Hoofdstuk 18

 

 

Quantico

1 november, 08.50 uur

 

‘Dus u geeft toe dat u een affaire met mevrouw Douglas heeft gehad?’

Tucker wierp hem een vuile grijns toe, en Baldwin vroeg zich af wat er precies door zijn hoofd ging. Had Tucker ook van Charlottes gunsten mogen genieten? Hij bekeek de man van top tot teen: het kale hoofd, het buikje, de grauwe huid. Mogelijk. Charlotte had nooit naar de verpakking gekeken, had zich alleen beziggehouden met wat er in de doos zat. Ze was er heel goed in geweest om dingen te vinden die zo aangepast konden worden dat al haar verlangens werden bevredigd. Nu zou hij nóg voorzichtiger moeten zijn.

‘Dat heb ik nooit ontkend. We waren collega’s in een zeer stressvolle situatie. We werkten aan een gruwelijke zaak. U weet hoe dat gaat, sir. Het was niet de eerste keer dat twee teamgenoten troost bij elkaar zochten.’ Baldwin weigerde weg te kijken en ontmoette Tuckers ogen zonder te knipperen.

Kom maar op, sukkel. Jij bent al jaren je assistente aan het neuken, en dat weten we allemaal. Waar ben je echt naar op zoek?

Tucker had het fatsoen om te blozen. ‘Ik denk dat we de onsmakelijke details op dit moment over kunnen slaan, doctor Baldwin. Laten we opnieuw beginnen, bij Susan Travers. Zij was het vermoedelijke vierde slachtoffer van Harold Arlen, klopt dat?’

‘Nee, het vijfde.’

 

Noord-Virginia

15 juni 2004

Baldwin

 

De geur maakte hem onpasselijk. De hoeveelheid autopsies die hij had meegemaakt, deed er niet toe – gelukkig waren het er niet zo heel veel en hadden ze met grote tussenpozen plaatsgevonden – maar hij kon zijn maag er nooit toe krijgen zich te gedragen. De rit vanuit Quantico, gecombineerd met zijn enorme kater en een enigszins smerig gevoel vanwege het gerotzooi met Charlotte maakte hem nog misselijker dan anders.

Hij liet zijn gedachten wegzweven van het kleine lichaam dat op de autopsietafel werd onderzocht. Susan Travers was het vijfde slachtoffer in evenzoveel weken. Na het derde slachtoffer, de achtjarige Ellen Hughes, dat onderweg van school naar huis was verdwenen, was hij erbij gehaald. Drie dagen later was ze dood teruggevonden – gebroken benen, eenmaal in de borst gestoken – vastgebonden aan een boom in Great Falls Park.

Zijn team was relatief nieuw. Twee maanden eerder waren ze groentjes geweest, net aangenomen op de Afdeling Gedragswetenschappen. Ze dachten toen nog dat het gaaf was om daar te werken, omdat ze nog niet genoeg gruwelen gezien hadden die het werk voor hen in petto had. Normaal gesproken hielden ze zich alleen bezig met misdaden tegen volwassenen, maar ze waren bij deze zaak geroepen toen de hoofdprofiler van hun eenheid een hartaanval had gekregen.

Deze Great Falls-zaak had hun enthousiasme heel snel getemperd.

Baldwin had zijn team zelf uitgekozen: Caleb Geroux kwam uit New Orleans, een rechercheur die waanzinnig goed bekentenissen uit verdachten van moord wist te krijgen; Jessamine Sparrow, net zo fijngebouwd als de vogel waaraan ze haar achternaam te danken had, zijn nieuwe computergenie en vroegere hacker; en Olen Butler, zijn forensisch deskundige. Vooral Butler was een belangrijke aanwinst. In de maanden voordat Baldwin hem in het team had opgenomen, had hij een gloednieuw DNA-programma voor hun CODIS-systeem ontwikkeld. Met het gecombineerde DNA-indexsysteem konden DNA-monsters van plaatsen delict door het hele land met elkaar worden vergeleken. Butlers intuïtieve programma gebruikte een onderdeel van ViCAP, het Violent Criminal Apprehension Program van de FBI waarmee seriemoorden en zedendelicten werden geanalyseerd, zodat DNA-overeenkomsten met CODIS sneller en beter gevonden konden worden dan vroeger.

Het team bestond uit een hele lading talent, verpakt in één kleine eenheid, genaamd: Behavioral Analysis Unit Two, afgekort BAU Twee, de eenheid Gedragsanalyse waar Baldwin de leiding over had.

Charlotte Douglas was de meest ervaren profiler van zijn team, afgestudeerd in criminele psychologie aan de universiteit van Georgetown en met een talent voor zelfbehoud. Anders dan de rest was ze twee maanden eerder aan het team toegewezen. Zijn baas, Garrett Woods, had een andere bureauchef ‘een dienst bewezen’ en haar binnengehaald.

Baldwin was slechts op de hoogte van wat basisdetails over haar. De delen van haar dossier die hij had mogen zien, waren de gebruikelijke: opleiding, referenties, ervaring. Ze was niet iemand die graag over haar verleden praatte, en hij had zich kort afgevraagd waarom dat zo was. Eén keer had ze het over kostscholen gehad, had ze gerefereerd aan het feit dat ze niet bij haar ouders was opgegroeid, maar meer wist hij niet.

Wilde hij meer weten?

Je weet nu een stuk meer over haar dan je gisteren deed. Bijvoorbeeld dat ze een echte roodharige is. Dat ze in bed als een beest tekeer kan gaan. Dat ze in haar slaap kreetjes slaakt als een jong poesje met nachtmerries.

Zie je wel, stomkop? Dat komt ervan als je met een collega naar bed gaat. Goed gedaan.

In zijn hoofd sprak hij zichzelf een paar minuten bestraffend toe voordat hij zijn aandacht weer op de autopsie richtte. Ze waren bijna klaar. De conclusies werden getrokken. De wondsporen waren identiek, de kenmerken te specifiek; Susan Travers was vermoord door dezelfde man die vier andere meisjes had vermoord in de zaak die de media de Clockwork Killer noemden. Voor Baldwin was hij simpelweg de naamloze dader.

De patholoog-anatoom was er vrij zeker van dat Travers vier dagen geleden was gestorven, wat betekende dat ze nog maar heel kort de tijd hadden. Hun naamloze dader had een duidelijk wekelijks schema. Dus was het heel goed mogelijk dat er vandaag weer een ander meisje zou verdwijnen, die dan drie dagen later dood zou worden aangetroffen. Tenzij Baldwin zijn volle aandacht op de zaak richtte en de moordenaar tegenhield.