***

Niet dat het Dennis Flaherty speet dat hij het had gedaan. Integendeel, hij wenste dat hij het nog een keer kon doen. De hele dag had hij naar haar gehunkerd, naar haar gehongerd alsof ze een soort voedsel was. De enige afleiding was doctor Williams' mysterieuze logicacollege geweest, maar nu hij weer op zijn kamer in het Tau-huis zat, was het gevoel weer terug. Elizabeth. Op een of andere manier was haar naam krachtiger dan haar lichaam, een lichaam dat hij een hele middag had verkend in het benedendekse heiligdom van het jacht van de oude man. De oude man zelf lag bovendeks te slapen, het gefluister van het water was onder hen, en Elizabeth leerde hem dingen over zichzelf die hij in zijn stoutste dromen nooit voor mogelijk had gehouden.
De dag na de geldinzamelingsactie had ze hem gebeld en hem gevraagd of hij zin had om met de decaan en haar naar Thatch River te gaan. Haar stem klonk kalm, bijna zakelijk, maar toch ging er iets achter schuil. 'Ja, hoor,' zei hij. En toen: 'Wat is dit, Elizabeth?' Maar ze had al opgehangen. Het was gebeurd. Hij kon niet meer terug.
Ze waren met het motorjacht van de oude man, de Dante, vanuit de ligplaats in de Rowe County Marina het meer op gegaan. Omdat er dikwijls werd ingebroken in de jachthaven, waarbij de boten schade werd toegebracht, had decaan Orman zich gedwongen gezien een eigen bewaker in te huren, een gepensioneerde politieagent die Pig werd genoemd, die om de paar uur een ronde maakte over het parkeerterrein en met een krachtige zaklantaarn de ligplaatsen controleerde. Het was een van de laatste mooie weekends en het meer krioelde van jongelui in speedboten. Het heftig schuimende kielwater van grotere schepen maakte het de oude man moeilijk terwijl hij worstelde met het roer. Ze waren naar Little Fork gevaren, een plek waarvandaan je de universiteit van Winchester hoog tussen de bomen kon zien staan. 'Dit is een prima plek,' verklaarde decaan Orman. 'Lekker rustig.' In een inham, in de schaduw, gooiden ze het anker uit.
Orman liep met The Times naar voren, waar de zon een grillige lijn trok over de boeg. Dennis en Elizabeth gingen samen zwemmen. Ze wisten allebei wat er ging gebeuren; ze hadden het de hele ochtend zonder woorden aan elkaar kenbaar gemaakt. Toen de mond van de oude man openviel, zijn hoofd in een vreemde hoek achteroverhelde en The Times op zijn borst neerzakte, klommen ze weer aan boord en glipten benedendeks. Daar was een klein vertrekje. Een bed. Satijnen lakens die stug waren na wekenlang niet gebruikt te zijn. Een muf, gevlekt kussen zonder sloop. Dennis paste amper op het bed - hij ging op zijn rug liggen met zijn voeten tegen de koude kunststof van de bootwand. Hij was naakt en zacht. Hij wachtte. Hij zei tegen zichzelf dat hij dit deed met een reden, om dat waarmee zij begonnen was af te maken. Het zou hard zijn, intens en heftig. De boot schommelde in de stroming en met elke schommeling kreeg Dennis het benauwd, uit angst dat de oude man wakker zou worden, naar beneden zou komen en hen zou betrappen. Ze trok haar natte badpak uit en liet het op een hoopje aan haar beparelde voeten liggen. Opeens had ze een gedaanteverwisseling ondergaan. Ze had haar schaamhaar geschoren in de vorm van een pijltje. In haar naaktheid zag Dennis een soort jeugdigheid, een speelsheid, die hij tijdens hun ontmoetingen in de bibliotheek nooit had gezien. Hoe oud zou Elizabeth zijn? Vijfendertig? Veertig? Dat wist hij nog steeds niet, maar ze zag er op dit moment tien jaar jonger uit. Ze was in zijn ogen opeens opwindend mooi, en eigenlijk zonder te beseffen wat hij deed, strekte hij zijn armen naar haar uit, raakte hij haar aan en trok hij haar op zich neer.
Maar verder ging Dennis' macht over Elizabeth Orman niet. Hij was van plan geweest, zoals Jeremy Price hem had ingefluisterd, om haar op het bed neer te drukken, ruw bij haar naar binnen te dringen, en de ervaring met een paar heftige stoten zo afschuwelijk voor haar te maken dat alles tussen hen na vandaag niet langer enige geldigheid zou hebben. Maar daar stak zij een stokje voor. Zij ging schrijlings op hém zitten en bereed hem als een amazone. Haar heupen voegden zich naar het ritme van de deinende stroming van de Thatch. Dennis vroeg zich af: wat voor soort vrouw scheert haar poes? Voor hij het wist kwam hij klaar en ging hij geheel op in de woelige maalstroom. Het geklots van het water in de inham veranderde in geraas, terwijl Elizabeth met haar hoofd achterover haar borsten met haar handen omklemde.
Even later kwam ze boven op hem liggen en luisterden ze, omstrengeld als twee bossen touw, naar het klotsende water. 'Maar je...' zei hij. Ze legde een vinger op zijn lippen om hem tot zwijgen te brengen. 'Zit daar nou maar niet over in,' fluisterde ze, en om een of andere reden deed hij dat ook niet.
Geruime tijd later schrok Dennis wakker van de kreet van de oude man die de naam van zijn vrouw riep. Hij wilde overeind springen en zijn kleren bij elkaar grissen, maar Elizabeth drukte hem op het bed neer. Geluidloos vormde ze met haar lippen ssst en trok snel haar badpak weer aan. Ze bleef even staan om zich te vermannen voor ze de deur opendeed. Toen liep ze naar boven, naar haar man, en zei ze - veel te opgewekt, vond Dennis: 'Ja, schat?' Dennis hoorde hem zeggen: 'Waar is Dennis?' en Elizabeth antwoordde: 'Die knapt even een uiltje.' Dennis ging met zijn schouder tegen de deur staan, bang dat de oude man woedend naar beneden zou stormen en hem in elkaar zou slaan.
In plaats daarvan hoorde Dennis een plons - iemand dook het water in. En toen nog een plons. Hij trok zijn zwembroek aan en keerde terug naar de wereld. De zon had zich verplaatst terwijl hij sliep en de inham lag bijna geheel in de schaduw. Toen de oude man hem zag, riep hij vrolijk: 'Spring erin!' Dat deed Dennis dus maar, en met z'n drieën zwommen ze de avond in, alsof er niets was gebeurd.
Nu kon Dennis haar niet meer uit zijn hoofd zetten. Haar lichaam, haar naam, haar... ritme. Ze was zo anders dan de onervaren, onbeholpen Savannah Kleppers. Savannah wilde altijd het licht uit en de stereo aan, zodat de anderen in het huis hen niet zouden horen. Savannah wilde Dennis altijd bovenop hebben, omdat het anders schrijnde. Na de seks huilde ze altijd, of het nou lekker was geweest of niet, en haar tranen stroomden over zijn schouders en borst. Hij durfde haar nooit te vragen wat er was, waarom ze huilde, omdat hij bang was dat haar antwoord op een of andere manier met hem te maken zou hebben. Maar met Elizabeth Orman was er niets van dien aard gebeurd. Niets persoonlijks, geen emotionele uitbarsting, alleen puur, rauw genot. En hier lag hij nu, starend naar het plafond in het Tau-huis, en kon hij aan niets anders denken.
Toen hij het niet meer hield, belde hij haar thuis, op haar privénummer, dat ze hem zondag op de terugweg naar de campus stiekem in zijn hand had gedrukt. Toen hij haar stem hoorde, zakte hij bijna door zijn benen, zijn knieën werden slap en hij had het gevoel dat hij vanbinnen was uitgehold. 'Ik moet naar je toe,' zei hij met een zucht.
Hij liep de campus op. Laat op een maandagavond liep hij door Montgomery Street. Hij besefte dat hij eigenlijk had moeten blokken voor een economietoets, maar gedane zaken nemen geen keer. Hij kon net zomin dit gevoel indammen als de tijd kon.
Na een weekend met temperaturen van tegen de zesentwintig graden, daalde nu het eerste vleugje najaar op Winchester neer. De wind was snijdend, herfstfris, en de sierkersbomen werden felroze. De eerste bladeren vielen en dwarrelden neer voor het standbeeld van De wetenschapper, dat was opgericht ter ere van decaan Ormans levenslange vriendschap met Stanley Milgram. Dennis liep langs de fontein voor Carnegie, die vol lag met gevallen bladeren. Hij kwam een paar studenten tegen; hun woorden verwaaiden in de bijtende wind, maar niets drong tot Dennis door. Helemaal niets. Hij kon vanhier af het licht zien branden in het cottagestijl huis van de Ormans op Grace Hill. Normaal zou hij de auto hebben gepakt, maar ze had hem gezegd dat hij via de zijdeur binnen moest komen en op de oprit zijn koplampen moest uitdoen. Ach wat, had hij gedacht, ik loop wel. Hij durfde het niet aan om zonder licht hun steile oprit op te rijden. Hij zag al voor zich dat hij de macht over het stuur zou verliezen, het gras op zou schieten en dwars door de voorruit het huis binnen zou rijden. Wat een schandaal! Het gevaarlijke van de situatie intrigeerde hem - Dennis the Menace maakte eindelijk zijn naam waar. Ze liet hem binnen via de zijdeur. Het huis was donker en Dennis veronderstelde dat de oude man vroeg zijn bed in was gedoken. Op hun tenen liepen ze door de donkere keuken en in de woonkamer bleven ze even staan om elkaar te kussen. Ze droeg een badjas en ze rook naar badwater en nagellak. Hij stak zijn hand onder haar badjas, betastte haar met de gejaagdheid van een puber. Ze liepen een gang door en halverwege wees ze met een rode vingernagel naar een dichte deur. De oude man. De logeerkamer binnen. Opnieuw een te klein bed. Opnieuw een enkel, eenzaam kussen. Ze wierp hem niet zozeer op het bed maar spreidde hem daar eerder op uit, en toen trok ze haar badjas uit. Haar lichaam glansde in het maanlicht dat door de gordijnen naar binnen viel. Als ze hem op dat moment had aangeraakt, zou hij onmiddellijk zijn klaargekomen. Het ging net als de eerste keer: Elizabeth ging schrijlings boven op hem zitten, haar hoofd achterover, de handen met de roodgelakte nagels om haar borsten geklemd. Veel te snel naar Dennis' zin bereikte hij zijn hoogtepunt. En toen viel ze voorover en bedekte ze zachtjes zijn mond, zodat hij het niet kon uitschreeuwen.
Later, toen zij lag te slapen, kleedde hij zich aan en liep de kamer uit. Het huis kraakte in de stilte. Hij ging de trap af, de donkere woonkamer binnen. Hij volgde de weg zoals hij was gekomen terug, de trap af en naar de keuken, en toen hij bij de houtgestookte kachel de hoek om liep, zag hij het: er brandde licht. Dennis verstijfde, dook in elkaar en probeerde een andere weg naar buiten te vinden, een andere deur.
En toen: 'Wie is daar?' Het was de stem van de oude man. Dennis reageerde niet en drukte zich tegen de grond, onder het licht. Vreemd genoeg was hij rustig. Waarschijnlijk was het de kalmte van een soldaat vlak voor de strijd losbarst. Hij verroerde zich niet, tot hij het hoofd van de man zag verschijnen. 'Wat doe je daar, jongen?' vroeg decaan Orman.
'Ik probeer een manier te bedenken om uw huis uit te komen,' antwoordde Dennis. Hij had de ervaring dat brutale eerlijkheid in een dergelijke situatie veel beter werkte dan beschamende, inderhaast verzonnen leugens. Al was hij in wezen nog nooit in een situatie beland die hiermee te vergelijken was. 'Kom eens hier.'
Dennis ging de keuken binnen. De oude man zat bij de eetbar een sandwich te eten. Hij zat op een barkruk en voor hem lag een tijdschrift. 'Besef wel,' zei hij bijna neerbuigend, zijn blik op het tijdschrift, 'dat je niet de eerste bent.'
Dennis zei niets. Hij kon alleen maar daar staan, beschaamd, en luisteren. De oude man droeg een boxershort en een groezelig, mouwloos T-shirt. Hij was gewoon een oude man, zogezegd kwetsbaar, zwak, misschien zelfs ietwat dement - maar toch zat hij hier Dennis te ondervragen. 'Er was een jongen uit Engeland,' zei decaan Orman treurig. 'De voetballer. Er was een knaap uit Californië van wie ze vorig jaar gecharmeerd was. Er zijn docenten geweest. En nu jij.' Hij nam een hap van de sandwich, likte zijn vingers af en sloeg een bladzij van het tijdschrift om. 'Zo gaat dat bij ons. Het is iets wat we lang geleden al overeen zijn gekomen. Ons huwelijk is liefdeloos. Dat is altijd zo op onze leeftijd. Mijn leeftijd. Vind jij dat de huwelijksgeloften nog steeds toepasbaar zijn?' 'Ik...' begon Dennis.
'Natuurlijk niet,' viel decaan Orman hem in de rede. 'Dat is absurd. Je bereikt een punt dat je je gaat ergeren aan haar manier van lopen, aan de manier waarop ze op de wc zit, de manier waarop ze je sokken verkeerd sorteert. Zo gaat het nu eenmaal in de wereld, jongen. Wen daar maar vast aan.' Weer een hap van de sandwich, weer een bladzij omgeslagen. Dennis vroeg zich af of hij was uitgesproken, of er niet meer was. Maar de oude man ging verder: 'Natuurlijk heb ik mijn eigen... debiliteiten. Er zijn twee jonge secretaresses die zo nu en dan bij me langskomen, en Elizabeth ziet het aan, hoewel ze het niet leuk vindt. Ze zegt dat het ongepast is. Wat ze natuurlijk eigenlijk bedoelt, is dat het ongepast is voor een man van mijn leeftijd om in dezelfde ruimte te verkeren, zich zelfs maar in de buurt te bevinden, van twee jonge schoonheden. Ach ja. Ach, nou ja.'Dennis liep naar de deur. Hij deed hem open en de venijnige wind sloeg hem in het gezicht en verkilde hem tot op het bot. Hou je van haar? vroeg de decaan. Nee, zei Dennis. Veel te snel.
'Die jongen uit Engeland wel. Dat was niet leuk. Verschrikkelijk gewoon. Die knul huilend op de bank, terwijl Elizabeth zijn hart brak en hem als een zorgzame moeder tissues aanreikte. Het was me een scène wel. Ik heb vanaf liet balkon boven staan toekijken.' Hij moest lachen bij de herinnering en schudde zijn hoofd alsof hij die uit zijn gedachten wilde verwijderen. 'Dag, doctor Orman,' zei Dennis.
'Wacht even!' riep de oude man. Dennis liep de keuken weer in. 'Ik wilde je nog iets vragen over die colleges. Waar je het een paar avonden geleden over had. Van Leonard.'
'Doctor Williams, ja,' zei Dennis. De naam kwam hem vreemd voor, helemaal niet passend bij de man: Leonard. 'Wat vind je daarvan?'
'De colleges zijn... anders,' moest Dennis toegeven.
'Ja, dat kan ik me heel goed voorstellen. Maar wat vind je van hém, de
docent?'
'Dat weet ik nog niet. Het is nog te vroeg om daar iets over te zeggen.' 'Ik zal je iets vertellen over Leonard Williams,' zei de decaan. Hij maakte voor het eerst zijn blik los van het tijdschrift en keek Dennis aan, en de beweging had iets ernstigs, iets nadrukkelijks en onheilspellends. 'Williams is geen aardige man. Eerlijk gezegd wilden de meesten van ons hem wegsturen toen dat gedoe met zijn boek een paar jaar geleden begon.' 'Zijn boek?' vroeg Dennis, en hij dacht aan wat Orman tijdens het feest had gezegd.
'Ja. Dat plagiaatgedoe. Heel vervelend. Het heeft bijna de ondergang betekend voor degenen onder ons die het idee om hem aan te nemen hadden ondersteund. Degenen onder ons die hem een vaste aanstelling gaven. Het had het einde van de man moeten betekenen, maar hij heeft trouwe vrienden in de vakgroep, mensen die zweren bij zijn genialiteit. En briljant is hij; daar valt niet aan te twijfelen.'
'ln de colleges speelt hij een spel,' zei Dennis. Hij wist niet waarom hij dat zei - gewoon om de decaan gunstig te stemmen, de man voor zich te winnen. Stel Williams in een kwaad daglicht, schilder hem af als een idioot, dacht hij. Red jezelf. 'Een spel?' vroeg de oude man.
'Het is nogal onnozel, een... een forensisch spel. Een zaak die we moeten oplossen.''Ach ja,' zei Orman. 'Daar heb ik weleens van gehoord. Raadsels en spelletjes - volgens zeggen is hij daardoor geobsedeerd. Dat maakt deel uit van zijn genialiteit, vermoed ik. Maar daar gaat het niet om, hè? Nee. Natuurlijk niet. We zijn allemaal briljant, sommigen briljanter dan anderen. Waar het om gaat, is: wat voor soort vertegenwoordiger is hij voor deze universiteit? En keer op keer is gebleken dat hij in het gunstigste geval dubieus is. Ach, ze vinden mij alleen maar paranoïde. Een dwaze oude man. Gek. Ze vinden me gewoon te ouderwets voor Williams' leermethode. Maar er is iets met die man. Iets wat gewoon niet klopt.' 'Dat idee krijg ik ook,' gaf Dennis toe. Hij wilde gaan, maar hij was heel voorzichtig met wat hij zei. Zijn vader zei vaak over de academische wereld dat je moest zorgen er niet te veel vijanden te maken. 'Dennis, ik verzoek je dringend - nee, ik maak er een eis van, in aanmerking genomen dat ik zoveel macht over je heb. Ik eis van je dat je bij hem uit de buurt blijft. Als hij je vraagt naar zijn kantoor te komen, ga je niet. Als je hem op de campus ziet, ga je hem uit de weg. Je ouders zouden niet willen dat je je onder mijn toezicht in de nesten werkt, of wel soms?' De oude man lachte sardonisch, waarbij zijn korte, gele tanden werden ontbloot. Dennis knikte en ging naar buiten, de wind in, en deed de deur zachtjes achter zich dicht.