***

Mary nam de lange route terug naar de campus in een poging Pig Stephens af te schudden. Er klonk een geloei in haar oren, een doordringend rood gekrijs, en ze kon amper het stuur vasthouden. Ze wist dat als Pig haar te pakken kreeg, hij haar zou vermoorden. Ze had zichzelf op een onvoorstelbare manier in moeilijkheden gebracht. Maar ze besefte dat er geen uitweg was.
Ze zou naar het huis van professor Williams gaan. Als ze hem kon vertellen dat ze in gevaar verkeerde, zou hij haar misschien helpen. Haar hoofd duizelde, martelde haar met angst. Ze keek keer op keer in haar achteruitkijkspiegel om te controleren of ze de pick-up van Pig Stephens zag. Wat heb je gedaan, Mary? Wat heb je jezelf op de hals gehaald? Mary reed de Winchester-campus op met een vaart van honderd kilometer in een vijftigkilometerzone. Het was inmiddels halfelf en de campus was bijna verlaten. Er liepen alleen hier en daar studenten die op de campus bleven. Ze remde af voor het verkeerslicht op de hoek van Pride Street en Montgomery Street, en haar auto kwam hevig schuddend tot stilstand. Ze keek nog eens in haar achteruitkijkspiegel, maar Pig was in geen velden of wegen te bekennen. Alsjeblieft, dacht ze. God, alsjeblieft, spring op groen.
Eindelijk sprong het licht op groen.
Toen ze optrok, zag ze vanuit haar ooghoek een flits. Ze trapte hard op de rem en schoot naar voren, maar de veiligheidsriem drukte haar weer tegen de rugleuning. Toen ze opkeek, zag ze iemand voor haar auto langs oversteken. Het was een man. Hij had een hond aan een lijn. Een zwarte labrador.
Mary sloeg hem gade terwijl hij overstak. Hij droeg een windjack, dat hij hoog had dichtgeritst, en had een pet van de Boston Red Sox diep over zijn ogen getrokken, en toen hij vlak voor haar auto was, keek hij haar vluchtig aan. Dat was alles: een vluchtige blik. Maar ze wist wat die betekende.
De man liep verder door Pride Street en Mary sloeg rechts af en ging hem achterna. Hij begon te rennen, maar verdween niet tussen de bomen van de campus en bleef op Pride Street, zodat ze hem makkelijk kon volgen. Hij rende langs het huis van professor Williams en even later langs de villa van decaan Orman op Grace Hill. Op de hoek van Pride Street en Turner Avenue sloeg hij rechts af in de richting van het hart van de campus. Mary bleef vlak achter hem. De man rende helemaal tot aan de rand van Up Campus en toen het bos in naast de sportzaal. Ze reed naar de kant en zag hem verdwijnen door de ingang van een in schaduwen gehuld gebouw op ongeveer dertig meter vanwaar ze stond. Seminary.
De torens van het Seminary Building waren niet verlicht. De hoge gebrandschilderde ramen waren donker en van de religieuze aanblik die ze overdag boden als het licht erdoorheen viel, was niets te bespeuren. Toen de school een universitaire status kreeg, was het gebouw de synodehal geweest, en nog maar tien jaar geleden was het verbouwd tot een collegegebouw. Deze avond leek het een vesting, iets wat de duisternis beschermde en verborgen hield.
Mary stapte uit. De wind was nog steeds guur, bijna ijskoud.. Ze liep onder het bladerdak van de eiken door, die huiverden in de wind. Door de duisternis liep ze naar de deur aan de oostkant van het gebouw en toen naar binnen. De trap tekende zich flauw voor haar af. Ze liep naar boven, haar voetstappen galmden in het donker.