Hoofdstuk 56

 

 

Er stonden drie politiewagens bij het tankstation toen Taylor daar aankwam. Geen spoor van Ariadne. McKenzie had herhaaldelijk haar nummer op zijn mobiel gebeld, maar er werd niet opgenomen.

Taylor rende naar binnen en beschreef Ariadne aan de man achter de kassa, die haar niet had gezien. Ook had hij niemand gezien die op de tekening leek die ze tevoorschijn haalde. Dus geen Ariadne en geen Schuyler Merritt. Shit.

Ze liep weer naar buiten en gebaarde naar de agenten. ‘Kom op. Laten we kijken of we haar auto ergens langs McCrory zien staan.’

Ze gingen allemaal in hun wagens zitten en reden weg, met Taylor voorop. De blauwwitte zwaailichten deden de weg oplichten alsof het Kerstmis was, en al na een paar minuten zagen ze een Subaru Forester aan de kant van de weg staan. De auto vertoonde geen enkel teken van leven, geen lichten, geen draaiende motor.

‘Haar auto staat hier,’ zei McKenzie onnodig.

Taylor zette haar wagen erachter terwijl de drie politiewagens aan de voor- en zijkanten gingen staan, de weg op die manier effectief afzettend.

Met haar Glock in beide handen, gericht op de grond, sprong Taylor uit de auto. Ze liep voorzichtig naar de wagen. Het zijraam aan de bestuurderskant was ingeslagen. Er lag overal glas, zowel binnen als buiten de auto. Een scherpe rand glinsterde donker in het zwakke maanlicht. Taylor kon bloed ruiken.

‘Wat is dat?’ fluisterde McKenzie in haar oor.

Ze stond stil en luisterde. Iemand die huilde, zo’n vijf meter verderop.

‘Ariadne?’ schreeuwde ze, naar het geluid toe lopend. Ze zag een gestalte op de grond liggen en riep: ‘Ze is hier. Shit. 10-47, 10-67, code 3!’ Na haar wapen weer in de holster te hebben gestoken, knielde ze neer en draaide Ariadne op haar rug. Die schreeuwde het uit van de pijn.

‘Rustig maar, liefje, het is oké. Er komt hulp aan. Waar is de jongen?’

Je hoefde geen genie te zijn om te zien wat er was gebeurd. Ariadne zat onder het zand en de bladeren, haar rok zat gedraaid en haar bleke dijen waren bebloed. Ze schreeuwde het nogmaals uit toen Taylor in het donker haar handen over haar heen liet gaan. Gebroken ribben, waarschijnlijk, misschien een gebroken kaak. Een bloedende wond op haar voorhoofd.

‘Toen je belde, zei je dat hij je gehoord had. Was het Schuyler Merritt, Ariadne? Heeft hij je verkracht?’

Een schim van een knikje. Ze probeerde te spreken, maar de woorden kwamen er zacht en incoherent uit. Taylor boog zich voorover, dicht naar Ariadnes mond toe.

‘Weet… zijn naam niet. Trok me. Uit de auto. Heeft me ver… ver… kracht. Reed weg, daarna.’

De gebroken zinnen hadden haar uitgeput, en ze liet haar hoofd weer op de grond zakken. Taylor checkte haar pols. De sterke en stabiele hartslag stelde haar gerust. De schade was niet levensbedreigend.

‘Oké, alles komt nu in orde met je. Daar zorg ik voor.’

McKenzie hurkte naast Ariadne neer. Hij nam haar hand en fluisterde: ‘Het spijt me. We hadden eerder moeten luisteren.’

Taylor wierp hem een blik toe maar snoerde hem niet de mond. Dat zijzelf en het departement aangeklaagd konden worden voor het feit dat ze een getuige slachtoffer hadden laten worden, was op dit moment wel de minste van haar zorgen. Ze hoorde het bemoedigende geluid van sirenes. Hulp was onderweg.

Waar was die kleine schoft naar toe? Zijn ‘vrouw’ en zijn vrienden zaten in hechtenis. Zijn moeder en vader waren dood, en de twee huizen waarin hij zich zou kunnen verschuilen, krioelden van de agenten. Waar zou hij nog meer naar toe kunnen?

‘Ariadne. Weet je waar hij heen ging?’

‘Nee,’ fluisterde ze.

Verschrikkelijk, vond Taylor dat. De mistroostige toon van die eens zo levendige stem maakte dat ze iemand wilde slaan.

De ambulancemedewerkers arriveerden, werden op de hoogte gesteld van de toedracht en haalden Taylor bij Ariadne weg om haar te kunnen behandelen. Gelukkig waren het allemaal vrouwen, merkte Taylor op. Soms wilden verkrachtingsslachtoffers niet door mannen geholpen worden. De code 10-27 had de ambulancedienst gewaarschuwd, maar toch was het geluk hebben. Razendsnel legden ze haar op een brancard en brachten haar naar de ambulance.

‘Waar brengen jullie haar heen?’

‘Baptist,’ was het korte antwoord.

Taylor liep met hen mee naar de ambulance en keek toe, terwijl Ariadne naar binnen werd geschoven. In het felle licht was de blauwe plek op haar wang en de dislocatie van haar onderkaak duidelijk zichtbaar. Taylor wist hoeveel pijn dat moest doen. Gebroken ribben, waarbij de scherpe uiteinden in de longen en de huid staken, waren ook geen pretje. Maar Ariadne gedroeg zich kranig. Ze huilde niet maar hield haar lichtgevende blauwe ogen op Taylor gefixeerd. Die voelde zich ongemakkelijk onder die azuurblauwe blik. Ze las de woorden die Ariadne in haar geest stopte en wendde zich af, haar handen in haar zakken stekend om ze warm te houden.

‘Niet jouw schuld,’ zei Ariadne, zo duidelijk alsof ze hardop had gesproken. ‘Niet jouw schuld.’