67
De stuwdam vibreert onophoudelijk. Waterdichte lijkzakken liggen netjes opgevouwen boven op een plastic teil met signaalboeien, om de positie van eventuele vondsten te markeren.
‘Ik begin wel bij de krachtcentrale en volg een zoekpatroon in ruiten,’ zegt Hasse.
‘Nee, we gaan naar beneden op de plek waar de hond heeft gereageerd,’ zegt Joona.
‘Maken de dames nu de dienst uit?’ vraagt Hasse gekwetst.
Ver onder het gladde, stromende wateroppervlak bevinden zich de openingen van de sluizen en voor die openingen zitten stevige roosters die alles opvangen wat door de rivier wordt meegevoerd.
De duiker test de gasdruk van de flessen met nitrox 36 op zijn rug. Hij koppelt de kabel van de camera aan de laptop en zet dan zijn duikmasker op. Joona ziet zichzelf op het beeldscherm.
‘Zwaai eens naar de camera,’ zegt Hasse en hij laat zich in het water zakken.
‘Als de stroming te sterk is, stoppen we ermee,’ zegt Joona.
‘Wees voorzichtig,’ roept Gunnarsson.
‘Ik ben gewend om in stromend water te duiken,’ zegt Hasse. ‘Maar als ik niet bovenkom, zeg dan tegen mijn zoon dat ik beter met hem mee had kunnen gaan.’
‘We gaan een biertje in hotel Laxen drinken als we klaar zijn,’ zegt Gunnarsson wuivend.
Hasse Boman verdwijnt onder water, het oppervlak golft even en wordt dan weer glad. Gunnarsson glimlacht en schiet zijn peuk weg over de rand. De bewegingen van de duiker zijn zichtbaar als een pulserende donkere formatie. Belletjes van uitgeademde lucht breken het strakke rivieroppervlak. Het enige wat op het laptopscherm is te zien, is de ruwe betonnen wand die langsglijdt in het licht van de cameralamp. De zware ademhaling van de duiker ruist in de luidspreker.
‘Hoe diep zit je nu?’ vraagt Joona.
‘Op negen meter maar,’ antwoordt Hasse Boman.
‘Is de stroming sterk?’
‘Het voelt alsof iemand aan mijn benen trekt.’
Joona volgt de afdaling van de duiker op het scherm. De betonnen wand glijdt naar boven. Zijn ademhaling klinkt zwaarder. Af en toe zijn de handen van de duiker tegen de wand zichtbaar. Zijn blauwe handschoenen lichten op in het schijnsel van de lamp.
‘Er is niets hier,’ zegt Gunnarsson ongeduldig en hij loopt gestrest heen en weer.
‘De hond rook dat...’
‘Maar ze markeerde niet,’ valt Gunnarsson haar met luide stem in de rede.
‘Nee, maar toch rook ze iets,’ antwoordt Joona volhardend.
Hij denkt aan hoe de dode lichamen met het water meegevoerd kunnen zijn, tuimelend over de bodem, steeds dichter naar de onstuimige stroomgeul.
‘Zeventien meter... het water stroomt hier als een gek,’ zegt de duiker blikkerig.
Gunnarsson laat de reddingslijn vieren, hij glijdt snel over de metalen reling en verdwijnt in het water.
‘Het gaat te snel,’ zegt Joona. ‘Vul het vest.’
De duiker begint zijn vest te vullen met grote hoeveelheden lucht uit de flessen. Normaal gesproken doet hij dat voor het afdalen en het opstijgen, maar hij begrijpt dat Joona gelijk heeft, gezien alle rotzooi in het water moet hij vaart minderen.
‘Alles oké,’ rapporteert hij even later.
‘Als het kan wil ik dat je naar beneden gaat en bij de roosters kijkt,’ draagt Joona hem op.
Hasse beweegt zich even wat langzamer tot de snelheid weer toeneemt. Het voelt alsof de krachtcentrale de sluizen nog verder openzet. Rommel, takken en bladeren stromen langs zijn gezicht, recht naar beneden.
Gunnarsson trekt de kabel en de reddingslijn opzij als er een boomstam met een vaart nadert en hard tegen de wand van de dam stoot.