Lily
Het was nog donker buiten toen ik wakker werd uit een diepe slaap en mijn hand uitstak naar Anton; ik merkte dat hij er niet was en even was ik verbaasd.
De volgende nacht werd ik weer wakker en deze keer bracht zijn afwezigheid me aan het huilen. Ik begreep niet waarom dit nu gebeurde; juist nu we de scheiding bijna verwerkt hadden en we weer vrienden konden worden.
Waarom voelde ik me dan twee maanden na mijn vertrek bedroefder dan ooit?
De volgende ochtend toen de post kwam overhandigde Irina me een officieel uitziende envelop en ik vroeg: ‘Is er verder nog iets voor me?’
‘Nee.’
‘Niets?’
‘Nee.’
‘Geen ansichtkaart?’
‘Ik zei nee.’
Een gedachte kwam in me op: Ik moet er een tijdje tussenuit.
Een bezoek aan mam in Warwickshire stond al lang op het programma. Ik maakte me bezorgd over het inkomen dat ik mis zou lopen als ik niet werkte, maar toen ik de officieel uitziende envelop openmaakte, zag ik dat hij een cheque bevatte met een enorm bedrag aan royalty’s voor Mimi’s Remedies. De cheque – het geld dat ons huis had kunnen redden, als we het afgelopen december hadden ontvangen.
Hoe anders zou ons leven nu zijn? Maar ik moest bekennen dat – zoals ik ons kende – het niet zo heel veel anders zou zijn. In januari hadden we moeten beginnen met regelmatige maandelijkse betalingen en een regelmatig inkomen was nooit ons sterkste punt geweest. Niettemin was dit het ‘teken’ dat ik nodig had; het betekende dat ik even vrij kon nemen van mijn werk, dus belde ik mam en vertelde haar het goede nieuws.
‘Hoe lang ben je van plan te blijven?’ vroeg ze. Ongerust?
‘Eeuwen,’ zei ik. ‘Maanden. Voor je gaat hyperventileren, ongeveer een week. Oké?’
‘Oké.’
Ik ging pakken en in de la met mijn ondergoed stuitte ik op de brief van Anton. Mijn vingers jeukten om hem open te maken. In plaats daarvan pakte ik hem voorzichtig op en mikte hem in de prullenmand; iets wat ik weken geleden al had moeten doen.
Toen laadde ik de auto in, voornamelijk met Ema’s knuffeldieren.
Het was een heldere voorjaarsochtend en nog geen twee uur nadat we waren vertrokken sloeg ik een zijweg in. ‘We zijn er bijna!’ Toen ‘Hopla!’ toen mijn achteloze draaibewegingen en bochten ons vlak achter een vrachtwagen brachten die beladen was met korte betonnen palen. De wagen sukkelde met een gangetje van twintig kilometer per uur voort en de weg was te smal om hem in te halen. Maar: ‘We zijn nu op het platteland, Ema. We hebben geen haast.’
We kropen achter de vrachtwagen aan, maar plotseling reed hij over een hobbel in de weg en de betonnen palen raakten los van hun kettingen en stuiterden op de weg. Ze kwamen recht op me af; ik had zelfs de tijd niet om verbaasd te zijn. Een ervan botste tegen onze voorruit, die als door een wonder veranderde in een ondoorzichtig schild dat naar binnen boog. Eén paal viel op het dak van de auto, dat inzakte. Ik kon niets door de voorruit zien, mijn voet stond op de rem, maar we bewogen nog steeds. Ik wist met glasheldere zekerheid dat we op het punt stonden dood te gaan. Ik zou het leven laten met mijn kind op een weg in Warwickshire. Ik ben er nog niet klaar voor…
Ik keek Ema recht in de ogen. Ze keek verwonderd maar niet gealarmeerd. Ze is mijn kind en ik heb haar niet kunnen beschermen.
Het was of ik in een droom vertoefde – zoiets als weg willen rennen maar je benen weigeren dienst; de rem was volledig ingedrukt maar reageerde niet.
Eindelijk kwamen we tot stilstand. Ik bleef even zitten, kon nauwelijks geloven hoe stil het was en draaide me toen om naar Ema. Ze stak haar handje naar me uit. Er zat iets in. ‘Glas,’ zei ze.
Ik stapte uit de auto en mijn benen waren zo licht dat ik leek te zweven. Ik maakte Ema los uit haar kinderstoeltje en ook zij leek gewichtloos. Haar haar was bezaaid met kleine stukjes glas – de achterruit was naar binnen toe kapot gevallen, maar het vreemde was dat ze voorzover ik kon zien niet gewond was. En ik evenmin.
De bestuurder van de vrachtwagen leek op een bibberend schoothondje. ‘O, mijn god,’ bleef hij maar zeggen. ‘O, mijn god. Ik dacht dat u dood was.’
Hij haalde zijn mobieltje tevoorschijn en ging bellen. Ik bleef staan met Ema in mijn armen, starend naar de verfomfaaide auto en de betonnen palen die overal op de weg verspreid lagen. Ik moest gaan zitten.
Het was koud – ik zag het als ik mijn adem uitblies – maar ik voelde me volkomen op mijn gemak. In de verte hoorde ik sirenes, toen kwam er een ambulance en mannen sprongen eruit en holden naar ons toe.
Een smalle zaklantaarn scheen in mijn ogen, een bloeddrukmeter werd om mijn arm gegespt. De ambulance-verpleegkundige, een vriendelijke, vertrouwenwekkende man van middelbare leeftijd, keek naar het wrak van de auto en kromp even ineen. ‘U hebt enorm geluk gehad.’
‘Heus?’
‘U bent in een shock. Doe niets overhaast.’
‘Zoals?’
‘Ik weet niet. Geen onbesuisde reacties.’
‘Oké.’
We werden naar een ziekenhuis gebracht, waar ze verklaarden dat onze gezondheid even goed als verbazingwekkend was, en toen kwam mam om ons naar haar huis te rijden: een idyllische kleine cottage in een idyllisch klein dorp. Mams tuin grensde aan een weide die drie stevige schapen bevatte en een lammetje dat rondhuppelde.
Ema, een stadsmeisje, was diep onder de indruk van haar eerste echte schapen.
‘Stoute hond,’ schreeuwde ze naar de dieren. ‘STOUTE hond!’
Toen begon ze te blaffen – volkomen overtuigend – en de schapen verdrongen zich bij het hek om vertederd naar haar te kijken, hun wollige koppen bij elkaar.
‘Kom binnen,’ zei mam. ‘Je hebt de schrik van je leven gehad, je moet gaan liggen.’
Ik durfde Ema nauwelijks alleen te laten of zelfs maar mijn ogen van haar af te wenden.
Maar mam zei: ‘Ze is hier volkomen veilig’, en om de een of andere reden geloofde ik haar. Een paar ogenblikken later zonk ik weg in een zacht bed met gladde, katoenen lakens. Alles rook schoon en lekker en veilig.
‘Ik moet iets regelen voor Irina’s auto,’ zei ik. ‘En ik moet Anton bellen. En ik moet ervoor zorgen dat er nooit meer iets verschrikkelijks gebeurt met Ema. Maar eerst moet ik slapen.’
En toen was het ochtend en ik deed mijn ogen open en zag mam en Ema in de kamer.
‘Hoe heb je geslapen?’ vroeg mam.
‘Heerlijk.’
‘Je vader is op weg uit Londen, hij wil met eigen ogen zien dat je aan de kaken van de dood bent ontsnapt. Maar we komen niet meer bij elkaar,’ ging ze snel verder. Dat vertelde ze me altijd als zij en mijn vader elkaar ontmoetten. ‘En ik heb Anton gebeld.’
‘Laat hem niet op bezoek komen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik niets overhaast wil doen.’
Ze keek triest. ‘Ik vind het vreselijk van jou en Anton.’ Toen trok ze Ema naar zich toe en zei: ‘Kom mee, dan gaan we pannenkoeken bakken.’
Ze verdwenen naar de keuken en ik kleedde me langzaam aan en ging neuriënd op de vensterbank zitten, tot de wielen van een twintig jaar oude Jaguar buiten op het grind knersten en de komst aankondigden van papa en Poppy uit Londen.
Mam zag papa uitstappen en rolde met haar ogen. ‘Precies wat ik dacht, de tranen rollen over zijn wangen. Hij kan zo ergerlijk sentimenteel zijn. Erg onaantrekkelijk.’
Ze ging opendoen. Ema was zo opgewonden dat ze Poppy zag, dat ze bijna geen lucht meer kreeg. Hand in hand holden ze samen weg om dingen te gaan breken, en papa kiemde me zo stevig in zijn armen dat ik bijna stikte.
‘Mijn kleine meisje,’ zei hij. ‘Ik heb geen rustig ogenblik gekend sinds ik het hoorde. Je hebt zo’n geluk gehad.’
‘Ik weet het.’ Ik slaagde erin me los te maken en adem te halen. ‘Als je er goed over nadenkt, heb ik mijn leven lang geluk gehad.’
Hij keek verbaasd op.
‘Ga maar na,’ zei ik. ‘Al die keren dat ik cola dronk op een zomerdag en niet één keer ben gestoken door een wesp die erin was gevallen. En ik ben nooit in een anafylactische shock geraakt zodat mijn tong opzwol als een voetbal. Is dat niet ongelooflijk?’
Mam keek naar mijn vader. ‘Ze blijft maar dat soort dingen zeggen. Waarom, Lily?’
‘Ik houd het gesprek gaande.’
We vervielen in een ongemakkelijk zwijgen, zodat we des te beter het vrolijke geschreeuw konden horen van Ema en Poppy, die de schapen het leven zuur maakten. (‘Stoute hond, LELIJKE hond.’)
Mam richtte zich tot mij. ‘Waar denk je nu aan?’
‘Niets! Alleen dat ik zo blij ben dat al mijn teennagels in de goede richting groeien. Ingegroeide nagels lijken me een verschrikking. En de operatie om ze weg te halen is nog erger.’
Mam en papa keken elkaar aan. (‘Vieze hond. HARIGE hond.’)
‘Je moet naar de dokter,’ zei mam.
Dat moest ik niet. Ik was gewoon in de ban van een van die aanvallen van dankbaarheid die ik soms krijg na een ramp. Ik probeerde het uit te leggen. ‘Gisteren hadden Ema en ik op zoveel manieren dood kunnen gaan. We hadden getroffen kunnen worden door een paal, ik had de auto een sloot in kunnen rijden omdat ik niets kon zien of we hadden op de achterkant van de vrachtwagen kunnen botsen. Dat ik op zoveel verschillende manieren gered ben heeft me doen denken aan alle vreselijke dingen die kunnen gebeuren maar dat niet doen. Hoewel niet alles van een leien dakje gaat, voel ik me toch gelukkig.’
Ze keken niet-begrijpend.
Ten slotte zei mijn vader: ‘Misschien heb je een hersenschudding, lieverd.’ Hij draaide zich om naar mam. ‘Kijk eens wat we haar hebben aangedaan. Dit is onze schuld.’
Hoogdravend zei hij dat hij me mee zou nemen naar een dure arts in Harley Street, maar mam gaf hem een tik op zijn vingers. ‘Praat niet zo’n onzin.’
‘Dank je, mam.’ Een van hen begreep me tenminste.
Toen voegde mam eraan toe: ‘De
plaatselijke dokter kan het ook.’
De volgende dag ging papa met tegenzin terug naar Londen Debs had hem dringend nodig, om een pot jam of zoiets open te maken – en ik was alleen met Ema en mam. Het was prachtig weer en ik was in een jubelstemming. Ik was zo verschrikkelijk dankbaar dat ik geen lepra had.
Met stralende ogen zei ik tegen mam: ‘Is het niet heerlijk om geen jicht te hebben?’
Ze snauwde: ‘Nu is het genoeg!’ nam de telefoon op en vroeg om een huisbezoek.
Dokter Lott, een jonge man met krulhaar, was er nog geen uur later. ‘Wat is het probleem?’
Mam antwoordde in mijn plaats. ‘Haar relatie is stukgelopen, net als haar carrière, en toch voelt ze zich gelukkig. Ja toch?’ Dit laatste tegen mij.
Ik knikte bevestigend. Ja, dat was allemaal waar.
Dokter Lott fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat is verontrustend, zorgelijk, maar geen blijk van een reële ziekte.’
‘Ik was bijna dood geweest,’ zei ik.
Hij keek naar mam. Trok vragend zijn wenkbrauwen op.
‘Nee, niet haar schuld.’ Ik legde het uit van het ongeluk.
‘O,’ zei hij. ‘Het is volkomen begrijpelijk. Je lichaam is zo verbaasd dat het nog leeft, dat er een massale stroom adrenaline door je heen gaat. Dat verklaart je opgetogenheid. Maak je niet ongerust, dat gaat gauw genoeg voorbij.’
‘Voel ik me binnenkort weer gedeprimeerd?’
‘Ja, ja,’ stelde hij me gerust. ‘Misschien nog meer dan gewoonlijk.’
‘Nou, dat is dan een hele opluchting,’ zei mam. ‘Dank u, dokter. Ik zal u uitlaten.’
Ze liep met hem naar zijn Saab en hun stemmen zweefden naar binnen door het open raam.
‘Weet u zeker dat u haar niet iets kunt voorschrijven?’ vroeg mam.
‘Bijvoorbeeld?’
Mams stem klonk peinzend, iets als het tegenovergestelde van een antidepressivum?’
‘U hoeft zich niet bezorgd te maken,’ zei hij tegen mam. ‘Lily’s opgetogenheid zal gauw genoeg voorbij zijn.’
‘En in die tussentijd?’
‘Ze is toch schrijfster? Waarom probeert u haar niet over te halen over dit alles te schrijven? Als ze schrijft, praat ze in ieder geval niet.’
Hij was nog niet uitgesproken of ik had al een pen en blocnote in de hand en schreef: ‘Grace werd wakker en ontdekte dat er die nacht weer geen vliegtuig op haar was geland.’ Dat was een goede openingszin, dacht ik.
En dat was de alinea die erop volgde ook, waarin Grace een douche nam zonder zich te branden, een kom muesli at zonder te stikken in een noot, een ketel water opzette zonder geëlektrocuteerd te worden. Op weg naar haar werk krijgt haar bus geen ongeluk, krijgt zij geen oorkanker van haar mobieltje en valt er niets zwaars uit de lucht op haar werkplek – en dat alles vóór negen uur ’s morgens! Ik wist al een titel. A Cbarmed Life.
Ik had er minder dan vijf weken voor nodig. In die tijd logeerden Ema en ik bij mam en zat ik vijftien uur per dag achter mams computer op het toetsenbord te rammelen.
Toen het duidelijk werd dat ik in de ban van iets belangrijks was, nam mijn moeder de zorg voor Ema op zich.
Als ze moest werken, nam ze Ema gewoon mee. En als ze niet werkte, zwierven zij en Ema over de velden en plukten wilde voorjaarsbloemen. Het gaf mij de vrijheid het verhaal uit mijn hoofd over te zetten op mijn computer.
Mijn heldin was een vrouw die Grace heette – niet erg subtiel, dat weet ik, maar beter dan haar Lucky te noemen – en ze was de ster van een gecompliceerd liefdesverhaal met zes personen, dat zich afspeelde tegen een achtergrond van verschrikkelijke dingen die ons niet overkomen.
De eerste avond las ik mam en Ema voor wat ik had geschreven.
‘Lieverd, het is een enig verhaal,’ zei mam. ‘Zo vrolijk.’
‘Maar jij bent mijn moeder,’ zei ik. ‘Ik moet iemand hebben die onpartijdig is.’
‘O, tussen haakjes, Anton heeft weer gebeld, hij wil Ema zo graag zien.’
‘Nee. Hij kan nu niet komen. Ik wil hem niet zien. Ik heb medisch advies gehad. Ik zou iets onbesuisds kunnen doen.’
‘Je kunt hem niet het recht ontzeggen zijn kind te zien, vooral niet nu ze bijna dood was. Lily, probeer alsjeblieft wat minder egoïstisch te zijn.’
Ik moest aan Ema denken. Regelmatig contact met haar vader was essentieel voor haar welzijn.
‘Goed,’ mompelde ik, nors als een tiener.
Mam ging de kamer uit en kwam even later terug. ‘Hij komt morgenochtend. Hij vroeg me je te bedanken.’
‘Mam, als Anton vandaag komt, zul jij hem met Ema moeten begroeten, want ik kan het niet.’
‘Waarom niet in vredesnaam?’
‘Omdat,’ herhaalde ik, ‘ik medisch advies heb gehad. Ik zou iets onbesuisds kunnen doen. Ik moet wachten tot deze… adrenalinestroom voorbij is voor ik hem weer kan zien.’
Ze was ontevreden, en nog meer toen ik de gordijnen in de werkkamer dichttrok, voor het geval het zien van Anton een onbesuisde reactie zou uitlokken. Ik verdiepte me in Grace’ gecompliceerde liefdesleven en gelukkige ontsnappingen en wachtte tot de tijd zou verstrijken.
Uren later kwam mam binnen. Ik vroeg: is hij weg?’
‘Ja.’
‘Hoe was hij?’
‘Prima. Erg blij om Ema te zien en zij was buiten zichzelf van vreugde. Ze is een echt vaderskindje.’
‘Vroeg hij nog naar mij ?’
‘Natuurlijk.’
‘Wat zei hij?’
‘Hij zei: “Hoe gaat het met Lily?’”
‘Is dat alles?’
‘Ik geloof het wel.’
‘Waar hebben jullie over gepraat?’
‘Niks eigenlijk. We hebben met Ema gespeeld. We lachten de schapen uit.’
‘En toen hij wegging, heeft hij toen nog iets over mij gezegd?’
Mam dacht na. ‘Nee,’ zei ze ten slotte.
‘Aardig, hoor,’ mompelde ik tegen het scherm.
‘Wat kan het jou schelen? Jij hebt hem in de steek gelaten.’
‘Het kan me ook niet schelen. Ik vind het alleen ongelooflijk dat hij zo onhebbelijk is.’
‘Onhebbelijk?’ vroeg mam. ‘En dat zegt de vrouw die in haar werkkamer bleef zitten met de gordijnen dicht. Onhebbelijk, schat?’
Zijn tweede bezoek stoorde me niet zoals het eerste: hij kwam zijn dochter bezoeken en daar had hij alle recht toe. Zoals mam zei, ik had blij moeten zijn dat mijn kind zo’n toegewijde vader had. Daarna kwam hij om de vijf, zes dagen uit Londen en tijdens elk bezoek sloot ik me op. Hoewel – ondanks de oordoppen hoorde ik hem één keer lachen en het was als een vroeger gebroken arm of been; ik was geschokt dat het nog zo’n pijn kon doen.
Op een avond bracht ik Ema naar bed, en ze fluisterde in mijn hals, zodat ik het nauwelijks hoorde: ‘Anton ruikt lekker.’ Het wekte zo’n intens en vertrouwd verlangen in me op dat ik had kunnen janken.
Ik was verplicht de mantra weer tot leven te wekken die me door de eerste dagen van de scheiding heen had geholpen: Anton en ik waren verliefd geweest, we hadden samen een kind, we waren soulmates geweest vanaf het moment dat we elkaar ontmoet hadden. Het einde van zoiets waardevols kon alleen maar ellendig zijn en misschien zou de breuk altijd pijn blijven doen.
Ik dacht aan die vredige dagen vlak voor mijn vertrek uit Londen, toen ik dacht dat Anton en ik slechts één ontmoeting verwijderd waren van vriendschap. Ik had mezelf verbazingwekkend misleid; we waren nog lang niet zover.
Ik bleef elke dag schrijven, en elke avond voor ik Ema naar bed bracht las ik het werk van die dag voor. Mam was verrukt. Hoe meer ik schreef in die vijf weken, hoe meer mijn gevoel van gered zijn verflauwde. Begin mei, toen ik het boek af had, was ik bijna weer normaal.
Ik wist dat A Cbarmed Life een geheid succes was; de mensen zouden het prachtig vinden. Dat was geen arrogantie; ik wist ook dat de recensies me zouden neersabelen. Maar misschien had ik inmiddels iets geleerd over publiceren. Ik had gezien hoe de mensen reageerden op Mimi’s Remedies en voelde intuïtief aan dat dit boek dezelfde reactie zou wekken. Om te beginnen was het volkomen onrealistisch. Als ik iets aardigs erover wilde zeggen (en waarom niet?) zou ik kunnen zeggen dat het iets magisch had.
Het werd tijd om terug te gaan naar Londen. Mam was treurig, maar probeerde het te verbergen. ‘Het gaat niet om mij,’ zei ze. ‘De schapen zullen er kapot van zijn. Ze schijnen Ema te hebben geadopteerd als een soort godin.’
‘We komen je opzoeken.’
‘Doe dat alsjeblieft. En doe Anton de groeten. Zie je hem als je in Londen bent? Ben je over je angst heen om iets onbesuisds te doen?’
Ik wist het niet. Misschien.
‘Mag ik je een advies geven, lieverd?’
‘Nee, mam, liever niet.’
Maar ze was niet te stuiten. ‘Ik weet dat Anton niet met geld kan omgaan, maar je kunt beter getrouwd zijn met een verkwister dan met een krent.’
‘Hoe weet je dat? Wie was een krent?’
‘Peter.’ Haar tweede man. Susans vader. ‘Als hij geld gaf, was het alsof hij zijn tanden liet trekken. In ieder geval had ik plezier met je vader,’ zei ze somber.
‘Zoveel plezier dat je van hem gescheiden bent.’
‘O, lieverd, het spijt me. Ik werd gek van al die verrekte plannen van hem om geld te verdienen. Maar na het leven met een man die uitrekende hoe lang wc-rollen horen mee te gaan, ben ik tot de conclusie gekomen dat het beter is één dag te leven als een verkwister dan duizend jaar als een krent. Maar dat wil niet zeggen dat je vader en ik weer bij elkaar komen. Begrijp me alsjeblieft niet verkeerd.’
Ema en ik gingen terug naar Londen.
Zodra ik mijn slaapkamer binnenkwam zag ik dat de prullenmand in al die tijd van mijn afwezigheid niet geleegd was – Irina had kennelijk mijn privacy geëerbiedigd. De brief van Anton was er nog. Ik keek ernaar, vroeg me af wat ik moest doen, pakte hem toen snel op en stopte hem terug in mijn la met ondergoed, nogal van streek omdat die brief aan me vast leek te kleven.
Voor ik A Charmed Life aan Jojo gaf, besloot ik het aan iemand te laten lezen die me niet naar de mond zou praten; de voor de hand liggende keus was Irina, die het in één middag uitlas. Ze gaf me de vellen papier met een onbewogen gezicht terug. ‘Niet mooi,’ zei ze.
‘Goed, goed,’ moedigde ik haar aan.
‘Zoveel hoop. Maar anderen zullen het heel mooi vinden.’
‘Ja,’ zei ik tevreden, ‘dat dacht ik ook.’