al op de oever staan, zijn silhouet afgetekend tegen het donkere water. Hij had zijn stok bij zich. Het brak Jessica’s hart. Ze wist dat hij een trotse man was, en een concessie aan zwakte - welke zwakte dan ook - viel hem heel moeilijk. Ze liep naar de rivier met twee bekers koffie in haar handen.
‘Morgen,' zei Jessica, en ze gaf Byrne een beker.
‘Hé,' zei hij, terwijl hij de beker aanpakte. ‘Bedankt.
‘Al iets gevonden?’
Byrne schudde zijn hoofd. Hij zette zijn koffie op een bankje, stak een sigaret op en wierp een blik op het helderrode lucifer boekje. Het was afkomstig van het Rivercrest Motel. Hij hield het omhoog. ‘Als we hier
niets vinden, moeten we nog maar eens gaan praten met de bedrijfsleider van die tent.’
Jessica dacht aan Karl Stott. Ze hield hem niet voor de moordenaar, maar ze geloofde ook niet dat hij de volle waarheid sprak. ‘Denk je dat hij iets achterhoudt?’
‘Volgens mij herinnert hij zich bepaalde dingen niet meer,' zei Byrne. ‘Met opzet.’
Jessica keek uit over het water. Hier, in deze flauwe bocht van de rivier de Schuylkill, was het moeilijk voorstelbaar wat zich een paar straten verderop in het Rivercrest Motel had afgespeeld. Als haar intuïtie klopte, en die kans was maar klein, vroeg ze zich af hoe zo’n mooie plek zulke gruwelen kon verbergen. De bomen stonden in volle bloei, de bootjes aan de steiger deinden zachtjes op het water. Ze wilde net antwoorden toen haar portofoon tot leven kwam.
‘Ja?’
‘Rechercheur Balzano?’
‘Zeg het maar.’
‘We hebben iets gevonden.’
De auto was een Saturn uit 1996. Hij lag in het water op ongeveer vierhonderd meter van de mini post van de water politie aan Kelly Drive. Die post was alleen overdag bemand, dus waren er in het donker geen getuigen als iemand een auto in de Schuylkill reed of duwde. De Saturn had geen nummerplaten. Ze zouden het VIN-nummer invoeren in de computer van de voertuigen administratie, aangenomen dat de wagen nog een voertuigen-identificatienummer hdd.
Toen de auto boven water kwam, gingen alle ogen op de oever naar Jessica. Duimen werden opgestoken. Ze keek naar Byrne en zag respect en bewondering op zijn gezicht. Dat betekende heel veel voor haar.
Het sleuteltje zat nog in het contact. Nadat er voldoende foto’s waren genomen, haalde een technisch rechercheur het sleuteltje eruit en opende de kofferbak. Terry Cahill en vijf of zes rechercheurs dromden om de auto.
Wat ze zagen zouden ze niet licht vergeten.
De vrouw in de kofferbak was letterlijk afgeslacht en had steekwonden over haar hele lichaam. Doordat ze een tijd in het water had gelegen waren de meeste kleinere wondjes dichtgetrokken en gerimpeld. Uit de grotere verwondingen, met name op haar buik en dijen, stroomde nog een roodbruin vocht.
In de kofferbak van de auto, gedeeltelijk beschermd tegen de elementen, was haar lichaam niet overdekt met allerlei troep. Dat zou het werk van de patholoog-anatoom misschien gemakkelijker maken. Philadel-phia werd begrensd door twee grote rivieren. Het medisch laboratorium had grote ervaring met lijken uit het water.
De vrouw was naakt en lag op haar rug, met haar armen opzij en haar hoofd naar links gedraaid. De steekwonden waren te talrijk om ze ter plaatse te kunnen tellen. Het waren schone wonden, niet aangevreten door dieren of andere organismen uit de rivier.
Jessica dwong zich naar het gezicht van het slachtoffer te kijken. Haar ogen waren open en helemaal rood, maar zonder enige uitdrukking; geen angst, geen woede, geen verdriet. Dat waren emoties voor de levenden.
Jessica dacht terug aan de oorspronkelijke scène uit Psycho en de manier waarop de camera zich had teruggetrokken na een close-up van Janet Leighs gezicht. De actrice had nog zo knap en ongeschonden geleken in dat shot. Jessica keek naar de jonge vrouw in de kofferbak van deze auto en besefte hoe anders de werkelijkheid was. Geen grimeur hier. Zo zag de dood er in het echt uit.
De twee rechercheurs trokken handschoenen aan.
‘Kijk,' zei Byrne.
‘Wat?’
Hij wees naar de doorweekte krant rechts in de kofferbak. Het was een nummer van de Los Angeles Times. Voorzichtig sloeg hij de krant open met een potlood. Er zaten gebundelde bankbiljetten in.
‘Wat is dat, nepgeld?’ vroeg Byrne. Het leken gefotokopieerde honderdjes die in de krant waren verpakt.
‘Ja,' zei Jessica.
‘O, geweldig,' zei Byrne.
Jessica boog zich naar voren en keek wat beter. ‘Wedden dat het veertigduizend dollar aan nepgeld is?’ vroeg ze.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Byrne.
‘De vrouw die Janet Leigh in Psycho speelt, steelt veertigduizend dollar van haar baas. Ze koopt een krant uit Los Angeles om het geld in te verbergen. In de film is dat de Los Angeles Tribune, maar die bestaat niet meer.’
Byrne staarde haar een paar seconden aan. ‘Hoe weet je dat allemaal?’ ‘Opgezocht op internet.’
‘Internet,' zei hij. Toen bukte hij zich, peuterde nog wat aan het nepgeld en schudde zijn hoofd. ‘Die vent is totaal gestoord.’
Op dat moment arriveerde Tom Weyrich, de assistent-patholoog, met zijn fotograaf. De rechercheurs maakten ruimte voor dr. Weyrich.
Toen Jessica haar handschoenen uittrok en de frisse lucht van een nieuwe dag inademde, was ze blij dat haar intuïtie juist was gebleken. Dit ging niet langer om het wazige beeld van een moord die in twee dimensies op een tv-scherm was gepleegd, een soort abstracte misdaad.
Ze hadden nu een lichaam. Een slachtoffer.
Ze hadden een zaak.
De kiosk van Little Jake was een vast punt in Filbert Street. Little Jake verkocht alle plaatselijke kranten en tijdschriften, plus de kranten uit Pittsburgh, Harrisburg, Erie en Allentown. Bovendien had hij nog een selectie van landelijke dagbladen en blootbladen, discreet tentoongesteld achter zijn rug en half afgedekt met karton. Het was een van de weinige plekken in Philadelphia waar je de Los Angeles Times kon krijgen.
Nick Palladino ging met de geborgen Saturn en de technische recherche mee. Jessica en Byrne ondervroegen Little Jake, terwijl Terry Cahill aan een buurtonderzoek in Filbert Street begon.
Little Jake Polivka dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij bijna een meter negentig was en honderd veertig kilo woog. Hij stond altijd een beetje gebogen in zijn kiosk. Met zijn ruige baard, zijn lange haar en zijn kromme houding deed hij Jessica denken aan Hagrid uit de Harry Pot-ter-films. Ze had zich altijd afgevraagd waarom Little Jake geen grotere kiosk kocht of bouwde, maar ze had het hem nooit gevraagd.
‘Heb je vaste klanten voor de Los Angeles Times ?’vroeg Jessica.
Little Jake dacht even na. ‘Nee, ik kan niemand bedenken. Ik heb trouwens alleen de zondageditie, en maar vier exemplaren. Er is niet veel belangstelling voor.’
'Krijg je ze op de dag zelf?’
‘Nee, twee of drie dagen later pas.’ ‘De datum waar het ons om gaat is twee weken geleden. Kun je je nog herinneren aan wie je toen een Los Angeles Times hebt verkocht?’
Little Jake streek over zijn baard, waar nog wat kruimels in zaten van zijn ontbijt van die ochtend, zag Jessica. Tenminste, ze veronderstelde dat het van die ochtend was. ‘Nu u het zegt, ik herinner me wel een man die er een paar weken geleden naar vroeg. Toen had ik hem niet meer, maar ik weet vrij zeker dat ik hem heb gezegd wanneer ze binnenkwamen. Als hij ervoor teruggekomen is, was ik er niet. Mijn broer staat nu twee dagen per week in de kiosk.’
‘Weet je nog hoe hij eruitzag?’ vroeg Byrne.
Little Jake haalde zijn schouders op. ‘Moeilijk te zeggen. Ik zie zoveel mensen hier. En meestal maar voor een klein gedeelte.’ Little Jake vouwde zijn handen tot een rechthoek, als een filmregisseur, om de ope-ning van zijn kiosk aan te geven.
Alles wat je je kunt herinneren kan nuttig zijn.’
‘Nou, volgens mij was hij echt doodgewoon. Baseballcap, zonnebril, misschien een donkerblauw jasje.’
‘Wat voor cap?’
‘Van de Flyers, geloof ik.’
‘Stond er nog iets op het jasje, een logo of zo?’
‘Ik zou het niet weten.’
‘En kun je je zijn stem herinneren? Had hij een accent?’
Little Jake schudde zijn hoofd. ‘Sorry.’
Jessica maakte aantekeningen. ‘Heb je hem goed genoeg onthouden om aanwijzingen te kunnen geven aan een politie tekenaar?’
‘O, jawel!’ zei Little Jake, duidelijk enthousiast bij de gedachte dat hij aan een echt politieonderzoek zou meewerken.
‘Dan regelen we dat.’ Ze gaf Little Jake een kaartje. ‘Als je ondertussen nog iets bedenkt, of die man weer ziet, bel ons dan.’
Little Jake pakte het kaartje eerbiedig aan, alsof ze hem een rookie card van Larry Bowa had gegeven. ‘Wauw. Net als in Law and Order.' Precies, dacht Jessica. Alleen hadden ze in Law and Order meestal maar een uurtje nodig om alles op te lossen; minder nog, als je de commercials er aftrok.
Jessica, Byrne en Terry Cahill zaten in verhoorkamer A. Het gefotokopieerde geld en het nummer van de Los Angeles Times lagen al bij het lab.
Aan een schets van de man die Little Jake had beschreven, werd gewerkt. De auto was onderweg naar de garage van het lab. Dus was het de stille tijd tussen de ontdekking van de eerste concrete aanwijzing en het eerste forensische rapport.
Jessica keek naar de grond en zag het stukje karton waarmee Adam Kas-lov zo nerveus had zitten spelen. Ze raapte het op en begon het zelf ook in en uit elkaar te draaien. Het werkte inderdaad therapeutisch.
Byrne pakte een lucifer boekje en draaide het rond in zijn handen. Dat was zijn therapie. Roken mocht niet op het bureau. De drie rechercheurs dachten zwijgend na over de gebeurtenissen van die dag.
‘Oké, wie zoeken we nu eigenlijk?’ vroeg Jessica eindelijk. Het was meer een retorische vraag, ingegeven door haar woede, die elke keer als ze terugdacht aan de vrouw in de kofferbak van de auto groter werd.
‘Je bedoelt waaróm hij het heeft gedaan, denk ik?’ zei Byrne.
Jessica dacht na. In hun werk waren het wie en het waarom zo nauw met elkaar verbonden. ‘Oké, waarom?’ zei ze. ‘Ik bedoel, is dit alleen een geval van iemand die beroemd wil worden, een vent die in het nieuws wil komen?’
Cahill haalde zijn schouders op. ‘Moeilijk te zeggen. Maar als je regelmatig met gedragswetenschappers praat, weet je dat negenennegentig procent van dit soort gevallen een veel diepere achtergrond heeft.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Jessica.
‘Ik bedoel dat je behoorlijk psychotisch moet zijn om zoiets te doen. Zo psychotisch dat je naast zo’n moordenaar zou kunnen zitten zonder dat je iets aan hem merkt. Zulke emoties kunnen heel diep begraven zijn.’ ‘Als we het slachtoffer hebben geïdentificeerd, weten we heel wat meer,' zei Byrne. ‘Laten we maar hopen dat het persoonlijk is.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Jessica weer.
‘Als het persoonlijk was, is het hiermee afgelopen.’
Jessica wist dat Kevin Byrne tot de noeste werkers behoorde. Dat was zijn aanpak. Je ging de straat op, je ondervroeg mensen, je intimideerde het tuig en je kreeg antwoorden. Hij had geen bezwaar tegen academici, maar dat was gewoon zijn stijl niet.
‘Je had het over gedragswetenschappers,' zei Jessica tegen Cahill. ‘Zeg het niet tegen mijn baas, maar ik weet niet precies wat ze doen.’ Ze had wel strafrecht gestudeerd, maar daar hoefde je weinig criminele psychologie voor te leren.
‘Ze bestuderen in de eerste plaats gedrag en motivatie, vooral op terreinen als training en research,' zei Cahill. ‘Maar het is echt niet zo spannend als in The Silence of the Lambs. Het grootste deel van de tijd is het vrij droog en klinisch. Ze verdiepen zich in de gewelddadigheid van straatbendes, stress beheersing, sociale controle, misdaadanalyse...’
‘Maar ze moeten ook de vreselijkste dingen zien, zei Jessica.
Cahill knikte. ‘Als de kranten allang weer klaar zijn met een sensationele, gruwelijke moord, gaan deze mensen pas aan het werk. Het lijkt misschien niet zo opwindend voor de gemiddelde politieman of -vrouw, maar toch spelen ze een belangrijke rol bij de oplossing van veel zaken. Zonder hun inbreng zou onze informatie in de VICAP-database lang niet zo goed zijn.'
Cahills mobieltje ging. Hij excuseerde zich en verdween naar buiten. Jessica dacht na over wat hij had gezegd. Ze liet de douche scène uit Psycho nog eens de revue passeren en probeerde zich de afschuw van dat moment voor te stellen vanuit de positie van het slachtoffer: de schaduw op het douchegordijn, het geluid van het water, het ruisen van het plastic toen het werd weggerukt, de glinstering van het mes. Ze huiverde en draaide het stukje karton nog verder in elkaar.
‘Wat zegt jouw intuïtie hierover?’ vroeg Jessica. Hoe geavanceerd en hightech de gedragswetenschappers en al die federale diensten ook te werk gingen, hun conclusies wogen niet op tegen het instinct van een rechercheur als Kevin Byrne.
‘Mijn intuïtie zegt dat dit geen lustmoord is,' zei Byrne. ‘Dit gáát ergens over. En de dader, wie hij ook is, wil onze onverdeelde aandacht.’
‘Nou, die heeft hij.’ Jessica rolde het stukje karton open, om het weer in elkaar te kunnen draaien. Maar zo ver kwam ze niet. ‘Kevin.’
‘Wat?’
‘Kijk.’ Zorgvuldig streek Jessica het helderrode kartonnetje op de tafel glad, zonder haar vingerafdrukken erop achter te laten. De uitdrukking op Byrnes gezicht was voldoende. Hij legde zijn eigen lucifer boekje naast het andere. Ze waren identiek.
Het Rivercrest Motel.
Adam Kaslov was in het Rivercrest Motel geweest.