37
Weer terug in het heden hoorde ik de telefoon. Het was een man van de fotoredactie van de Daily Echo, na het interview mei Martha Hope Jones. Hij wilde een koerier sturen om de foto’s te laten halen van mijn kwetsuren toen ik ‘voor dood was achtergelaten’.
‘Ik werd niet voor dood achtergelaten.’
‘Dood, gewond, wat dan ook. Dus, de foto’s?’
‘Nee, het spijt me.’
Niet lang daarna ging de telefoon opnieuw. Deze keer was het Martha. ‘Lily, we moeten die foto’s hebben.’
‘Maar die héb ik niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ik… ik heb ze gewoon niet.’
‘Dat maakt het moeilijk.’ Haar stem klonk hoog en beschuldigend, toen hing ze op.
Een beetje beverig riep ik uit tegen Anton: ‘Welke mafkees neemt nou foto’s van zichzelf nadat hij of zij is overvallen?’
Hoewel de buurt waarin ik woonde niet bepaald aantrekkelijk te noemen was, had ik toch nooit verwacht dat ik er overvallen zou worden. Ik was een nogal weekhartige liberaal die sympathie koesterde voor overvallers en volhield dat ze gedreven werden door wanhoop. Ik was ervan overtuigd dat ze instinctief zouden weten dat ik aan hun kant stond.
Maar als ik er goed over nadacht, was ik een perfect slachtoffer. Om overvallers zoveel mogelijk te ontmoedigen moet je met opgeheven hoofd lopen en zelfvertrouwen uitstralen. Ik daarentegen ben meer een slenteraar.
Op de avond van de overval was ik van de bushalte op weg naar huis. Het was koud en donker en ik verlangde ernaar om thuis te zijn. Niet alleen om bij Anton te zijn, die zes maanden eerder bij mij was ingetrokken – op de dag waarop we terugkeerden van het afschuwelijke bezoek aan Gemma – maar omdat ik drie maanden zwanger was en dringend naar de wc moest. Net als alles met Anton en mij was de zwangerschap niet gepland. We waren vreselijk arm, ik verdiende wat, maar Anton nog niets, en we hadden geen idee hoe we een baby moesten bekostigen. Maar het leek niet belangrijk. Ik was nog nooit zo gelukkig geweest. Of zo beschaamd.
Mijn behoefte aan een wc werd dringender, dus ik ging sneller lopen, maar toen werd tot mijn verbazing mijn schouder naar achteren getrokken. Iemand had het hengsel van mijn tas te pakken en gaf er een hevige ruk aan. Met een stomme grijns draaide ik me om, want ik dacht dat het iemand was die ik kende, en een beetje ruwer was dan hij hoorde te zijn.
Maar ik herkende de jongeman niet. Hij was dik, met een bleek, zweterig gezicht. Ik besefte dat het een overval was, maar het klopte niet. Hij was niet mager en wanhopig zoals overvallers hoorden te zijn. En hij had ook geen mes of spuitje bij zich.
Maar wel een hond. Een kwaadaardige pitbull. De riem was rond de hand van de dikzak gewikkeld en de hond trok eraan, wilde grommend op me afkomen. Als er een klein beetje meer speling kwam in de riem, zou ik vermorzeld worden.
Ik keek in de zwarte kraalogen van de dikzak en zonder dat er een woord gezegd werd, gaf ik hem mijn tas.
Hij stopte hem onder zijn jack en duwde me toen – bij wijze van grand finale – op de grond.
Goed, dat was dat, dacht ik, maar het ergste moest nog komen. Toen ik op de grond lag liep de hond over me heen, over mijn drie maanden zwangere buik. Het zware gewicht zakte diep in me weg en zijn stinkende adem sloeg warm in mijn gezicht.
In twee of drie seconden was het voorbij, maar zelfs nu nog huiver ik van afschuw als ik eraan denk.
De man en zijn hond slenterden weg, en ik krabbelde verdwaasd overeind. Op dat moment kwam Irina naar me toegelopen; het metaal van haar hoge hakken klikte op het trottoir. Ze was mijn bovenbuurvrouw en al knikten we soms naar elkaar in de gang, we hadden nog nooit echt met elkaar gesproken. Het enige wat ik van haar wist was dat ze lang, knap en Russisch was. ze maakte zich zo erg op dat ik dacht dat ze misschien een snolletje was, maar Anton zei: ‘Mijn gevoel zegt me dat ze een transseksueel is.’
Ze bleef staan en keek me vragend aan, terwijl ik zwaaiend op straat stond.
‘Ik ben net overvallen.’
‘Overvallen?’
‘Door een man met een hond.’
‘Man met hond?’
‘Hij ging die kant op.’ Maar Dikzak was verdwenen.
‘Geld?’
‘Een paar pond. Niet meer dan twee of drie.’
‘Zo weinig? Dank God.’
Ze liep niet direct over van medelijden, maar ze bracht me veilig bij Anton. Maar wat hij ook zei of deed, niets kon me troosten. Ik wist wat er zou gebeuren: Ik zou een miskraam krijgen. Dit was een goddelijke vergelding. Een straf voor mijn zonde omdat ik Anton had gestolen van Gemma.
Anton stond erop om de dokter te bellen, die zijn best deed me te verzekeren dat de kans op verlies van de baby miniem was.
‘Maar ik ben een slecht mens.’
‘Zo werkt het niet.’
Ik verdien het om de baby te verliezen.’
‘Dat is hoogst onwaarschijnlijk.’
Toen de dokter wegging verscheen er iemand anders voor onze deur: Irina met een handvol monsters van make-up, om mijn gestolen spulletjes te vervangen. ‘De laatste kleuren. Ik werk op make-upafdeling Clinique.’
Anton en ik riepen tegelijk uit: ‘O, je werkt op een make-up afdeling.’
Irina bestudeerde ons met een koele intelligentie. ‘Jullie dachten ik was prostituee?’
‘Ja!’ Toen mompelden we wat en vervielen in zwijgen. Eerlijkheid is niet altijd de beste politiek, maar het kon Irina geen donder schelen.
De volgende ochtend nam Anton me mee naar het plaatselijke politiebureau. We gingen in de wachtruimte zitten en zagen agenten in- en uitlopen tot mijn naam werd afgeroepen. Mijn kleine misdrijf was volkomen onbelangrijk, maar ik werd naar een jonge agent verwezen die dapper de routine afwerkte. Ik gaf een beschrijving van Dikzak en alles wat ik me kon herinneren van de inhoud van mijn tas. ‘U moet uw bank bellen en uw creditcard blokkeren.’
Anton en ik zwegen (wat per slot ons recht was). In die tijd waren we zo arm dat we de kaart niet hoefden te blokkeren. De bank van uitgifte had die voorzorgsmaatregel al lang geleden genomen. En mijn bankpasje ingetrokken.
Kort daarna had Irina een dag vrij en nodigde me bij haar uit. Binnen een paar minuten zat ze te kettingroken en me tevreden te vertellen hoe ‘rampenvol’ haar leven in Moskou was geweest.
Ze had nu een Engelse vriend die haar leven ook ‘rampenvol’ maakte. Blijkbaar was hij heel jaloers.
‘Waarom blijf je dan bij hem als hij je ongelukkig maakt?’
‘Goed in seks.’ Toen haalde ze haar schouders op. ‘Liefde altijd rampenvol.’
Tussen de regels door lezend meende ik te begrijpen dat de cosmetica die ze verkocht haar grote liefde waren. Haar gezicht was haar vitrine. Ze verdiende meer provisie dan enige andere verkoopster. ‘Ik vertrouw je, jij mag zien.’
Ze liep de kamer uit en kwam terug met een geruit koekblik. Ze haalde het deksel eraf om te bewijzen dat het vol met geld lag. bankbiljetten van vijftig en twintig en tien – maar voornamelijk van vijftig.
‘Provisie. Tel elke avond. Slaap niet zonder.’
Ik was geschokt. Het was niet veilig om zoveel contant geld in huis te hebben. ‘Dat moet je naar de bank brengen.’
‘Bank!’ Banken vertrouwde ze niet. ‘Kijk.’ Ze pakte een boek van een plank en toen ze het opensloeg zag ik biljetten van twintig tussen de bladzijden. ‘Gogol. Dostojewski.’ Meer geld. ‘Tol-stoj.’ En meer.
‘Heb je die boeken echt gelezen of zijn het alleen maar spaarpotten?’
‘Alles gelezen. Houd jij van Russische literatuur?’
‘Hm, ja.’ Ik wist er niet veel van maar wilde beleefd zijn.
Ze glimlachte. ‘Engelsen zien film Lolita en denken alles te weten van Russische literatuur. Ga nu. Tijd voor EastEnders.’
‘Hou je van EastEnders?’
‘Ja. Rampenvol, als echt leven. Kom terug. Wanneer jij wil. Als ik niet wil, zeg ik.’
Als ik niet beter had geweten zou ik hebben gedacht dat ze vriendelijk wilde zijn.
De dokter had gelijk en ik kreeg geen miskraam, maar een paar dagen na de overval kwam ik in een dip terecht.
Waarom was ik verliefd geworden op Anton? Waarom was Gemma verliefd op hem geworden? Waarom kunnen we niet van de juiste mensen houden? Ik haatte het leven. Maar ik verwachtte een kind, dus moest ik verder.
Het was het trauma van de overval dat ik zo depressief was, zei Anton; hij wilde dat ik weer naar de dokter ging. Ik was het niet met hem eens. Ik was alleen door mijn eigen slechtheid in deze toestand verzeild geraakt. Anton wilde er niets van weten. Hij| bleef maar herhalen: ‘Je bent niet slecht. Ik hou niet van Gemma, ik hou van jou.’
Dat was het nou juist. Waarom had hij niet van Gemma kun nen houden? Waarom moest alles zo gecompliceerd zijn?
Ik had bijna niemand om mee te praten. Sinds Anton en ik de afgrijselijke stap hadden genomen om naar Dublin te vliegen en Gemma over ons te vertellen, hadden de Ierse meisjes die ik in Londen kende – wederzijdse vriendinnen van Gemma en mij alle banden met me verbroken. De enige vriendin die ik had van voor Gemma’s tijd was mijn oude schoolvriendin Nicky. Maar Nicky had haar eigen zorgen, ze probeerde zwanger te worden van Simon.
Anton was de hele dag op stap met Mikey: ging met tv-bonzen lunchen en probeerde geld los te krijgen; ging met literaire agenten eten en probeerde goedkope scripts los te krijgen, en ging met theateragenten lunchen en probeerde acteurs los te krijgen om de rollen te spelen in de goedkope scripts die hij nog niet had weten te versieren en waarvoor hij geen financiering had. Ik kreeg buikpijn als ik dacht aan de dubbelhartigheid waarmee dat alles gepaard ging – de scriptschrijver bezweren dat de actrice beschikbaar was, de actrice beloven dat de financiering rond was, tegen de tv-maatschappij liegen dat script en regisseur verzekerd waren, maar Anton zei dat het nodig was.
‘Niemand wil de eerste zijn die zich vastlegt. Als een ander het heeft gedaan, denken ze dat het goed moet zijn.’
Ondanks alle inspanningen van Anton en Mikey duurde het lang voordat zelfs maar een van hun projecten in productie kwam.
‘Binnenkort komt alles voor elkaar,’ beloofde Anton elke keer als hij ’s avonds thuiskwam. ‘We krijgen het juiste script, de juiste ster, en de financiering valt ons in de schoot. En daarna zullen ze in de rij staan om met Eye-Kon te kunnen werken.’
Intussen bracht ik uur na uur in mijn eentje door en op een dag, toen de eenzaamheid me naar de strot vloog, liep ik de trap op naar Irina. Ze deed open en over haar schouders heen zag ik een stapel bankbiljetten op tafel liggen. Ze was bezig haar geld te tellen.
‘Betaaldag,’ zei ze. ‘Kom binnen.’
‘Dank je.’ Ik gaf gehoor aan haar uitnodiging.
Nadat ik haar knisperende nieuwe bankbiljetten had bewonderd, stortte ik mijn hart uit over mijn depressieve toestand.
Irina luisterde vol belangstelling en mompelde toen: ‘Jij heel rampenvol,’ en bekeek me met hernieuwd respect.
Pas toen ik alle andere soorten afleiding geprobeerd had, zette ik mijn computer aan om troost te zoeken bij mijn boek. Bijna vijf jaar had ik gewerkt aan een roman die gebaseerd was op mijn ervaringen als eco-pr-medewerkster in Ierland.
In de voorafgaande vier jaar had ik het op aandringen van enthousiaste vrienden aan verschillende literaire agenten gestuurd. Drie van hen hadden het gelezen en veranderingen voorgesteld. Maar zelfs nadat ik het volgens hun eisen had herschreven, zeiden ze weer dat het ‘op dit moment niet geschikt voor hen was’.
Niettemin had ik een flauwe hoop bewaard dat Crystal Clear niet een volkomen waardeloos prul was, en ik bleef er van tijd tot lijd aan werken. Maar deze keer kon ik domweg geen letter op papier krijgen. Toch zette ik mijn computer niet meteen af. Ik bleef erachter zitten, wanhopig naar iets zoekend. Ik tikte ‘Lily Wright’, toen ‘Anton Carolan’ en ‘Baby Carolan’ en toen daaronder ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’.
Die woorden vervulden me met zo’n onverwacht geluksgevoel dat ik ze opnieuw typte. Na de vijfde keer ging ik rechtop zitten. Ik zou een verhaal schrijven waarin iedereen nog lang en gelukkig leefde, in een fantasiewereld waarin goede dingen gebeurden en de mensen aardig waren. Dus begon ik. Ratelend op het toetsenbord schreef ik precies wat ik wilde. Ik dacht er geen moment aan dat een ander het ooit zou lezen; dit was voor mij en mijn kindje.
Mimi was wijs, beminnelijk, nuchter en magisch – een mengeling van diverse mensen: ze had de wijsheid van mijn moeder, de edelmoedigheid van mijn vader, de hartelijkheid van mijn vaders tweede vrouw Viv en het haar van Heather Graham.
Die avond toen Anton thuiskwam na een vermoeiende dag van geen films maken, was hij enorm opgelucht dat ik hem enthousiast en met stralende ogen begroette. Verheugd ging hij zitten en luisterde naar wat ik had geschreven. En elke avond daarna las ik hem voor wat ik die dag had geschreven. Het duurde in totaal bijna acht weken, en op de laatste dag liet Anton een jubelkreet horen. ‘Fantastisch. Ik vind het geweldig. Dat wordt een bestseller.’
‘Jij houdt van alles wat ik doe, jij bent niet onpartijdig.’
‘Ik weet het. Maar ik zweer je, het is groots.’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Laat het aan Irina lezen. Zij heeft verstand van boeken.’
‘Ze zal het de grond in boren.’
‘Misschien niet.’
Dus klom ik de trap op, klopte op Irina’s deur en zei: ik heb een boek geschreven. Ik vroeg me af of jij het misschien zou willen lezen en me je mening erover geven.’
Ze knikte slechts, stak haar hand uit naar de pagina’s en zei: ‘Ik zal lezen.’
‘Eén ding, wees alsjeblieft eerlijk. Niet aardig zijn om mijn gevoelens te sparen.’
De volgende ochtend stond ze tot mijn verbazing voor mijn deur, met een sigaret in de hand. Ze gaf me de stapel papieren. ‘Gelezen.’
‘En?’ Mijn hart bonsde wild en mijn mond voelde of hij vol watten zat.
‘Is mooi,’ verkondigde ze. ‘Sprookje over goede wereld. Is niet waar, maar boek is mooi.’
‘Als Irina het mooi vindt,’ zei Anton vrolijk, ‘dan hebben we vast iets goeds in handen.