191
Als Joona de gang in komt waar Summa ligt is het of alles vertraagt. Het zwakke geluid van televisietoestellen en geklets gaat steeds langzamer.
Voorzichtig opent hij de deur van haar kamer en gaat naar binnen.
Een tengere vrouw ligt afgewend in bed.
Voor het raam is een licht katoenen gordijn dichtgetrokken. Haar dunne armen liggen op het dekbed. Haar donkere haar is zweterig en dof.
Hij weet niet of ze slaapt, maar hij moet haar gezicht zien. Hij loopt dichterbij. Het is volkomen stil in de kamer.
*
De vrouw die in een heel ander leven Summa Linna heette, is heel moe. Haar dochter heeft de hele nacht bij haar gezeten, nu slaapt het meisje in de familiekamer.
Summa ziet het zwakke daglicht door de vezels van de gordijnen heen en bedenkt dat een mens hopeloos eenzaam is. Ze heeft een paar mooie herinneringen waarbij ze haar heil zoekt als ze zich heel eenzaam en heel bang voelt. Toen ze haar voor de operatie in slaap brachten, heeft ze die momenten opgeroepen.
De lichte, lichte zomernachten uit haar kindertijd.
Het ogenblik dat haar dochter werd geboren en haar vingertjes om de hare sloot.
Haar bruiloft die zomerdag met de bruidskroon die haar moeder van berkenwortels had gevlochten.
Summa slikt en voelt dat ze leeft, dat haar hart klopt. Maar ze is zo vreselijk bang om te sterven en Lumi alleen op de wereld achter te moeten laten.
De hechtingen van de operatie trekken als ze zich omdraait. Ze sluit haar ogen, maar doet ze vervolgens weer open.
Ze moet een paar keer knipperen en begrijpt dan dat haar bericht hem heeft bereikt.
Joona Linna buigt zich over haar heen en ze raakt zijn gezicht aan. Ze strijkt met haar handen door zijn dikke, blonde haar.
‘Als ik doodga moet jij voor Lumi zorgen,’ fluistert ze.
‘Dat beloof ik.’
‘En je moet haar zien voor je weer vertrekt,’ zegt ze. ‘Je moet haar zien.’
Hij legt zijn handen tegen haar wangen, hij streelt haar gezicht. Fluistert dat ze nog steeds even mooi is. Ze glimlacht naar hem. Dan is hij weg en Summa is niet bang meer.
*
De familiekamer is eenvoudig gemeubileerd, er hangt een televisie aan de muur en voor een doorgezeten bank staat een grenen tafel vol met schroeiplekken van sigaretten.
Op de bank ligt een vijftienjarig meisje te slapen. Haar ogen schrijnen van al het huilen en haar ene wang is gestreept van de vouwen in het kussen. Ze wordt abrupt wakker met een vreemd gevoel. Iemand heeft een deken over haar heen gelegd. Haar schoenen zijn uit, ze staan netjes op de grond naast haar.
Er is iemand bij haar geweest. In haar droom zat er iemand bij haar die voorzichtig haar hand in de zijne hield.