***
Die avond trof hij Elizabeth in de Cossack, een kleine bar op
de grens van DeLane en Cale. Ze was al dronken. Hij ging tegenover
haar zitten en ze keek hem aan, haar blik onscherp. 'Wat is er met
je aan de hand?' vroeg hij. Ze hadden elkaar weer gesproken in de
bibliotheek, en hoewel Dennis moest toegeven dat het anders was dan
vroeger, was er nog steeds sprake van een zekere opwinding. Ze had
tenminste weer aandacht voor hem, ze keek hem aan en luisterde naar
hem.
'Niks,' brabbelde ze. 'Dat... Dat verdomde proefschrift.' Ze
sprak het uit alsof het iets smerigs was, als een vloek. 'Ik ben de
komende dagen bezet,' zei hij. Ze knikte traag.
'Ik ga een tochtje maken met een paar vrienden,' zei hij. Weer
dat trage knikje. Dit wist ze natuurlijk al, maar voor alle
zekerheid vertelde hij het nog maar een keer. Om er zeker van te
zijn dat ze zich zou herinneren wanneer hij weer terug was, zodat
misschien... dat vroegere vuur terug zou komen. Wie weet: misschien
zou dat zijn beloning zijn. Binnen een week had zijn woede jegens
haar - het soort woede dat ongezond is, verachtelijk -
plaatsgemaakt voor iets anders. Iets van vertwijfeling. Ja, hij gaf
het toe: hij verlangde wanhopig naar haar nu ze hem had afgewezen.
Dennis lag 's nachts wakker en dacht dan aan manieren om haar voor
zich terug te winnen.
Ze deden er allebei even het zwijgen toe. Toen zei ze: 'Ik heb
een tatoeage.' Toen Dennis daar niet op reageerde, zei ze: 'Wil je
haar zien?' Hij keek toe terwijl ze een gaasje lostrok en hem de
rug van haar hand toonde. 'Vind je haar niet gaaf? Heb je ooit
zoiets gezien?' 'Nee,' loog hij. 'Nee, nog nooit.'
In de met bloed bespikkelde inkt zag hij een verstrengelde S
en P.