Hoofdstuk 55
Nashville
23.00 uur
Lang voordat ze op de tak was gaan staan, had Raven haar gevoeld, het gewicht van haar aanwezigheid gevoeld. Hij kende haar niet, wist alleen dat ze hem niet goed gezind was. Ze was sterk, voelde hij, maar toch niet tegen hem opgewassen. Er bestond zoiets als persoonlijke kracht, maar dan was er ook nog de onwrikbare kracht van staal en koper, een realiteit waar niet mee te spotten viel.
Ze was snel gevlucht toen ze eenmaal wist dat hij wakker was. Hij stond op, rekte zich uit en trok het pistool uit zijn broekband. Een vriend op het heropvoedingsinstituut had hem geleerd om ermee om te gaan; hij was een ijverige leerling geweest. Het koude staal werd warmer in zijn handpalm. Hij hield het in een losse greep, vinger langs de trekker, het wapen langs zijn dij naar beneden gericht. Pas als hij klaar was om het te gebruiken, zou hij het opheffen. Het was een klein kaliber wapen, om effectief te kunnen zijn, moest hij dus dichtbij komen.
Zoals bij zijn ouders.
Het bloed schoot naar zijn kruis bij de gedachte aan die twee, in elkaar gedoken in de woonkamer, als ratten die aan een laboratorium worden verkocht. Die dag, de langste uit zijn leven, zou hij nooit vergeten.
Zijn trut van een moeder had Fane en hem betrapt en was direct door het lint gegaan. Ze wisten het al, natuurlijk; dat was de reden waarom ze hen hadden gescheiden, hem hadden weggestuurd.
‘Het is onnatuurlijk,’ had zijn vader vol afschuw naar hem gesnauwd.
‘Voor jou anders wel!’ had hij geschreeuwd. ‘Jij neukt Fane al sinds haar vierde.’
‘Ik heb dat meisje nooit aangeraakt, en dat weet je dondersgoed.’
‘Sky, hoe kun je nou zoiets zeggen?’ Zijn moeder, met smekende ogen, verloren in een wereld die ze niet wilde begrijpen.
‘Vraag het dan, mamma. Vraag het aan Fane. Ze zal het je vertellen. Ik moest in haar kamer slapen en op sommige nachten de deur blokkeren om hem van haar vandaan te houden. Maar wat wij hebben, is anders. We zijn voor elkaar gemaakt. We houden van elkaar. Jij kunt ons niet tegenhouden.’
De argumenten waren over en weer gevlogen, maar uiteindelijk hadden zijn ouders hem weggestuurd. Ze waren gescheiden, waarbij zijn moeder zwijgend de ontbinding van het huwelijk had aangevraagd op basis van onoverbrugbare verschillen; zijn vader had met wit weggetrokken gezicht de documenten getekend. Na die avond hadden ze nooit meer met elkaar gesproken en alleen e-mail gebruikt om over hun gezin te corresponderen. Zijn moeder had het altijd geweten, daar was hij zeker van. Geconfronteerd met de niet te ontkennen waarheid, de realiteit dat ze haar kleine meisje jarenlang had laten misbruiken door haar liefhebbende vader, had ze alleen maar weg gewild.
Voor Jackie Merritt had het gewerkt. Ze had snel een nieuwe man gevonden, een goede man in haar ogen, een soldaat, iemand die was opgeleid voor geweld en chaos maar tegen haar zo zacht was als een lammetje. Ze was hertrouwd. Fane had stennis geschopt, maar Jackie had dat gelaten over zich heen laten komen omdat ze meende dat ze haar dochter tegen de twee Schuylers beschermde. Zien wat ze wilde zien was Jackies grootste talent.
Tot die avond drie weken geleden, toen Raven naar huis was gekomen. Jackie was Fanes kamer zonder te kloppen binnen gegaan, en haar glimlach was in afgrijzen veranderd toen ze haar twee kinderen op het bed zag rollebollen. Raven, het helemaal zat om constant te moeten bekvechten over een liefde die net zo natuurlijk als bevredigend was, had een gezinsvergadering bij elkaar geroepen en erop gestaan dat ze allemaal kwamen. Hij had hen in de woonkamer van zijn vaders huis laten plaatsnemen, had Fane in zijn armen genomen en uitgelegd dat ze getrouwd waren. Oké, volgens het oude ritueel van handenbinden, maar dat was in de ogen van hun religie net zo legaal als een priester en een kerk.
Hun ouders hadden het niet goed opgevat.
Raven had een meter van hen af gestaan, het pistool in zijn broekband, en met verbazing toegekeken terwijl ze ruzie maakten. Alsof het er iets toe deed. Hij had Fanes aandacht getrokken en met zijn ogen gedraaid. Ze had geknikt, het was tijd. Het was wonderbaarlijk eenvoudig geweest. Zijn vader eerst, van achter en aan de linkerkant, daarna zijn moeder. Ze waren samen in elkaar gezakt, monden geopend in protest.
De plotselinge stilte was adembenemend geweest.
Het had niet meer dan een halfuurtje gekost om het gat te graven; de kelder was oud, het cement zat vol scheuren en was versleten. Dump de lichamen, snij de vingers af die ze nodig hadden voor hun bezweringsformules, meng een beetje sneldrogend cement, en ze waren vrij.
Zwetend, moe en triomfantelijk hadden ze seks in de woonkamer gehad, op de bank, waar ze hun sappen hadden vermengd met het bloed van hun ouders. Niemand kon hen nu meer van elkaar gescheiden houden.
Die eerste ervaring was genoeg geweest om hem ervan te overtuigen dat het tijd was om de rest van de mensen aan te pakken die hem hadden gemeden of misbruikt. De Onsterfelijken zouden niet kunnen worden gestopt.
Hij kwam weer bij zinnen, besefte dat hij buiten was, het maanlicht glinsterend op het dauwnatte gras. De mist was dikker geworden; de slierten en flarden zweefden om zijn voeten toen hij in beweging kwam. De vrouw zat in de auto, met haar rug naar hem toe, aan de telefoon. Hij moest ervoor zorgen dat ze hem niet naar zich toe zag sluipen. Hij bukte diep, onder haar zichtlijn in de achteruitkijkspiegel. Langzaam kwam hij dichterbij. Ze beëindigde haar telefoongesprek, liet de mobiel op haar schoot vallen en legde haar hoofd tegen de hoofdsteun.
Nu.
Hij stormde naar de bestuurderskant van de wagen. Het portier zat op slot; dat had hij verwacht. Gebruikmakend van de kolf van het pistool sloeg hij het raam in, pakte de vrouw bij haar haren en trok haar erdoorheen. Ze was klein, licht, tenger gebouwd. Het lange haar vormde een perfecte houvast. Het lukte hem haar hele lichaam eruit te manoeuvreren en op de grond te trekken. Hij boog zich over haar heen, haar vastnagelend met zijn benen aan weerszijden van haar lichaam. Ze worstelde en probeerde te schreeuwen, maar hij stompte haar met zijn vrije hand in haar gezicht.
Ze was knap om te zien. Haar huid was erg bleek. De rode vlek die zijn knokkels op haar wang hadden achtergelaten, was duidelijk zichtbaar. Daardoor aangemoedigd, gaf hij haar nog een paar stompen, en ze hield op met schreeuwen. Het bloed stroomde uit haar neus, en haar lip was kapot. In een opwelling liet hij zich verder zakken en likte haar gezicht, genietend van het zoute extract van haar hart.
Hij besefte dat hij een kloppende erectie had. Nou, waarom niet? Deze slet had hem bespioneerd, ze verdiende niet beter. Hij hield het pistool tegen haar slaap en trok haar jurk omhoog over haar dijen. Zijn zoekende vingers vonden haar slipje. Eén ruk, en het was verdwenen. Ze begon weer te worstelen, dus sloeg hij haar met de kolf van het pistool, wat een wond veroorzaakte in de zachte huid van haar voorhoofd. Met een doffe klap viel haar hoofd achterover in het zand.
Hij trok zijn spijkerbroek uit. Vanwege zijn erectie was het lastig de knopen met één hand los te krijgen, maar hij slaagde erin. Hij schoof naar achteren en naar beneden, bracht zijn lichaam tussen haar benen, gebruikte zijn knie om die van haar uit elkaar te duwen en stootte, hard, was meteen binnen. Ze gilde, hoog in haar keel, en nogmaals haalde hij uit met het wapen om haar de mond te snoeren. Ze vocht nu uit alle macht tegen hem. Door de wilde beweging van haar benen bewoog hij op en weer, zodat hij zelf helemaal niets hoefde te doen. Hij boog zich over haar heen, pakte haar beide armen en hield ze met zijn linkerhand tegen de grond gedrukt terwijl hij klaarkwam, een witheet orgasme dat hem deed vergeten wie en waar hij was.
De vrouw huilde en jammerde terwijl ze probeerde van hem weg te komen. Hij was zo zwaar dat ze hem alleen met de grootste moeite van zich af kon krijgen, maar uiteindelijk lukte het haar toch, waarna ze zich een meter verderop tot een bal opkrulde.
Het kostte hem een minuutje om op adem te komen. Hij wist niet wie ze had gebeld; hij moest maken dat hij wegkwam. Was het nodig dat hij haar vermoordde? Hij had nog nooit iemand verkracht; hij had geen condoom gebruikt, er zou bewijsmateriaal zijn. Op de lange termijn zou het niet uitmaken. Hij had de zandloper in Fanes kamer gezien waarin de kleine zandkorreltjes onverbiddelijk naar hun einde gleden en had geweten dat het een teken was. Nee, hij zou haar hier laten. Maar hij zou er verrekte goed voor zorgen dat ze het nooit tegen iemand zou vertellen.
Onhandig knoopte hij zijn spijkerbroek dicht en stond op, de bladeren en het gras van zijn knieën vegend. Ze zag hem bewegen, richtte zich op en begon op handen en voeten weg te kruipen. Hij liep naar haar toe – ze ging niet snel, meer als een slak dan als een krab – en trapte haar in de ribben. Ze landde op haar zij. Haar adem vloog met een hoorbaar gesuis naar buiten.
‘Als je het aan iemand vertelt, vermoord ik je. Begrijp je dat, rotwijf?’
De vrouw zei iets wat hij niet kon verstaan. Het klonk als een soort toverspreuk. Hij kwam dichterbij en luisterde.
Met haar handen op haar buik fluisterde ze: ‘Isis, Astarte, Diana, Hecate, Demeter, Kali, Inana.’
De spreuk om de godinnen aan te roepen? Wat was dat nou weer? Wie was deze persoon?
Hij vroeg haar hoe ze heette, maar ze schudde slechts haar hoofd, en ging door met de incantatie.
Raven voelde paniek in zijn maag opbouwen. Angst. Hij was nog nooit zo bang geweest. Hij moest maken dat hij wegkwam. Nu meteen. Hij struikelde achteruit, viel op zijn achterste en haalde zijn handen en ellebogen open. Het pistool viel zo’n dertig centimeter van hem vandaan op de grond. Hij draaide zich op handen en knieën om, greep het wapen en begon te rennen. Het Blik stond aan de andere kant van de weg geparkeerd, tussen de struiken, zodat niemand het kon zien. Hij snelde naar de wagen, met de sleutels en het pistool in zijn hand. Hij had hier een slecht gevoel over. Een heel slecht gevoel.
Het Blik was gewillig. Toen hij de sleutel in het contact stak kwam de motor brullend tot leven. In volle vaart schoot hij uit het bos, over de berm, de weg op.
Hij sloeg rechtsaf McCrory Lane in, naar de snelweg. Hij had nog één plek waar hij naartoe kon. Eén vertrouwde plek. Hij richtte de auto naar het oosten en reed de nacht in, met de echo’s van de aanroeping in zijn oren. De blauwe zwaailichten achter hem zag hij niet. Hij zag helemaal niets.