Hoofdstuk 49
Nashville
19.30 uur
In de aanwezigheid van haar ouders was Susan Norwood onderdanig en gedwee. Taylor vroeg zich af of haar moeder op de hoogte was van haar alter ego Ember, en haar vriendje de drugsdealer, Juri Edvin, alias Thorn. Zo niet, dan zouden ze daar snel genoeg achter komen.
Mr. en Mrs. Norwood leken kleiner geworden, alsof ze gekrompen waren van verdriet. Eerst werd hun zoon vermoord, daarna hun dochter aangeklaagd. Met strakke gezichten keken ze op toen Taylor en McKenzie de kamer binnen kwamen. Miles Rose stond op, schudde Taylors hand en trok haar toen buiten gehoorsafstand van zijn cliënten.
‘U kunt maar beter een goed verhaal hebben, inspecteur. Haar ouders willen dat u uit uw functie ontheven wordt omdat u een minderjarige vasthoudt zonder hen erbij betrokken te hebben.’
‘Ach, hou toch op, Miles. Je weet net zo goed als ik dat ik met haar mag praten zonder dat haar ouders erbij zijn. Daarbij, genoemde minderjarige rende van me weg, probeerde me te slaan en is op haar rechten gewezen voordat er ook maar een woord was gewisseld. Ze wordt aangeklaagd voor moord, bedreiging van een agent en vluchten van een plaats delict. Wat jij daar probeert te beschermen, is geen lief onschuldig meisje.’
Voordat hij terugliep naar zijn cliënten en daar ging zitten, liet hij even zijn tanden zien in iets wat voor een glimlach moest doorgaan – een rat die in het nauw wordt gedreven. Daar haalde hij zijn handen door de dunne zwarte strengen die over zijn kalende hoofd waren gekamd. Taylor had altijd het gevoel dat ze een douche nodig had als ze Miles Rose de hand had geschud.
Ze nam plaats aan de tafel tegenover hen en stelde McKenzie aan de Norwoods voor.
Nadat de beleefdheden achter de rug waren, vroeg Mrs. Norwood: ‘Is er nieuws over de moordenaar van onze zoon, inspecteur?’
Taylor antwoordde: ‘Goede vraag. Waarom vragen we dat niet aan Susan?’
Het meisje keek haar boos aan, en Taylor trok een wenkbrauw op. Oppervlakkig gezien leek ze in ieder geval nog steeds onder de controle van haar ouders te staan.
‘Waarom vraagt u dat in hemelsnaam aan Susan? Zij heeft hier helemaal niets mee te maken. En ik wil weten waarom ze gisteravond meegenomen is en hier werd vastgehouden, inspecteur. Wat is er precies aan de hand?’
Taylor leunde achterover in haar stoel. ‘Uw dochter heeft een drugsdealer als vriendje, om mee te beginnen. En ze heeft te maken met een moord die hij heeft gepleegd.’
‘Wat in vredesnaam… Dat is de druppel. We vertrekken.’ De Norwoods stonden op.
‘U kunt gaan, maar Susan blijft. We klagen haar aan voor moord met voorbedachten rade.’
Laura Norwood begon te tegen sputteren, en Susan begon te janken. Miles Rose verstrengelde zijn vingers met zijn handen op zijn buik, terwijl er visioenen van dollartekens in zijn ogen dansten.
‘Maar ze is minderjarig,’ riep Mr. Norwood uit. Dan kunt u haar toch zeker niet aanklagen. Ze heeft niets verkeerds gedaan.’
‘Precies. Ik heb niets gedaan. Ik heb hier niets mee te maken.’ De blik die Susan Taylor toewierp, was zo mogelijk nog bozer dan daarvoor.
‘Laat me je een verhaaltje vertellen, goed? Je kunt me verbeteren als ik het mis heb. Jij bent bevriend met een jongen, genaamd Juri Edvin, ook bekend als Thorn, die jullie halve school van drugs voorziet. Doet Vi-Vrij een belletje rinkelen? Jouw vriendje gaf Brittany Carson een vergiftigde xtc-pil en keek daarna door het raam toe terwijl ze stierf. Hij heeft zijn DNA op de muur van haar huis achtergelaten, daar is geen twijfel over mogelijk. Brittany en jij zijn toch vriendinnen? Juri zei gisteren zoiets.’
‘Gelul,’ verklaarde Susan.
‘Susan!’ riep Mrs. Norwood tegen haar dochter. ‘Waar zijn je manieren? Zeg tegen de inspecteur dat het je spijt, nu meteen.’ Ze rommelde in haar tas, op zoek naar een zakdoekje. ‘Dit is duidelijk een vergissing. Susan en Brittany wáren vriendinnen. Ze pasten samen op. Maar toen Brittany een beurs kreeg en naar St. Cecilia ging, zagen ze elkaar niet meer zo vaak. Brittany begon met een van Susans ex-vriendjes uit te gaan, en daardoor kregen ze een beetje ruzie. Maar jullie hadden nog steeds af en toe contact, toch?’
‘Hou. Je mond. Mam.’ Susans kaken waren zo stevig op elkaar geklemd, dat Taylor bang was dat ze haar kiezen zou breken.
‘Jij was degene die haar de drugs hebt gegeven,’ zei Taylor ongelovig. ‘Jij hebt haar vermoord.’
‘Dat is niet waar. Het was Thorn. Hij heeft haar de drugs gegeven. Ik had er niets mee te maken. Met niks niet.’ Ze keek wild om zich heen, zoekend naar steun. Haar ouders staarden haar vol afschuw aan.
Taylor boog dichter naar het meisje toe. ‘Susan, hij zei dat jij hem de opdracht had gegeven, dat jij erachter zat. Jullie gingen er samen naar toe, dwongen haar de vergiftigde pil te nemen, en toen ze eenmaal de drug had ingenomen en bewusteloos was, sneden jullie de pentakel in haar buik, net als bij je broer en Mandy Vanderwood en Brandon Scott en Chelsea Mott en –’
‘Nee! Zo is het niet gegaan!’
Susans ouders zagen grauw. Haar moeder slaakte een kreet. Hen negerend, bracht Taylor haar gezicht tot vlak voor dat van Susan. ‘Waarom vertel je me het dan niet, Susan. Vertel ons wat er is gebeurd.’
Het meisje begon te huilen, met lange gepijnigde uithalen. ‘Het was Raven,’ zei ze uiteindelijk hikkend. ‘Raven heeft het ons laten doen.’ Bij het uitspreken van die naam stortte ze helemaal in elkaar. Geen van beide ouders probeerde haar te troosten.
Taylor was er ook niet toe geneigd het meisje enige clementie te tonen. Zij vormde de sleutel tot deze zaak. ‘Wie is Raven, Susan?’
Terwijl een zachte kreun uit haar mond ontsnapte, schudde ze haar hoofd. ‘Ik mag het niet zeggen. Ik ben gebonden zijn naam te verzwijgen. Gebonden met bloed, gebonden met vuur. Samengebonden tot het eeuwige uur.’
‘Waar heb je het in vredesnaam over?’ vroeg Mrs. Norwood.
Taylor negeerde haar weer. ‘Susan, kun je de naam wel opschrijven?’
‘Nee. Ik kan hem niet verraden. Hij vermoordt me.’ Op zangerige toon bleef ze de zinnen herhalen, als een litanie.
‘Dit is toch niet te geloven,’ mompelde Mrs. Norwood. Ze trok Susans handen van haar gezicht en gaf haar een klap. ‘Hou hier onmiddellijk mee op en vertel de inspecteur wie Raven is. Nu meteen.’
In een oogwenk was Taylor om de tafel gelopen, en ze trok Mrs. Norwood uit haar stoel. ‘Ma’am, dat is niet nodig. Misschien kunnen Mr. Norwood en u even naar buiten gaan, terwijl ik Susans ondervraging afmaak.’ Ze gaf hun geen keus en wierp Miles Rose een strenge blik toe. Hij stond op en gaf Mrs. Norwood een klopje op haar arm.
‘Ik denk dat dat het beste is. Ik blijf hier, ik zal ervoor zorgen dat haar niets overkomt.’
Ze luisterden niet, maar staarden naar hun dochter alsof ze een vreemdelinge was.
‘Zij was bij de dood van onze zoon betrokken?’ vroeg Mr. Norwood zacht. Het drong nog niet totaal tot hem door. Zijn mond opende en sloot zich als een guppy op zoek naar water.
Susans moeder schreeuwde nu. ‘Dat kan niet! Susan, vertel het ze nu meteen. Vertel ze dat je er niets mee te maken had.’
Het meisje ging rechtop zitten. ‘Ik had niets te maken met de moord op mijn broer, inspecteur. Hij had hier geen onderdeel van moeten uitmaken.’
‘Mijn god, je weet er wel iets vanaf. Waarom, Susan? Waarom?’ Haar moeder raakte totaal overstuur.
Taylor wilde niet dat ze het meisje weer zou slaan; die simpele handeling had een heleboel duidelijk gemaakt over Susans leven thuis. Dus legde Taylor een hand onder de elleboog van de moeder en tikte ze Mr. Norwood op zijn schouder. ‘Het is beter om het verder aan mij over te laten. Lijkt het u geen goed idee om even in de gang een luchtje te gaan scheppen?’
Zowel Miles als Taylor was ervoor nodig om hen de kamer uit te krijgen. Snikkend stond Mrs. Norwood toe dat haar echtgenoot zijn arm om haar heen legde, terwijl hij nog steeds als in trance naar zijn dochter staarde.
Toen de deur achter hen sloot, keek Taylor weer naar het meisje. Ze ontrolde de tekening die Ariadne had gemaakt en legde hem op de tafel. Met wijd opengesperde ogen staarde Susan ernaar.
‘Is dit Raven?’ vroeg Taylor.
Susan zei niets, knikte alleen.
Taylor rolde het perkamentpapier weer op. ‘Vertel me alles.’
Raven reed het Blik terug naar Fanes huis. Hij draaide haar straat in en zag de consternatie: heel veel auto’s, in en uit lopende geüniformeerde agenten, zelfs iemand met een hond. O, nee. O nee, o nee, o nee. Waar was Fane? Waar was ze?
Hij stuurde haar een sms’je. Zijn wanhoop was zo heftig dat zijn handen te hard trilden om zijn duimen goed op de toetsen te kunnen zetten.
Ze antwoordde niet.
O, Azrael, heeft gij mij nu al verlaten?
Hij trapte op de rem, zette de auto in zijn achteruit en reed Hobbs weer op. Wat moest hij doen? Wat kon hij doen?
Op de kruising van Hobbs en Estes sprong het stoplicht op rood; hij zat vast. Hij nam een moment om naar binnen te kijken, om de voelsprieten van zijn volgers gewaar te worden. Hij vond er geen. Hij was verlaten. Al de fijne draden naar zijn heksenkring waren doorgesneden. Een hartverscheurend gevoel van eenzaamheid trok door zijn lichaam, hem ademloos achter latend met de pijn van het weten. Hij was alleen. Wat had hij verkeerd gedaan? De bezweringsformules waren goed uitgevoerd, de handelingen rechtvaardig. Waarom gebeurde dit?
‘Waarom?’ schreeuwde hij, met beide handen op het stuur beukend.
Ze zouden niet praten, daar was hij zeker van, maar voor de zekerheid moest hij toch vluchten.
De laatste tijd was hij veel te vaak gevlucht.
Hij draaide de oprit van zijn huis op en snelde naar binnen om al zijn materiële goederen te verzamelen: zijn Boek der Schaduwen; zijn draagbare altaar; zijn laptop, die hij in zijn boekentas stopte; schone kleren en zijn mantel; zijn make-uptas; zijn athame, in een beschermhuls van zacht leer geschoven; de tickets naar Los Angeles. Er was nog steeds hoop.
Hij ging naar beneden, zich ervan bewust dat hij snel en zwaar ademhaalde, alsof hij kilometers gerend had. Paniek. Hij sloot zijn ogen en probeerde zijn razende hart tot bedaren te brengen, waarna hij de koele tochtige kelder in ging.
De geur was vervaagd, het pas gestorte beton dun maar stevig onder zijn voeten. Hij liep over hen heen, met elke stap schaamteloos gebrek aan respect uitdrukkend. De schoften. Dit was allemaal hun fout.
Hij kende de combinatie van het slot op de kluis uit zijn hoofd. Toen hij de klik hoorde die aangaf dat de kluis open was, glimlachte hij. Hij opende hem en haalde eruit wat hij nodig had. De metalen wapens kletterden in zijn tas tegen elkaar aan. Na er zo veel mogelijk munitie aan toe te hebben gevoegd, sloeg hij de deur van de kluis dicht.
Woede, angst, eenzaamheid, al die verschillende emoties gingen door hem heen. Hij voelde de razernij toenemen, draaide zich om en stompte tegen de stenen muur. Steeds weer opnieuw, totdat zijn knokkels bloedden en er een rode waas voor zijn ogen ontstond. Hij wist niet hoelang het had geduurd, maar het had geholpen om zijn opgekropte woede te botvieren; nu het bloed van zijn hand droop, kon hij weer scherp zien.
Hij wierp een blik op de vloer, waar het nieuwe beton donker afstak tegen het oude. Hij kon het risico niet nemen dat ze achter hem aan kwamen.
In een hoekje stond rustig een blik benzine te wachten. Ravens oog viel erop, en hij glimlachte. Hoe passend. Dat was wat hij moest doen.
Met de zwaarste tas over zijn schouder bracht hij zijn spullen naar boven. Hij legde ze allemaal in de auto, waarna hij terug het huis in ging. De benzine, net genoeg voor een zaterdagse grasmaaibeurt, sprenkelde hij met vrolijke druppels over de muren. De stank was hem zeer welkom. Het was tijd om voor eens en altijd hiermee af te rekenen.
Hij nam een sigaret uit het pakje Camel dat de afgelopen drie weken op het aanrecht had gelegen, samen met de aansteker. Natuurlijk zorgde hij ervoor niet te inhaleren; hij zou de tempel van zijn lichaam nooit met zoiets onnatuurlijks bezoedelen. Een paar trekjes deden het uiteinde rood opgloeien, en hij gooide de sigaret de kelder in. Er gebeurde niets.
Gefrustreerd pakte hij de aansteker en een theedoek, liep de trap tot halverwege naar beneden, stak de theedoek in brand en gooide die op de grond. Er liep een dunne blauwe vlam van de doek over de vloer, waarna het vuur aansloeg en in een uitslaande brand begon te bulderen toen het de benzine vond.
Raven rende het huis uit en sprong het Blik in, zijn wereldse bezittingen achter hem latend. De stank van angst en spijt werd weggewassen toen hij de auto startte en voor de laatste keer de oprit af reed. Toen hij nog even over zijn schouder keek, zou hij durven zweren dat hij een vlam naar hem zag wuiven. Toen werd het huis verzwolgen.
Er was slechts één plek waar hij deze avond veilig zou zijn. Hij reed naar het westen, naar zijn begraafplaats, om onder de eik te schuilen. De volgende ochtend zou hij iedereen laten zien wat het betekende om god te zijn.
Ariadne schoot wakker. Het beeld uit haar droom stond haar nog levendig voor de geest. Met gesloten ogen liet ze het even tot zich doordringen, waarna ze rechtop ging zitten en begon te tekenen. Tralies. Een uniform. Het bleke gezicht van een jonge man, ver van huis. Droefheid in zijn ogen.
Dan een brand, een vlammenzee omgaf hem, zijn ziel verschroeiend. De jongen verscheen onder een eikenboom, op een begraafplaats, opgekruld tot een bal, huilend.
Ariadne wist waar hij was.
Ze leunde achterover tegen de kussens, afwezig opmerkend dat het buiten heel donker was. Kennelijk had ze een hele tijd geslapen.
Na een paar tellen gooide ze de dekens van zich af en ging naar haar altaar. Ze moest op dit visioen mediteren, het juiste pad vinden om het kwaad te bestrijden.
Als de politie niet naar haar wilde luisteren, zou ze dit alleen moeten doen.