Hoofdstuk 43
Quantico
17 juni 2004
Charlotte
Charlotte werd gefascineerd door de dood. Als ze in de afgrond staarde, voelde ze zich thuis, comfortabel, op haar gemak. Haar baan schonk haar het beste van alle mogelijke werelden: een enorme voorraad aan moorden om te analyseren, hypotheses om te vormen en daders om op te sporen. Natuurlijk wist ze dat het monsters waren, maar ze werd gebiologeerd door hun daden, de doelgerichtheid waarmee ze hun verlangens bevredigden door hun prooi te doden. Roofdieren waren haar specialiteit. Hun innerlijk, het verknipte verrotte gedeelte dat hen dreef, doorgronden, dat was waar ze goed in was.
Ze had Baldwin nog niet over de kelder verteld. Arlens kelder. De technische rechercheurs waren erdoorheen gegaan en hadden niets gevonden. Hij was leeg, zonder aanwijzingen dat hij gebruikt werd, afgezien van de afwezigheid van spinnenwebben en stof, wat niet verbazingwekkend was, de rest van het huis in aanmerking genomen. Toch had ze iets in het koude klamme donker gevoeld. Iets kwaads en verkeerds. Iets waarover ze Baldwin niet had verteld omdat het niet zichtbaar was voor het blote oog. En ze wist dat als ze haar theorie aan Baldwin zou voorleggen, haar gedachtegang zou proberen uit te leggen, dat zou leiden tot een verkenning van haar eigen verleden. En daar was ze niet toe bereid, nog niet.
Ze had het dossier van de Clockwork Killer open op haar schoot liggen, en er stond een glas whisky met een scheutje water naast haar. Baldwins bank was uiterst comfortabel. Het aangename gevoel werd nog versterkt doordat Baldwin zelf aan de andere kant ervan zat, voor zich uit starend.
Ze vroeg zich af waaraan hij dacht. De zaak, natuurlijk, oké, maar was er nog iets anders in zijn gelaatsuitdrukking te zien? Een vleugje tederheid, misschien? Zou hij mogelijk aan haar kunnen denken?
Ze hadden elkaar vreselijk afgeleid. Sparrow wist het; Charlotte kon het zien aan de manier waarop de vrouw in elkaar kromp wanneer Charlotte haar arm probeerde te strelen. Het verbaasde haar dat Sparrow niet wilde delen, maar dat was geen probleem. Met Baldwin kon ze veel meer, had ze een toekomst, kon ze een leven opbouwen.
Hij haalde diep adem en wendde zich tot haar. ‘Charlotte, we moeten praten.’
‘Dat klinkt onheilspellend,’ zei ze luchtig. Ze wilde hem niet afschrikken, niet nu. Niet nu het zo goed ging. Ze had alles tot in de puntjes gepland; ze wilde niet dat hij plotseling een geweten kreeg waardoor het allemaal verpest werd.
‘Niet onheilspellend. Gewoon… noodzakelijk. Er moet een einde aan deze affaire komen.’
Charlotte sloot de map op haar schoot en bleef heel rustig. ‘Ik dacht dat we het leuk hadden,’ zei ze.
‘Dat weet ik. Dat is ook zo. Maar Charlotte, ik ben je baas. Ik ben verantwoordelijk voor jou, voor het team. Ik kan niet met je naar bed gaan. Dat is niet juist.’
‘Ik zou me kunnen laten overplaatsen.’ Ze voelde hoe hij verstarde.
‘Zou je dat doen? Je hebt zo hard gewerkt om bij BAU te kunnen komen. Zou je bereid zijn vanwege mij te vertrekken?’
‘Ja.’ Ze trok haar voeten onder zich en keek hem aan. Het was duidelijk dat hij verrast was door haar stelligheid. ‘Jij bent het beste wat me in lange tijd is overkomen. Ik wil liever samen met jou zijn dan ik op de eenheid Gedragsanalyse wil werken. Als dat betekent dat we elkaar kunnen blijven zien, wil ik me graag laten overplaatsen.’
‘Ik weet niet zeker wat ik moet zeggen. Ik had nooit gedacht –’
‘Zou jij liever willen dat ik bleef, en dat we stoppen met onze relatie?’ Daar, nu had ze de handschoen in de ring gegooid. Nu zou ze weten of hij echt met haar door wilde.
Baldwin antwoordde niet meteen.
Shit. Dat was niet de reactie waarop ze had gehoopt. ‘Vergeet wat ik gezegd heb,’ zei ze, zo ijzig mogelijk. Ze stond op, waarbij ze het dossier op de koffietafel liet vallen. Het stootte tegen haar whisky aan, waardoor er een beetje over de rand van haar glas golfde.
‘Hola, Charlotte, wacht even.’ Baldwin was ook overeind gesprongen. Zijn handen omklemden haar armen als een bankschroef. Hij was zo verrekte sterk dat ze zich niet zou kunnen bevrijden, als ze dat al zou willen.
Hij boog zich voorover om haar te kussen. Ze probeerde heel stil te blijven staan en niet te reageren maar dat duurde slechts één tel. Toen ze zijn tong over de rand van haar lippen voelde strelen, opende ze haar mond en accepteerde hem. Hij smaakte naar whisky en honing, en ze kuste hem hongerig, niet zeker of dit de laatste keer was of alleen het begin.
Toen ze uiteindelijk naar adem moesten happen, glimlachte hij naar haar.
‘We zullen het er morgen nog eens over hebben.’