Hoofdstuk 4
Samhain, Maanopkomst
Het waren er vier. De punten van het kompas, de windstreken van de aarde. Noord, zuid, oost en west. De elementen van hun religie: aarde, lucht, water en vuur. Een voor een haastten de in het zwart geklede geestverschijningen zich over de begraafplaats, zodat ze vanaf de weg niet gezien konden worden.
Dit was een troosteloze plek, ver van de veilige verlichting waarmee het moderne landschap vol stond, langs een landweggetje vol kuilen. Een familiebegraafplaats. Aan het begin van het pad waren de man en zijn vrouw begraven, en de weg sneed door hun nageslacht heen; de ene kant voor de familie van de man, de andere kant voor die van de vrouw. Wat was begonnen als een koeienpaadje, eeuwen geleden, had zich geleidelijk in de aarde gegrift totdat het een duidelijke afscheiding vormde.
De mensen die eroverheen liepen, zagen er iets profetisch in, een manier om tussen de doden te lopen zonder op hun zielen te trappen. Het waren attente mensen, onverschrokken mannen en vrouwen. Het verlangen om te reizen, rond te zwerven, was ingebakken bij iedereen die uit deze familie stamde. Ze waren voor eeuwig verbonden door het kronkelende pad op hun gewijde land, dat reizigers toestond hun eeuwige rust te verstoren.
Evenwicht was noodzakelijk. Daarom had hij deze begraafplaats ook uitgekozen. Vele uren had hij doorgebracht met het verkennen van de omgeving, op zoek naar zijn heilige plaats. Toen hij die eenmaal had gevonden, had hij hem zich toegeëigend door een onzichtbare cirkel te trekken, zijn lichaam te aarden en een betovering uit te spreken. Ook had hij een offer aan het land gebracht, drie druppels bloed vermengd met de aarde, onder de hoge, statige eikenboom die de westelijke grens van de begraafplaats markeerde. De eikenboom had zijn gebaar beantwoord. Als teken dat hij zijn offer aanvaardde, had hij een tak aan zijn voeten laten vallen. Die had precies de lengte van zijn arm, gemeten vanaf de elleboog tot het topje van zijn middelvinger, was helemaal glad, zonder schors of bladeren, en liep uit in een spitse punt, een perfecte handgreep.
De tak was zijn toverstok geworden. Met gebruik van zijn athame, een tweesnijdend mes met een handvat van diepzwart lavaglas, had hij zijn naam in sigil, het heksenalfabet, in het eikenhout gesneden. Elke letter correspondeerde met een punt op de numerologische kaart, waardoor de toverstok in zijn hand onmetelijke krachten kreeg. De athame had hem een jaarsalaris gekost, en de toverstok zijn eigen bloed, maar ze waren het beide meer dan waard. Het waren de instrumenten van zijn religie.
In zijn eentje had hij een eredienst aan de voet van de eik gehouden. Hij had de godin aangeroepen om hem te zegenen, de god om hem kracht te geven. Hij had in het maanlicht gedanst, voorzichtig onschuldige toverspreuken over zijn vijanden uitsprekend, waarbij hij zich hield aan de wicca-verklaring. Het eerste voorschrift was: doe geen kwaad. Wat hij zijn vijanden aandeed, wist hij, zou in drievoud bij hem terugkeren, dus wilde hij niet verminken, maar slechts irriteren. Hij had zijn eredienst uitgevoerd met vreugde, met wanhoop, met liefde in zijn hart, en met pijn in zijn ledematen.
Pas toen hij had gevoeld dat hij de perfecte harmonie met de omgeving had bereikt – de eik had hem bij zijn terugkeer begroet door zijn bladeren te laten vallen, of te buigen in de fluisterende bries – had hij zijn vrienden meegebracht.
Ze waren met zijn vieren: de wachters. Noord, zuid, oost en west. Twee jongens, twee meisjes. Evenwicht.
Het oudste meisje behoorde hem toe, één meter tachtig roomkleurige zachte huid, zo bleek dat ze nauwelijks make-up nodig had om zichzelf te laten verdwijnen, met golvend zwart haar dat bijna tot haar middel reikte. Ze had groene ogen, en ze was zo mager als een riet, maar wel met vrouwelijke rondingen op alle juiste plaatsen. Als het niet tegen zijn geloof had ingedruist, zou hij haar als de godin hebben aanbeden. Maar ze was van vlees en bloed. Zíjn vlees en bloed. Ze deelden alles, elke vloeistof, elk moment dat ze wakker waren. Hij voelde zich incompleet wanneer ze niet bij hem was en zorgde er daarom voor dat ze zich altijd in de buurt bevond.
De jongen was zijn beste vriend en soms zijn minnaar. Hij was knap, met warrig blond haar en bruine ogen, klein en stevig en ongelooflijk sterk. Hun jongste lid had ook donker haar, dat onbedwingbaar krulde. Ze paste fysiek goed bij haar maat, klein en solide, met dikke kuiten en een kuiltje in haar kin.
Hij vertrouwde hun zijn leven toe.
Gevieren deelden ze bloed; via offers, via een gemeenschappelijke visie, via de Grote Daad. Seks was hun machtigste verbond, de zegening van hun religie. Ze waren op traditionele wijze getrouwd, op de manier van de Oude Religie, en hadden zich voor elkaar uitgesproken. Nu waren ze op zoek naar een wicca-hogepriester die de officiële ceremonie kon uitvoeren en hun huwelijken in de ogen van de godin kon legaliseren. Ze zouden als paren, en dan als kwadrant, verdergaan.
Hoewel zijn magie alleen al machtig was, kon hij met zijn wachters zelfs de aarde laten bewegen. Zijn wachters waren zijn vrienden en minnaars; zijn heksenkring. Ze zouden hem overal volgen, en op zijn beurt zou hij zich voor hen opofferen.
Dus toen hij hun had verteld dat de ongelovigen moesten sterven, hadden ze dat zonder meer aangenomen. Zij waren de Onsterfelijken, en de nacht was van hen.
Die avond waren ze gekomen, de eerste nacht van de nieuwe maan, om Azrael, de Engel des Doods, aan te roepen. Tijdens de laatste nieuwe maan waren ze samengekomen en hadden ze aarde van de begraafplaats genomen, hun bezweringen uitgesproken en op magische wijze de aarde opengespleten, een scheur in het universum gevormd. Deze avond zochten ze Azraels zegening; een viering van hun prachtige avond.
Samhain, door de christenen en joden Halloween genoemd, was een heilige nacht, waarin de sluier tussen de twee werelden op zijn dunst was, en geesten openlijk tussen het hiernamaals en de levenden in liepen. Samhain was het wicca-Nieuwjaar, een sober feest, een tijd voor reflectie. Er werden berichten verstuurd, voorouders geëerd, zegeningen verleend. Hij had Samhain als de nacht van de zuivering uitgekozen, de nacht waarop ze de wereld van hun vijanden zouden ontdoen. Als ze deze avond de juiste zegeningen ontvingen, kon hij de rest van zijn plan in werking stellen.
Het was bijna tijd. Ze hadden veel werk te doen. Hij ging de anderen voor naar de eik. ‘Wie roept Azrael aan?’ zei hij luid.
Om de beurt stapten ze naar voren, te beginnen met het lange meisje.
‘Ik ben het, Fane. Wees gezegend.’
‘Ik ben het, Thorn. Zo zal het geschieden.’
‘Ember, de heldere vonk. Wees gezegend.’
Hij stond naast hen, zijn hoofd naar de hemel opgeheven, langzaam en zorgvuldig sprekend. Hun namen riepen grote krachten op. Nu al kon hij de stromen energie door de lucht voelen golven. ‘Ik ben Raven, de leider van deze kring. In de naam van de god en de godin, zo zal het geschieden.’
Hij streek een lucifer af en stak met het vlammetje een wierookstokje met de geur van jasmijn aan, en daarna twaalf kaarsen, drie voor elk van hen. De open plek begon te gloeien. De stenen hadden ze al klaargelegd: een paarse amethist, fluweelzwarte melaniet, een donkere tijgeroog en een brok git. De elestiaal, hun topstuk – melkkleurige kwarts – lag bovenop. Die zou na de ceremonie op deze plek begraven worden, een permanente oeroude verbintenis met de aarde.
Contact met de wereld aan de andere zijde was bedoeld als stille meditatie, maar Raven had een prachtige spreuk geschreven in zijn Boek der Schaduwen en die drie keer netjes voor zijn heksenkring gekopieerd. Onderweg naar de begraafplaats hadden ze de spreuk in stilte uit hun hoofd geleerd.
Ze trokken hun kleren uit en schopten de donkere stapels stof ver weg van de kaarsen zodat er geen risico bestond dat ze vlam zouden vatten. Poedelnaakt, hun lichamen blootgesteld aan de koele nachtlucht, voerden ze zonder enige schaamte hun eredienst uit. Hun lichamen waren astrale tempels, en volmaakt in hun schoonheid, ondanks een aantal oppervlakkige gebreken.
Ze haalden touwen uit hun tassen, die allemaal twee meter zeventig lang waren, en pakten hun athames en toverstokken op. Eerst schuifelden ze een beetje, van de ene voet op de andere springend om de laatste restjes energie van zich af te schudden die het ritueel zouden kunnen verstoren. Daarna concentreerden ze zich volledig.
Raven wierp een blik op zijn horloge en keek daarna naar de maanloze hemel. Het was tijd.
Ze gingen op hun plek staan, de vier wachters, met de gezichten, zwijgend en ernstig, naar elkaar toe gewend. De duisternis werd alleen verbroken door de flikkerende kaarsen die de gloed van hun bleke huid reflecteerden.
Raven begon de ceremonie. ‘We komen bijeen in volmaakte liefde en volmaakt vertrouwen. Zo zal het geschieden.’
‘Volmaakte liefde en volmaakt vertrouwen. Zo zal het geschieden,’ herhaalden de anderen in koor.
Met zijn athame trok Raven een grote onzichtbare cirkel rond hun voeten en begon te zingen: ‘Vorm een cirkel, maak hem rond, breng de windstreken naar de grond.’ Hij liep in een wijde boog, onderwijl zout water sprenkelend om de cirkel op de aarde te vormen. Fane liep met de aangestoken wierook achter hem aan, hun voetstappen zegenend. In de cirkel voerden ze hun magie uit; in de gewijde ruimte konden hun gebeden worden gehoord.
Toen de cirkel gevormd was, stapte Raven erin en nodigde hij de anderen uit hem te volgen. Eenmaal veilig in de kring riep hij de vier windstreken aan, waarbij hij zijn athame gebruikte om de voorgeschreven pentagrammen in de lucht te trekken. Elk net ietsje anders, afhankelijk van de windstreek die hij aanriep. ‘Element lucht, Wachttoren van het Oosten, gegroet. Moge uw kracht onze gebeden zegenen. Machten van de lucht, we vragen u onze kring binnen te treden.’ Hij wendde zich naar rechts en tekende weer een figuur in de lucht, met energieke, doelbewuste bewegingen, geoefend.
‘Element vuur, Wachttoren van het Zuiden, gegroet. Moge uw kracht onze gebeden zegenen. Machten van het vuur, we vragen u onze kring te beschermen.’
Hij keerde zich nogmaals om, en nogmaals. ‘Element water, Wachttoren van het Westen, gegroet. Moge uw sterkte onze gebeden zegenen. Machten van het water, we vragen u onze kring te bewaken.’
‘Element aarde, Wachttoren van het Noorden, gegroet. Moge uw kracht onze gebeden zegenen. Machten van de aarde, we vragen u om leiding en succes bij onze onderneming.’
Nadat de oproepen gedaan waren, deed Raven een greep in de tas naast hem en strooide de met magie geladen aarde die ze tijdens de laatste nieuwe maan verzameld hadden op de grond, langzaam rond de kring lopend. Dit zou het portaal tussen de twee werelden openen, terwijl ze veilig in het nu geaard zouden blijven.
‘Mogen de godin en de god ons gunstig gestemd zijn. Gegroet zij de godin. Gegroet zij de god.’
Op hun beurt sprak de groep: ‘Gegroet zij de godin. Gegroet zij de god.’
Hij kuste het blad van zijn athame, waarna de anderen volgden. Toen pakten ze hun touwen op, vervlochten die en lieten ze door elkaars handen glijden totdat ze samengebonden waren. Raven keek ieder van hen in de ogen, knikte kort. Het was tijd om Azrael aan te roepen. Tijd voor hun beloning.
Ze duwden hun persoonlijke energie in de aarde en draaiden de energiestroom toen om, zodat de kracht van de aarde in hun lichamen stroomde. De enorme sterkte daarvan deed hen huiveren. Met hun handen ineengesloten in een cirkel, richten ze hun kracht op het middelpunt en creëerden een onzichtbare kegel. Daarna liepen ze drie keer achteruit, tegen de klok in, die energie naar beneden duwend, naar hun doel, totdat ze weer op hun uitgangsplaatsen terug waren. Het was heel gevaarlijk om een achterwaartse cirkel te vormen, maar Raven had hun verzekerd dat de beste, meest directe route naar Azrael door een negatief portaal was, naar beneden, niet naar boven naar het licht. Bovendien werden ze beschermd door de vier Wachttorens en de god en godin. Hij was ervan overtuigd dat ze veilig waren.
Achter zich reikend, pakte hij een klein vingerbotje uit zijn tas. De Dood hield van botten. Die waren de ware vorm van de ziel. De Dood begreep dat hij onderdeel uitmaakte van al het natuurlijke leven.
Gevieren wendden ze zich naar het westen, en Raven legde het vingerkootje heel voorzichtig, heel zachtjes op de aarde naast hun stenen. Ze ademden langzaam, hun ademhaling aanpassend aan die van hun partner, op die manier hun energie beteugelend en in balans brengend. Diepere ademteugen nu, met pauzes, opdat hun bloed oververzadigd werd met zuurstof en hun bewustzijn werd verhoogd. Raven kon het merken toen ze allemaal precies op elkaar afgestemd waren, en hij begon met monotone stem te zingen. De anderen volgden een seconde later. Hun stemmen galmden over de begraafplaats.
Azrael Azrael Az-rah-el.
Azrael Azral Az-rah-el.
Azrael Azrael Azzzz-raaaah-elllll.
Prins der Duisternis, kom ons zegenen.
Prins der Duisternis, kom ons buigen.
Prins der Duisternis, breng onze ware krachten naar boven.
Breng ons uw macht, en een teken van uw zegen. We roepen u aan, o oude wijze, die zich buiten de wereld ophoudt.
U die eens heerste in de tijd voor de tijd. Kom, beantwoord onze oproep.
Help ons de weg te openen, geef ons de kracht!
Ze herhaalden het gedicht drie keer, het opbouwend tot een toonloos gezang.
Toen sprak Raven, zijn armen wijd uitgespreid, zijn hoofd in zijn nek. ‘Zegen ons voor het vinden van de kracht om de wereld te ontdoen van degenen die ons kwaad hebben gedaan, die hebben bedrogen en gemarteld. Om tegen onze onderdrukkers te vechten, om degenen te straffen die zich wreed tegen ons hebben getoond. Sta ons toe uw goddelijkheid te kennen, uw methoden te begrijpen, een pijnloze weg te vinden om ons voor schande te behoeden. Toon ons de weg, o, Azrael. De nacht en noodzaak voeden uw helpend vuur. Herstel onze duisternis, spreid uw vleugels van schaduw over onze zielen. Bescherm onze huizen, doe hun toorn afbuigen.’
Aan het eind herhaalden ze de naam van hun nachtelijke god talloze malen, terwijl ze in cirkels draaiden, zich om elkaar heen wonden, kronkelend als slangen. Toen, op het moment dat ze hun energie voelden pieken, consacreerden ze hun gebeden met de Grote Daad. Raven en Thorn waren zo op elkaar afgestemd dat ze in staat waren precies op hetzelfde moment klaar te komen. Tegelijkertijd met hun energie vloeide hun zaad op de aarde, hun verbond bezegelend. De meisjes kusten elkaar, evenals de jongens. Ze smeerden de vloeistoffen over elkaars lichamen, complexe glanzende symbolen, waarna ze van partners wisselden. De mannen kronkelden samen, terwijl de vrouwen elkaar tot een wilde ademloze climax brachten. Ze waren allemaal zo goed samen, zo juist. De sterkste magie werd tijdens de Grote Daad uitgevoerd op het moment van een gedeeld orgasme.
Hijgend in de duisternis, lieten ze hun geesten terugkeren. Trillend op hun benen maakten ze de touwen los. Raven bedankte de windstreken, groette hen en nam afscheid. Hij sloot de kring af, voorzichtig met de klok meelopend, om hun naar beneden gerichte portaal te sluiten.
Er hing nog steeds energie in de lucht, tintelend en knisperend, dus vertelde Raven zijn kring dat ze weer moesten aarden, zodat hun wezens niet leeggezogen zouden worden. Hij sloot zijn ogen en stelde zich een lange, gloeiende wortel voor die zijn lichaam verliet en zich in de aarde plantte. Daarna liet hij al zijn extra energie langs de wortel naar beneden stromen. Toen hij klaar was, voelde hij zich beter, en hij glimlachte naar Fane. Ze beëindigden hun gebeden, begroeven de steen en het vingerbotje, bliezen de kaarsen uit en kleedden zich in stilte aan.
Er stak een wind op, die steeds sterker werd, totdat hun haren rond hun gezichten wapperden. In de verte klonk donder, en daarna nog een keer, en er schoot een bliksemschicht door de lucht, plotseling dichtbij. De scherpe geur van ozon drong Ravens neus binnen. Hij glimlachte.
‘Ik dacht niet dat het zou gaan regenen vannacht,’ fluisterde Fane.
‘Dat gaat het ook niet. Azrael heeft onze gebeden gezegend,’ zei Raven. ‘Wij zijn gezegend. Nu kan niets ons meer tegenhouden.’