***
Mary stond die zondagavond al vroeg bij professor Williams
voor de deur. Het was een warme avond en ze was via het grote
grasveld voor de Orman-bibliotheek naar Pride Street gelopen. Zijn
huis lag maar een blok verderop. Mary was er tijdens haar rondjes
joggen over de campus dikwijls langs gekomen. Een bescheiden
woning, niets bijzonders: donkere bakstenen, een oprit met grind en
een geparkeerde pick-up. Een blaffende hond rende achter het pand
heen en weer, beperkt door de lijn waarmee hij aan een waslijn
vastzat. Het was heel gewoon, wonderlijk ouderwets zelfs - helemaal
niet wat ze had verwacht. Dennis had Mary gebeld en ze hadden
afgesproken elkaar daar te treffen. Hij vertelde Mary dat hij
professor Williams gesproken had en dat er op het feest
verrassingen zouden zijn. Mary zag het als extra studiepunten, een
streepje voor op de rest van de groep. Williams was bang dat er
niemand zou komen, had Dennis gezegd, en dus had hij een opwindende
avond in elkaar gezet die verband hield met Polly. Ze had zich
ertegen verzet, had alles wat ze in zich had in de strijd gegooid.
Ze dacht aan Brian House, hoe bang hij had geklonken aan de
telefoon, en aan dat woord dat hij had gebruikt: gevaarlijk. Zij
wist wel beter. Terwijl ze die avond over het grasveld liep,
besefte ze dat zij het mis had en dat hij gelijk had. Ze was als
het meisje in de horrorfilm dat de deur opendeed terwijl er niemand
thuis was. Ze was sprekend dat meisje. Maar toch liep ze door. Haar
hakken zakten weg in het vochtige gras, de bladeren boven haar
hoofd ritselden en vielen op haar neer. Dennis begroette haar bij
de deur en pakte haar jasje van haar aan. Dat was genoeg om haar te
laten beseffen dat hij met professor Williams had gesproken. Hoe
was het anders te verklaren dat hij zo op zijn gemak was in
Williams' huis? Het viel niet te ontkennen. Hij bracht het jasje
naar een donkere slaapkamer achter in het huis. Er liepen een paar
mensen rond die bier dronken uit plastic bekertjes. Sommigen waren
cursusgenoten, maar Mary kende niet iedereen. Troy was er ook. Hij
stond te praten met
een van de meisjes uit de klas en toen hij haar zag, knikte
hij. Ze beantwoordde zijn groet met een vluchtige zwaai. In de
keuken stond een vrouw tegen de eetbar geleund wijn te drinken. De
echtgenote van Williams, veronderstelde Mary. Een jongetje van een
jaar of vijf rende schreeuwend door de kamer, zijn blonde haar
stuiterde als een helm op zijn hoofd op en neer.
Ze zag Williams buiten op het terras staan, hij praatte met
iemand en rookte een sigaret. Ze stonden allebei te lachen, hun
hoofd achterovergegooid, alsof alles goed was in de wereld. 'Della
Williams,' zei iemand achter haar.
Mary draaide zich om en de vrouw uit de keuken stond vlak voor
haar. Dikke, zachtpaarse lipstick, een laag uitgesneden blouse - ze
was mooi. Te mooi voor Williams. Ze was tien, misschien wel
vijftien jaar jonger dan de professor, wat de leeftijd van de
jongen verklaarde. Haar donkere krullen vielen bevallig op haar
schouders en vingen het licht. De rand van het wijnglas, viel Mary
op, was rondom zachtpaars, alsof de vrouw met elke slok het glas
had gedraaid. Mary stelde zich aan haar voor.
'Dat is Jacob,' zei Della, toen het krijsende jongetje langs
hen heen rende.
Ze glimlachte alsof ze wilde zeggen: Tja, wat doe je eraan,
hè?
Er viel een ongemakkelijke stilte tussen hen. Mary keek naar
de vloer en zag dat de indrukken van de stofzuiger in het
kleed nog vers waren.
'En, heb jij Leonard dit semester?' vroeg de vrouw.
'Ja,' antwoordde Mary. 'Logica.'
'Aha. Het meisje.'
'Precies. Het meisje.'
Ze leken uitgepraat te zijn, en net toen Mary haar ontsnapping
voorbereidde, verscheen Williams opeens naast zijn echtgenote en
sloeg zijn arm om haar heen. Hij droeg een hawaïhemd en een
cargobroek. Hij rook naar insectenspray en bier.
'Fijn dat je gekomen bent,' zei hij vriendelijk, en ze
probeerde een diepere betekenis achter die woorden te vinden. Had
hij gedacht dat ze niet zou komen? Misschien wist hij van haar
gesprek met Brian House. Maar hoe kon hij dat weten? Hij keek haar
weer aan met die langgerekte blik die hij haar altijd schonk. Die
betoverende, bijna verwonderd kijkende ogen. En toen dook Dennis
naast haar op en voerde haar mee naar buiten. Hij tapte een biertje
voor haar uit het vat en ze pakte het van hem aan, en voor het
eerst in maanden dronk ze alcohol. De avond was jong, mysterieus,
de hemel hoog en zonder sterren. De hond rende heen en weer aan
zijn lijn. Ze stond dicht naast Dennis, zo dichtbij dat hun
lichamen elkaar zo nu en dan raakten in de lichte bries. 'Hoe gaat
het met je?' vroeg hij, en Mary vertelde hem dat ze een beetje
gestrest was van haar studie, voornamelijk door het geworstel met
Paul Austers Broze stad. Dennis riep iets in haar op: een drang om
hem in vertrouwen te nemen, en als hun gesprek een paar minuten
langer had geduurd, zou ze hem ongetwijfeld over Brian en
rechercheur Thurman hebben verteld. Maar de professor riep iedereen
naar binnen en ze dromden om hem heen in zijn woonkamer. Hij zat op
een stoel op wieltjes met zijn zoontje op schoot. Het jongetje had
een speelgoedauto in zijn hand en liet die over Leonards dijbeen
rijden. De moeder, Della, stond in de keuken en dronk haar wijnglas
leeg. Het was allemaal heel huiselijk en vreedzaam. Mary was opeens
blij dat ze was gekomen.
'Er is een voorval geweest,' zei Williams. Het woord was
onderstreept, beklemtoond en begon met een hoofdletter: Voorval.
'Maar eerst wil ik jullie een vraag stellen.' Het jongetje liet de
auto van Williams been op de grond vallen en deed het geluid van
een crash na, bolde toen zijn wangen en blies hard. 'Heb ik op
jullie een... verontrustend effect?' 'U maakt ons doodsbang,' zei
Troy. Hij lachte, en neuriede de herkenningsmelodie van The
Twilight Zone.
'Het geval wil,' vervolgde Williams, 'dat er wat klachten zijn
geweest. Verontruste uitlatingen tegen mensen daar.' Hij wees met
zijn duim in de richting van Carnegie, waar alle beslissingen op
Winchester werden genomen.
'Ze voelen zich door u geïntimideerd,' zei Troy. Hij keek
grimmig voor zich uit, en terwijl hij een slok nam, hield hij zijn
blik strak op Williams gericht. Williams en Troy waren twee handen
op één buik, zag Mary toen. Er was een diepe verbondenheid tussen
hen, die al een hele tijd bestond. 'Misschien,' zei de professor
met een zucht. 'Maar toch wil ik het nu weten: voelen jullie je
bedreigd door mijn colleges? Er is gezegd dat ik... experimenten
uitvoer. Het bestuur heeft me dat gisteren in een brief meegedeeld.
Mij is gezegd dat ik - hoe werd het ook weer verwoord? - op mijn
tellen moet passen. De brief was afkomstig van decaan Orman zelf.
Het briefhoofd van Winchester. Ik bespeurde een flauwe geur van
bullshit toen ik de envelop openscheurde.' Williams grinnikte
binnensmonds. 'Orman schreef: "Pas op je tellen. Je experimenten
zijn reden tot ongerustheid". Ik weet niet of jullie dat
Polly-gedoe als verontrustend ervaren. Als dat zo is, kunnen we
ermee ophouden en ons aan het studieboek houden.' 'Nee, nee,'
mompelden ze, huiverig voor de andere versie van Logica en
Argumentatieleer 204 waarover ze hadden gehoord, de colleges die
door doctor Weston gegeven werden en waar de studenten Plato uit
hun hoofd moesten leren en elke week over drogredenen werden
overhoord.
'Hoe zit het met Polly?' vroeg Williams.
'Wat bedoelt u?' vroeg Dennis.
'Nou, vinden jullie haar... onecht genoeg?'
Mary wendde zich af. Ze had het gevoel dat iedereen naar haar
keek. Hij had het weer over de foto van Summer en opeens voelde ze
zich beschaamd. Gelukkig redde Dennis haar, zoals hij ook al een
paar keer tijdens Williams' college had gedaan.
'Er zijn momenten geweest,' gaf hij toe, 'dat het leek alsof
ze echt was.' 'Maar meestal zijn jullie in staat onderscheid te
maken tussen wat echt is en wat niet?' vroeg Williams.
Nee, wilde Mary zeggen. Niet als er een neprechercheur het
lokaal binnenkomt en een verhaal ophangt over een vermist meisje.
Niet als de personages in het verhaal opeens in de wereld beginnen
op te duiken. Het was een spel binnen een spel, zoals Hamlet, maar
de kunst was om uit te dokteren welk drama het meest concreet
was.
'Goed,' zei hij toen niemand tegenwerpingen maakte. 'Dan gaan
we er maar weer snel mee verder.' Het jongetje zat nu aan zijn
voeten en liet de auto rondrijden over het hoogpolige tapijt. Della
Williams was in de keuken en deed de afwas. Mary voelde Dennis
naast zich, proefde zijn zoete geur in haar drank. 'Er is iets
gebeurd,' zei Williams. 'Er is een nieuwe ontwikkeling.' Hij zweeg
even en liet hen wachten.' Vroem vroem vroem,' zei het jongetje,
dat zijn auto in de richting van de keuken duwde. 'Herinneren
jullie je Trippy nog?' 'Trippy?' vroeg iemand die achter Mary
stond. 'Het vriendje van Nicole,' zei iemand anders. 'Trippy is
gearresteerd wegens drugsbezit,' zei Williams. Er werd hier en daar
honend gejouwd en gefloten. Iemand zei: 'Is me dat schrikken', en
iedereen lachte.
'Dus Trippy zit in de gevangenis,' zei de professor. 'En hij
heeft de rechercheurs iets verteld. Hij heeft toegegeven dat hij
weet waar Polly is.' Iedereen was stil. In gepeins verzonken,
terwijl de bomen buiten wiegden in de wind en een geluid maakten
van stromend water, wachtten ze. Toen het duidelijk werd dat
Williams niet meer zou vertellen, zei iemand: 'En?'
'Wordt vervolgd,' zei hij, en iedereen kreunde. 'Dus Trippy
heeft haar ontvoerd,' zei Mary.
'Dat hoeft niet per se,' zei Williams. Hij stond op van de
stoel, bromde toen zijn knieën kraakten, en gebaarde dat ze door
konden gaan met waar ze ook mee bezig waren geweest. Het jongetje
verscheen weer, ditmaal in
Della's armen, en Williams streek met zijn handen door het
fijne haar van zijn zoontje. Mary wilde naar hem toe lopen om met
hem te praten over Polly en haar vader en alles waaraan ze had
zitten denken, maar de professor was opeens omringd door een
groepje jongens. Ze praatten over Winchester football.
Dennis dook weer naast haar op. 'Hoi,' zei hij luchtig. Er was
iets in zijn ogen, een vertrouwde schittering. Hij leidde haar de
trap af naar de kelder, waar Zero 7 draaide, op een oude, stoffige
stereo. Er stonden hapjes. Een schaal met rauwkost en sandwiches.
Dennis en zij aten samen, naast elkaar op een oude bank die naar
opslag rook. Er liepen een paar mensen rond, maar het grootste deel
van de tijd waren ze alleen. 'Ik was steeds van plan je te bellen,'
zei hij.
Mary wist eigenlijk niet waar ze wilde dat het gesprek heen
ging. Iets in haar hield nog steeds van Dennis, maar hij had haar
hart op zo'n abrupte manier gebroken dat het bijna een geweldsdaad
was geweest. Natuurlijk dacht ze af en toe nog steeds aan hem, maar
als ze zich daarop betrapte, dwong ze zichzelf ertoe te accepteren
dat hij nooit meer bij haar terug zou komen.
Maar hier zat hij nu, in levenden lijve, in deze vochtige,
vreemde kelder. Hier zat hij nu. Mary kon het bijna niet geloven.
Waarschijnlijk zou ze het ook niet hebben geloofd als ze de warmte
van zijn lichaam niet op haar huid had gevoeld.
'Ik was gewoon gek,' vervolgde hij. 'Dat is het. Gek, Mary.
Wat wij hadden maakte me bang. Het had iets angstaanjagends. Ik was
nog nooit verliefd geweest. Dat weet je. Ik heb me ertegen verzet.
Uit alle macht onderdrukte ik dat gevoel, tot ik mezelf weer in de
hand had.' Mary vroeg zich af: gebeurt dit echt? Zit ik echt hier?
'Nou, over een paar weken zit het er alweer op, hè?' zei hij toen,
verlegen, jongensachtig. En juist dat jongensachtige had ze altijd
zo leuk gevonden aan Dennis Flaherty: dat hij zo onschuldig kon
doen, zo argeloos, terwijl zijn intelligentie er altijd was, als
een koppige energie die hij precies op het juiste moment kon laten
zien.
Ze praatten met elkaar. Mary verloor de tijd uit het oog. In
het begin was ze zenuwachtig - ze duwde haar handen tussen de
kussens van de bank, lachte te hard, schopte haar schoenen uit en
schoof ze met haar tenen over het vloerkleed om een
achtergrondgeluid te maken, iets om zijn aandacht af te leiden van
het luidruchtige bonken van haar hart - maar na een tijdje verviel
ze in een natuurlijk patroon met hem. Het was alsof ze weer bij
elkaar waren.
Toen de geluiden van boven waren afgenomen, het geschuifel en
gebonk van voetstappen, wist ze dat het laat was. Maar hier zat
Dennis, vlak naast haar, en keek haar aan. Wat verwachtte hij van
haar? Hij verwachtte waarschijnlijk dat alles weer zou worden zoals
het twee jaar eerder tussen hen was geweest. Geen denken aan, dacht
Mary. Ze zou onmogelijk Savannah Kleppers kunnen vergeten en alles
waarmee hij haar, Mary, twee jaar eerder had gekwetst. 'Ik vind je
leuk, Mary,' zei hij.
Ze ademde rustig door en voelde hem naast zich ademen. Een
tweevoudig ritme. De oude bank liet elke keer dat een van hen zich
bewoog een muffe lucht uit zijn kussens ontsnappen. 'Dennis,' zei
ze op effen toon.
'Ja?' Het was bijna een fluistering, op een vreemde manier
flirterig. Onschuldig.
'Ik ga nu naar huis, ik ga erover nadenken en ik bel je
morgen.' Hij keek haar glimlachend aan, zijn ogen zacht en smekend.
De glimlach sprak zoals de meeste van Dennis' gebaren spraken. Hij
zei: Kom hier. 'Alsjeblieft,' zei ze, terwijl ze haar blik
afwendde. Ze voelde zijn ogen, zijn adem in haar hals. Als ze nog
twee minuten langer was blijven zitten, zou ze eraan hebben
toegegeven. Er kwam een gevoel in haar op: die vroegere, verloren
onrust. Die drang.
Ze maakte aanstalten overeind te komen. Toen, misschien omdat
hij voelde dat ze zich van hem losmaakte, zei hij: 'Ik weet waar
Polly is.' Zijn woorden drongen niet meteen tot haar door. Hij keek
haar nog steeds aan, zijn blik nu levendig. Toen besefte Mary
opeens wat hij voorstelde, en het besef kwam bij haar aan als een
mokerslag. Alsof ze werd verpletterd. Alsof ze in een hinderlaag
liep.
Natuurlijk. Hij probeerde haar het bed in te krijgen door haar
het geheim te vertellen.
Wat een godvergeten klootzak.
Ze slaagde erin te gaan staan. Haar knieën knikten en ze
verkeerde in dat vroege stadium van dronkenschap waarin alles
slingerde en bewoog. Ze liep onvast naar de trap, stap voor
stap.
'Wacht even,' riep hij haar achterna.
Ze liep door, het licht van Williams' huis in.
'Mary,' smeekte hij. 'Je schoenen.'
Te laat besefte ze dat ze haar schoenen was vergeten. Ze had
ze beneden uitgeschopt en ze behoorden nu toe aan Dennis Flaherty.
Maakte niet uit. Ze waren toch al oud, nog van de middelbare
school. Ze zou gewoon nieuwe kopen.
Mary ging de woonkamer binnen. Er liepen nog steeds een paar
mensen rond. Williams zat op een van de leren banken met wilde
handgebaren met Troy te praten. 'Mary!' zei hij toen hij haar zag,
te luid, te lomp. Hij stond op van de bank, kwam naar haar toe en
maakte een grappig buiginkje. 'Bedankt dat je bent gekomen,' zei
hij. Ook hij was een beetje dronken, zijn ogen zenuwachtig en
onrustig. Toen zag hij dat ze geen schoenen aanhad, en zij legde
uit dat Dennis die had en dat hij ze heus wel terug zou geven. 'O,'
zei hij. 'Oké. Tot morgen dan maar?'
Ze kreeg hem niet scherp in beeld. Hij was wazig, vaag. 'Ja,'
wist ze uit te brengen. En hij bleef lachen met dat acteurslachje.
Hoe had Brian dat ook weer genoemd? Gekunsteld. Ja, Mary begreep nu
precies wat Brian had bedoeld. Die glimlach had iets gemaakts, iets
uitgesproken onechts. Toen ze wilde vertrekken, dacht ze opeens:
mijn jasje. Ze ging op zoek naar de kamer waar de jassen lagen. Het
jongetje lag te slapen in de grote slaapkamer en Della Williams lag
naast hem. Ze had de tv aan: een herhaling van Letterman. De jassen
lagen opgestapeld naast het slapende kind. Mary zocht haar jasje en
trok het aan. Terwijl ze het dichtritste draaide de vrouw zich om
en keek haar aan. Della had haar jurk nog aan, en ook haar schoenen
met gespen en een praktische blokhak. Haar benen waren bloot en
Mary zag verscheidene blauwe plekken. 'Dag,' zei ze.
'Dag,' antwoordde Mary
'Ik wilde dit aan iemand geven,' zei Della Williams gespannen,
'alleen kon ik maar niet beslissen aan wie.' Ze gaf Mary een stukje
papier. De randen waren zacht en vochtig van haar hand. 'Niet lezen
tot je buiten bent.' Mary wist wat dat betekende: Zorg dat hij het
niet ziet. Ze verliet het huis en rende door Montgomery Street naar
de campus. Haar voetzolen kletsten op het wegdek. Ze rende over het
grote grasveld. Twijgjes rukten aan haar kousen, het gras was nat
en koud aan haar tenen. Toen ze onder een beveiligingslamp stond,
in de steeg die naast de Orman-bibliotheek liep en toegang gaf tot
het viaduct, vouwde ze het stukje papier open dat de vrouw haar had
gegeven. Niets van dit alles is echt, las ze. IK BEN NIET ZIJN
VROUW.