***

De universiteit van Winchester is opgesplitst in twee hemisferen: Down Campus, waar alle collegegebouwen en de verblijven van de eerste- en tweedejaarsstudenten zich bevinden, en Up Campus, waar de Griekse huizen staan en waar een groot aantal docenten woont. Het grote scheppingsverhaal van Winchester stamt uit de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen Down Campus het vrouwencollege was en Up Campus een schaars- bezochte theologische faculteit. Down Campus liet als eerste een vrouw uit een minderheidsgroep toe, een zwarte vrouw die Grace Murphy heette. De studenten van Up Campus waren hierover dermate ontstemd dat ze op Down Campus een rel schopten. Een inmiddels beruchte agent van het plaatselijke politiekorps, Henry Rodram, was betrokken bij deze rellen, en het verhaal gaat als volgt.
Rodram en een aantal studenten van de theologische faculteit sleepten negentig liter benzine de achthonderd meter van Up naar Down en goten die uit rondom de fundering van Trigby Hall, waar Grace Murphy woonde. Trigby en alle gebouwen eromheen - Norris, Filmont, het Gray Brick Building - gingen in vlammen op. Kortom, bijna heel Down Campus werd in de nacht van 27 mei 1955 in de as gelegd. De volgende dag vertrok Grace Murphy van Winchester, en pas midden jaren zestig, een jaar nadat Winchester een gemengd instituut voor alfawetenschappen was geworden, werden studenten uit de minderheidsgroepen toegelaten. Een klein beekje dat Miller's Creek heet, doorsnijdt het geografische midden van de campus, en een viaduct vormt de verbinding tussen Down en Up Campus. Hier liep Brian House op zaterdagavond. Het viaduct had zijn eigen verhalen: zelfmoordpogingen, doden door ongevallen, een snode en mislukte poging tot vernietiging door een geestelijk gestoorde student in de jaren tachtig. Tijdens de Vietnam-oorlog hadden studenten aan de ene kant van de brug een versperring aangebracht, zodat de docenten alleen van Up naar Down konden via een grote omweg over Route 17 door de binnenstad van DeLane. De docenten achtten dit beneden hun waardigheid en een week lang kwam een aantal colleges te vervallen, terwijl andere op de oevers van de beek werden gegeven, de docenten op de ene oever en de studenten op het modderige gras van de andere. Na een impasse van zes dagen hieven de studenten met tegenzin de barricade op en keerden terug naar de collegezaal. Brian had al wat gedronken en hij was van plan in de loop van de avond nog veel meer te drinken. Het was begin september, een frisse, winderige avond. Op de bovenverdieping van Norris Hall hadden sommige eerstejaarsstudenten hun raam opengezet, en het geluid van een basketbalwedstrijd werd meegevoerd door de wind en weerkaatste tegen de gebouwen aan weerszijden van Miller's Creek. Midden op de brug bleef Brian staan. Hij keek naar beneden, zoals hij dikwijls deed, en luisterde ingespannen naar het metaalachtig kabbelen van de beek. Als hij hier stond, moest hij altijd denken aan toen hij nog klein was, aan het blikkerige geluid in de verte van een riviertje in het bos, toen hij met zijn vader en broer lange trektochten maakte door de Catskills. Op een van die uitstapjes waren ze verdwaald geraakt, en zijn vader had tegen Brian en Marcus gezegd: 'We blijven gewoon hier wachten. Je moet nooit in paniek raken als je verdwaald bent. Deze paden worden drukbewandeld.' Maar drie uur later stonden ze nog steeds op dezelfde plek en was er niemand langsgekomen. Het begon al donker te worden. Brian zag dat zijn vader bang was, of misschien had hij het alleen maar koud, want hij rilde, zijn armen, benen en schouders trilden als een betokkelde gitaarsnaar. Toen het bijna te donker was om nog iets te kunnen zien, besloten ze om toch maar verder te lopen. Veel later, waarschijnlijk rond middernacht, hoorden ze de geluiden van een snelweg. Ze vonden de weg en liftten naar de stad terug, en de daaropvolgende drie dagen had Brians vader zijn zoons niet durven aankijken.
De beek stroomde de paarse bosrand in, slingerde zich rond Up Campus en verdween vlak bij het Geary Economics Center, waarna hij een kilometer of drie van de campus uitmondde in de Thatch River. Soms fantaseerde Brian erover om de beek te volgen, om erin te springen, zich met de stroom te laten meedrijven en kilometers verderop uit te komen, drijvend op zijn rug op de Thatch, op weg naar huis. De frisse wind blies hem in het gezicht en de roze huid van het water glinsterde. Hij probeerde zich te focussen op het verste punt, het begin van het bos. Daar, onder het bladerdak, had hij het als eerstejaars begraven. Het oude Ding, zoals zijn familie en hij het noemden. Ze konden het voorwerp niet eens een naam geven, het was gewoon het Ding, alsof ze het door het te benoemen bestaansrecht zouden verlenen. Geldigheid. Ze wilden het verborgen houden, uit hun gedachten. En zo werd het, voor de hele familie, het Ding. Tot op de dag van vandaag was het voor Brian nog steeds het Ding.
Het was niet meer dan een verstoring van de aarde, een nagelaten spoor op de oever van de beek. Hij kwam hier elke avond om zich ervan te vergewissen dat niemand eraan had gezeten. Nee, het was nog precies zoals hij het had achtergelaten, de aarde... 'Brian?'
Geschrokken draaide hij zich om en zag een meisje naast zich staan. Er waren maar twee mensen op het viaduct. De meeste studenten waren op Up Campus, in een van de studentenhuizen, waar ze zich gereedmaakten voor de zaterdagavond. 'Wilde je...?' vroeg ze.
'Nee,' zei hij. 'Ik stond gewoon naar het water te kijken, naar hoe het...' Hij kon het niet uitleggen. Jezus, hij hóéfde zijn gedrag helemaal niet te verklaren. Aan niemand. En wie was ze, trouwens? 'Ik ben Mary,' zei ze toen ze zijn verwarring zag. 'Ik zit in je logicaklas.' 'Ah,' zei Brian. 'Doctor Zonderling.'
Ze wendde haar blik af, de belediging aan het adres van professor Williams stak haar. 'Zo erg is hij helemaal niet,' fluisterde ze. 'Wie heeft het volgens jou gedaan?' Brian leunde tegen de betonnen reling van het viaduct, met zijn rug naar het meisje.
'Haar vader, natuurlijk,' zei Mary. Ze vroeg zich af of ze naast hem moest gaan staan, tegen de reling geleund. Verwachtte hij dat? Wilde hij een lang, uitvoerig gesprek of was het gewoon een terloopse opmerking? 'En hij gaat haar vermoorden?' 'Hij denkt dat hij haar beschermt,' zei ze.
'Maar Williams heeft het over "moord". Wat voor bescherming is moord?' 'Heb jij je weleens afgevraagd of Williams ons wel over alles de waarheid vertelt?'
'God ja,' zei Brian scherp. 'Hij doet niks anders dan ons op het verkeerde been zetten. Dat staat vast. Maar er zijn wel regels en dat moet er één zijn. Wat stelt een spel nou helemaal voor als het geen regels heeft? Williams heeft het zelf gezegd. De ontvoerder is de moordenaar.' 'Dat zal dan wel,' zei ze met een zucht. Verslagen.
'Hoe dan ook, die hele theorie slaat nergens op,' zei Brian, die nog steeds afwezig naar de bomen stond te staren. 'Mike is de dader.' 'Mike?' vroeg Mary lacherig. Dit was haar eerste gedachtewisseling over de zaak buiten het college en ze genoot ervan. Ze had pas over een uur met Summer en de Delta's afgesproken. Ze was even naar buiten gegaan
om een frisse neus te halen en - moest ze toegeven - om na te denken over Polly en professor Williams.
'Ja, Mike,' zei Brian. 'Mike heeft tegen de mensen op het feestje gezegd dat hij even op de bank ging liggen slapen. Hij is zonder dat iemand het merkte naar buiten geglipt en naar Polly's huis gereden. Hij is haar kamer binnen gedrongen en heeft haar ontvoerd. Je weet hoe dat gaat: dronken mensen kunnen zich toch nooit iets herinneren. Ze dachten dat ze Mike
op de bank hadden zien liggen, maar was dat echt Mike?'
'Hmm,' zei Mary, om hem een plezier te doen.
'Ja. Hmm.' Hij staarde nog steeds naar dat punt in de verte.
Ze stonden in de wind in de vallende schemering. De straatlantaarns in Montgomery Street gingen aan en legden een bleek, hoekig lichtschijnsel over de helft van het viaduct.
Even later zei Brian: 'Ik moest maar eens gaan. Ik ben op weg naar het Deke-huis om me te bezatten.'
'Juist, ja,' zei Mary ingetogen. 'Ik moet er ook weer vandoor.' Hij draaide zijn gezicht naar haar toe. Zijn ogen vielen haar op: rood en onzeker. Het was alsof de pupillen als een gevallen bord in duizend stukjes uiteen waren gespat en alle kanten op waren gevlogen. Ze zag iets in die ogen. Teleurstelling misschien, of pijn. Hij wendde zijn blik af. 'Jij houdt dus van The Shins?' vroeg ze, doelend op zijn shirt. 'Ja,' zei hij. 'Zeker weten.' 'Wat is je lievelingsnummer?'
Hij wendde zich weer van haar af. Hij kende helemaal geen songtitels. Zijn kamergenoot had de plaat, en hij wist dat hij de band goed moest vinden omdat een heleboel jongens op de campus met hetzelfde hoofdvak als Brian die te gek vonden, maar voor hem was het alleen maar lawaai. 'Dat nummer op de eerste plaat,' zei hij. 'New Slang,' zei Mary. 'Dat is een fantastisch nummer.' 'Ja, te gek,' zei hij, terwijl hij wegliep in de richting van de hoekige, bleke lichtschijnsels in Montgomery Street. Mary riep hem na dat ze hem maandag bij Logica wel weer zou zien, maar waarschijnlijk had hij haar niet gehoord, want hij groette niet.