71
Joona staat voor het gesloten hek van de politiegarage op het grote industrieterrein aan de Bergsgatan in Sundsvall. Hij wil de technisch rechercheurs spreken en naar de tas uit het stuwmeer kijken, maar niemand reageert op de telefoon of de intercom. Het terrein achter het hoge hek maakt een verlaten indruk, de parkeerplaats is leeg en alle deuren zijn dicht.
Joona stapt weer in zijn auto en rijdt naar het politiebureau op de Storgatan, waar Gunnarsson zijn kantoor heeft. Op de trap komt hij Sonja Rask tegen. Ze is in burger, haar haar is nog nat van het douchen, ze heeft zich licht opgemaakt en ziet er vrolijk uit.
‘Dag,’ zegt Joona. ‘Is Gunnarsson boven?’
‘Trek je maar niks van hem aan,’ zegt ze met een vermoeide grimas. ‘Hij voelt zich voortdurend ontzettend bedreigd en denkt dat je zijn baan probeert in te pikken.’
‘Ik ben maar een waarnemer.’
Sonja’s donkere ogen glanzen warm.
‘Ik heb gehoord dat je zo het water in bent gelopen en naar de auto bent gezwommen.’
‘Alleen maar om te kijken,’ glimlacht Joona terug.
Ze lacht, geeft hem een klopje op zijn arm maar kijkt dan ineens verlegen en loopt vlug de trap af.
Joona gaat naar boven. Op het politiebureau staat de radio zoals gebruikelijk in de koffieruimte. Iemand praat monotoon in de telefoon en door een paar glazen deuren ziet hij een stuk of tien mensen die aan een vergadertafel zitten te praten.
Gunnarsson zit aan het hoofd. Joona loopt naar de deur. Een vrouw vangt Joona’s blik en schudt haar hoofd, maar Joona drukt de deurkruk toch naar beneden en gaat naar binnen.
‘Verdomme,’ mompelt Gunnarsson als hij Joona ziet.
‘Ik moet naar de tas van Vicky Bennet kijken,’ zegt Joona stug.
‘We zitten in een vergadering,’ zegt Gunnarsson op een toon alsof hun gesprek voorbij is terwijl hij in zijn papieren kijkt.
‘Alles ligt bij de technisch rechercheurs op de Bergsgatan,’ legt Rolf gegeneerd uit.
‘Daar is niemand,’ zegt Joona.
‘Hou er verdomme toch mee op,’ snauwt Gunnarsson. ‘Het vooronderzoek is afgebroken en wat mij betreft kan de interne onderzoekscommissie je morgen als ontbijt geserveerd krijgen.’
Joona knikt en verlaat het bureau, gaat terug naar zijn auto en blijft even stilletjes zitten, waarna hij naar het streekziekenhuis in Sundsvall rijdt. Hij probeert te achterhalen wat hem zo verontrust aan de moorden op de Birgittagården.
Vicky Bennet, denkt hij. Dat aardige meisje dat misschien niet altijd zo aardig was. Vicky Bennet heeft het gezicht van een moeder en zoon met een kapotte fles aan flarden gesneden.
Ze raakten zwaar verminkt, maar ze hebben geen medische hulp gezocht of aangifte gedaan bij de politie.
Voordat Vicky verdronk, werd ze verdacht van twee zeer gewelddadige moorden.
Alles wijst erop dat ze de misdaad op de Birgittagården heeft voorbereid, de nacht heeft afgewacht, Elisabet met een hamer heeft gedood om aan de sleutels te komen, is teruggekeerd naar het hoofdgebouw, de deur van de separeer van slot heeft gedaan en Miranda heeft doodgeslagen.
Het merkwaardige is dat de Naald beweert dat Miranda met een steen om het leven is gebracht.
Waarom zou Vicky de hamer in haar kamer laten liggen en een steen gaan halen?
Joona heeft meer dan eens gedacht dat zijn oude vriend het bij het verkeerde eind kan hebben. Dat is een van de redenen waarom hij gewacht heeft om die optie tegenover iemand te noemen. De Naald moet zelf zijn hypotheses maar presenteren als hij klaar is met het sectierapport.
Een ander merkwaardig feit is dat Vicky na de moorden in haar bed heeft geslapen.
Holger Jalmert noemde Joona’s observatie interessant, maar onmogelijk te bewijzen.
Maar Joona weet zeker dat hij heeft gezien dat er vers bloed was uitgesmeerd of afgeveegd aan het laken en dat het bloed een uur later, toen Vicky van houding was veranderd, kleverige afdrukken van haar arm had achtergelaten.
Zonder getuigen krijgt hij waarschijnlijk nooit antwoord.
Joona heeft het dagrapport van de Birgittagården gelezen en de laatste notitie van Elisabet Grim die vrijdag, maar in de beknopte aantekeningen staat niets wat vooruitwijst naar de gewelddadige nacht.
De pupillen hebben niets gezien.
Niemand kende Vicky Bennet.
Joona heeft al besloten om te kijken of Daniel Grim, de maatschappelijk werker, aanspreekbaar is.
Het is het proberen waard, al stuit het hem tegen de borst iemand die rouwt te storen. Maar in Daniel Grim lijken de meisjes het meeste vertrouwen te hebben gehad en als er iemand is die kan begrijpen wat er is gebeurd, dan is hij het wel.
Joona pakt langzaam de telefoon, voelt de pijn in zijn schouder, toetst het nummer in en denkt terug aan het moment dat de maatschappelijk werker aankwam op de Birgittagården. Hoe Daniel Grim zijn best deed om zich goed te houden tegenover de meisjes, maar toen hij begreep dat Elisabet vermoord was, raakte zijn gezicht verwrongen van verdriet.
De arts noemt zijn acute shocktoestand ‘arousal’. Een traumatische stresstoestand die de mogelijkheid om zich iets te herinneren gedurende bepaalde tijd ernstig kan verstoren.
‘Psychiatrische kliniek, Rebecka Stenbeck,’ antwoordt een vrouw nadat de telefoon vijf keer is overgegaan.
‘Ik wil graag een patiënt spreken... Daniel Grim is zijn naam.’
‘Een moment.’
Hij hoort de vingers van de vrouw op een toetsenbord.
‘Helaas, de patiënt mag geen telefoongesprekken aannemen,’ zegt ze.
‘Wie bepaalt dat?’
‘De verantwoordelijk arts,’ antwoordt de vrouw koel.
‘Kan ik met hem worden doorverbonden?’
Er klinkt gerinkel en dan gaat de telefoon over.
‘Rimmer.’
‘Mijn naam is Joona Linna, commissaris rijksrecherche,’ zegt hij. ‘Het is belangrijk dat ik patiënt Daniel Grim mag spreken.’
‘Ja, maar dat is uitgesloten,’ zegt Rimmer meteen.
‘We doen onderzoek naar een dubbele moord en...’
‘Niemand gaat tegen mijn beslissing in om het herstel van mijn patiënt niet in gevaar te brengen.’
‘Ik begrijp dat Daniel Grim het heel erg zwaar heeft, maar ik beloof dat...’
‘Mijn inschatting,’ onderbreekt Carl Rimmer hem. ‘Mijn inschatting is dat de patiënt zal herstellen en dat de politie hem snel zal kunnen verhoren.’
‘Wanneer?’
‘Over een paar maanden, vermoed ik.’
‘Maar ik zou hem nu graag heel even spreken,’ probeert Joona.
‘Als zijn arts moet ik nee zeggen,’ antwoordt Rimmer onverstoorbaar. ‘Hij was ontzettend overstuur na het verhoor door uw collega.’