***
Nog zes weken
Het vreemde aan Williams was dat niemand hem ooit had gezien.
In de faculteitsgids stond een grijs vakje met de tekst: GEEN FOTO
BESCHIKBAAR, op groepsfoto's in de jaarboeken van Winchester was
alleen Williams' hand of arm te zien, terwijl hij in het bijschrift
wel werd genoemd. Op de website van de universiteit stond een kort
curriculum vitae, maar geen foto. Op die maandagmiddag, de eerste
collegedag van het najaarsblok op de universiteit van Winchester,
was de zoektocht naar Williams voor een aantal van zijn studenten
bijna een obsessie geworden. Het was alsof Williams zich voor hen
verstopte, alsof hij een spelletje met hen speelde. Het was op
Winchester traditie geworden dat de studenten voor het begin van de
colleges een foto opzochten van hun docenten. Dit werd algemeen
gezien als een manier om een deel van de spanning weg te nemen
wanneer de man of vrouw het lokaal binnenkwam. Het was een manier
om het docentenkorps een slag voor te zijn, om het gezag waaraan ze
zo hechtten een tikje te ondermijnen.
Dat gedoe met Williams was dus een belangrijk punt geworden.
Een aantal studenten bij Logica en Argumentatieleer 204 was dermate
verbolgen over Williams' onzichtbaarheid dat ze ervan overtuigd
waren dat ze werden beduveld. Eén student, een jonge republikein
die altijd een koffertje bij zich had, haalde zijn stukgelezen,
beduimelde Gedragscode tevoorschijn, en bijna de hele groep keek
over zijn schouder mee terwijl hij in de index zocht naar
trefwoorden als 'misleiding' en 'wangedrag docentenkorps'.
Terwijl ze hiermee bezig waren, kwam Williams het lokaal
binnen. Hij droeg een verbleekte spijkerbroek, wat bijzonder
ongebruikelijk was voor een professor aan Winchester. Bovendien had
hij niets bij zich, wat nog vreemder was dan zijn kleding. Geen
papieren, geen manilla-enveloppen, geen koffiebeker. Hij droeg een
flanellen shirt, dat hij in zijn broek had gestopt. Geen riem.
Nikes. De professor was gladgeschoren, ook al zoiets raars op de
campus. Hij had een jeugdig gezicht (voor een man die duidelijk de
zestig was gepasseerd), met aan de linkerkant acnelittekens die
zowel qua kleur als qua vorm deden denken aan op treinrails
platgereden centen. Toch was hij bij een bepaalde lichtval knap te
noemen, en zijn bewegingen waren zo soepel en rustig dat hij de
indruk wekte van uiterste zachtaardigheid. Van tijd tot tijd
strekte hij zijn handen voor zich uit alsof hij in het donker op de
tast zijn weg zocht, of misschien in een gebaar van 'niet bang
zijn, ik sta vlak achter je'.
Professor Williams nam plaats achter de verhoogde lessenaar
voor in het lokaal. De groep telde vijftien studenten. Acht
vrouwen, zeven mannen. Allemaal blank, wat eerder regel dan
uitzondering was in een leslokaal van Winchester. Ze waren allemaal
piekfijn gekleed in kleren die hun ouders in de zomervakantie voor
hen hadden gekocht. Velen van hen waren ouderejaars, aangezien deze
cursus een vereiste was voor derdejaarsseminars in filosofie en
Engels. Omdat de studenten voor het merendeel als hoofdvak
filosofie of literatuur hadden, hing er een sfeer van onzekerheid
in het vertrek. Dit waren studenten die nog niet wisten welke weg
ze zouden inslaan, maar wel over een brede algemene ontwikkeling
beschikten. 'Intelligente jongelui,' had een professor van
Winchester een keer met een wrang lachje over zijn
filosofiestudenten gezegd, 'die allemaal bij Filosofie 101 in de
ban zijn geraakt van Descartes' hypothese over hersenen in een
vat.'
Williams deed zijn mond open om iets te zeggen, maar voor hij
een woord kon uitbrengen begon het mobieltje van een van de
studenten te piepen. Hij wachtte terwijl de studente beschaamd in
haar tas rommelde op zoek naar het aanstootgevende voorwerp. In
wezen leek de professor zich meer te generen dan het meisje: hij
staarde met een hoogrode kleur naar de lessenaar, terwijl het
meisje verwoed op allerlei knopjes drukte. Sommige professoren
zouden haar in nog grotere verlegenheid hebben gebracht door haar
de ringtone te laten neuriën of haar naar voren te halen en het
gesprek te laten voeren, of iets even gênants. Maar Williams bleef
gewoon wachten. En toen de telefoon tot zwijgen was gebracht, zei
hij, op een toon die zacht en tegelijkertijd indringend was: 'Er is
een moord gepleegd.'
Niemand wist hoe hij hierop moest reageren. Een jongeman op de
achterste rij lachte hardop.
Williams glimlachte. Hij keek weer neer op zijn lessenaar en
veegde iets van het oppervlak. 'Niet een echte moord,' zei hij.
'Nee. Dit is een moord die in de toekomst zou kunnen plaatsvinden.
Een...' De man wachtte even, keek op naar de groep en zwaaide met
zijn hand door de lucht alsof hij het woord dat hij zocht probeerde
te vangen.
Een hypothetische,' zei een meisje op de voorste rij. luist!
zei Williams. Hij was uitermate tevreden met het woord, aangezien
het uitstekend voldeed aan de voorwaarden van zijn verhaal. 'Een
hypothetische. Een potentiële moord. Moord in de toekomende tijd.
Er moeten namelijk een heleboel dingen gebeuren voordat deze moord
zal plaatsvinden. Een heleboel dingen die jullie, als jullie slim
genoeg zijn, kunnen voorkomen.'
Hij zweeg. Ze zaten in het Seminary Building, het oudste van
Winchesters lesgebouwen. Het zonlicht stroomde door de hoge, kale
ramen naar binnen en een paar studenten moesten hun ogen
afschermen. Dat was een groot nadeel van dit lokaal, Seminary East.
'De zonnekwestie', zoals het werd genoemd, was zo'n groot probleem
geworden dat middagcolleges, zoals Logica en Argumentatieleer 204,
dikwijls werden afgelast omdat het felle licht de docent of de
studenten barstende hoofdpijn bezorgde.
'Wat voor dingen?' vroeg iemand eindelijk.
Williams draaide zich om naar het whiteboard en zocht in het
gootje naar iets om mee te schrijven, maar het was de eerste lesdag
en de professoren waren zuinig op hun spullen; niemand had een
stift laten liggen. Met een zucht draaide hij zich weer om naar de
groep.
'Tijd, bijvoorbeeld,' zei hij. 'Tijd is een variabele. Als het
slachtoffer en haar moordenaar of moordenaars...'
'Potentiële moordenaar,' zei het meisje dat 'hypothetisch' had
aangedragen. Ze zat er nu helemaal in. Ze maakte aantekeningen op
haar laptop en knikte opgewonden terwijl Williams aan het woord
was. 'Ja. Als het slachtoffer en haar potentiële moordenaar of
moordenaars niet binnen een bepaald tijdsbestek worden gevonden,
zal ze sterven.' 'Hoe lang?' vroeg iemand.
'Woensdag over zes weken,' zei de professor, en iedereen wist
dat het najaarsblok exact zes weken duurde. Het najaarsblok werd
gevolgd door wat studenten het Winchester-blok noemden: acht weken
waarin veel studenten in het buitenland studeerden. Logica en
Argumentatieleer 204 - en dat gold voor alle colleges tijdens het
najaarsblok - beloofde uitermate prestatiegericht te zijn, omdat
een heleboel studenten hun best zouden doen om indruk te maken op
de Europese en Zuid-Amerikaanse commissies, om een felbegeerde plek
op een campus in het buitenland in de wacht te slepen.
'De andere variabelen,' ging Williams verder, 'zijn plaats,
motief en omstandigheden.'
Het was duidelijk dat Williams deze vier woorden op het
whiteboard zou
hebben geschreven als hij een stift had gehad. Het meisje op
de eerste rij zette ze op het scherm van haar laptop: TIJD, PLAATS,
MOTIEF, OMSTANDIGHEDEN. In vette letters. 'Dus,' zei Williams toen,
'tot woensdag.'
De professor draaide zich om om de deur van Seminary East, die
nog steeds openstond, uit te lopen. Het college had maar tien
minuten geduurd. Een nauwelijks waarneembaar moment van paniek
kreeg vat op de studenten. Ze stonden in dubio of ze naar buiten
moesten gaan en van de rest van de dag genieten (Williams' college,
zo laat op de middag, was hun laatste), of moesten proberen te
achterhalen waar Williams nu eigenlijk heen wilde met zijn vermiste
meisje. 'Wacht even,' zei het meisje met de laptop.
Williams was bijna de deur uit, maar op de drempel draaide hij
zich op zijn hakken om en zei: 'Ja?'
'Hoe worden we verondersteld dit tegen te houden?' vroeg ze.
Williams kwam het vertrek weer binnen. Hij had een behoedzame
uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij op zijn hoede was voor zijn
studenten, zo jong en onschuldig, die verwikkeld raakten in zo'n
puinhoop. 'Wat voor soort vragen is relevant?' vroeg hij.
Het meisje leek in verwarring gebracht. Ze keek over haar
computer heen naar Williams. Ze wist dat ze op haar tellen moest
passen. Ze zat gevangen, zoals haar zo dikwijls overkwam, tussen de
aandrang om een leidende rol te spelen in de gang van zaken in het
leslokaal en zich stilletjes op de achtergrond te houden, zodat de
docent zou vergeten dat ze er was. Vandaar de laptop. Ze had
ontdekt dat het geluid van haar vingers op de toetsen haar
aanwezigheid kenbaar maakte. Ze hoefde niet te praten, hoefde niet
bang te zijn dat ze de andere studenten op de zenuwen zou werken
met haar theorieën en ideeën. Ze kon tijdens colleges op het
toetsenbord hameren en daarmee aan de professor kenbaar maken dat
ze met haar aandacht bij de stof was. En tot nog toe had dat
gewerkt. Ze slaagde met hoge cijfers voor al haar vakken en bleef
op de campus graag gezien, helemaal niet als een boekennerd, maar
zo populair als een keurig net meisje met sterk gekruld,
weerspannig haar en een bril met vierkante glazen (zo'n bril die ze
Joan Didion op C-Span had zien dragen) die in haar vrije tijd Willa
Cather las, maar kon zijn. Ze was beslist in, zoals de meiden van
de studentenvereniging Delta met wie ze omging zouden zeggen. Zij
en haar vriendin Summer McCoy noemden zichzelf Tussenliggers:
meisjes die zelfverzekerd genoeg waren om niet met alle geweld
aansluiting te zoeken bij een studentenclub, maar die er genoeg bij
hoorden om met de studentenverenigingen mee te feesten. Tussen
werelden: dat was op Winchester, volgens het meisje, de beste plek
om te zijn. En nu vroeg Williams opeens: Wat voor soort vragen is
relevant? - een vraag die andere, diepere vragen opriep, en ze wist
niet wat ze moest doen. Als ze antwoord gaf, zouden er hele
filosofieën kunnen opengaan en zou de groep worden meegevoerd in
een irrelevante stroom die het hele lesuur in beslag zou nemen. Als
ze haar mond hield, zou Williams haar kunnen aanzien voor een
passief-agressieve kontlikker die doelloos op computertoetsen
hamerde.
'Wie is ze?' vroeg een jongen op de achterste rij, waarmee hij
het meisje de noodzaak bespaarde om een beslissing te nemen. Hij
was de student die eerder had gelachen - zijn normale manier van
doen tijdens een college. Heel veel dingen kwamen hem om de een of
andere reden lachwekkend voor. Onbetekenend. Logica, bijvoorbeeld.
Hij had zich ingeschreven voor Williams' cursus en zich
onmiddellijk daarna afgevraagd waarom hij zijn tijd daaraan zou
verspillen. Hij wist dat logica niet bestond. Er waren alleen vage
keuzen, problemen om over na te denken zonder een oplossing te
vinden, grijze gebieden om vanuit je eigen gevoel eindeloos over
door te zagen (want stel dat je die problemen zou oplossen, waar
moesten toekomstige studiegroepen dan over praten?). Maar na het
maken van die keuzen en het nadenken over die problemen bleef de
wereld vrijwel hetzelfde als altijd: een krankzinnige warboel. Hij
heette Brian House. Zoals zoveel mensen had Brian op Winchester
geleerd toneel te spelen, iemand te zijn die hij niet was. Niemand
wist bijvoorbeeld van de innerlijke pijn die hij nu al tien maanden
met zich meedroeg. Niemand wist dat hij niet luisterde naar de
bands - Built to Spill, Spoon, de Shins - die op zijn T-shirts
stonden. Aan alles deed hij mee - de studentenvereniging, de
sportwedstrijden, de colleges - alsof het hem interesseerde, maar
in werkelijkheid verafschuwde hij het hele gebeuren. Hij had
overwogen om na de zomer niet naar Winchester terug te gaan, maar
hoe kon hij dat tegen zijn ouders zeggen? Na de leegte die de dood
van zijn oudere broer in hun leven had achtergelaten, zouden ze
echt niet begrijpen waarom hij, degene die gespaard was gebleven,
zijn kansen zou willen vergooien. Zijn moeder was zelfs sweatshirts
van Winchester gaan dragen en op haar Volvo had ze een sticker
geplakt met de kreet MIJN ZOON STUDEERT AAN WINCHESTER. Brian
besefte dat hij haar niet kon teleurstellen door haar deelgenoot te
maken van zijn vreselijke geheim: dat na de dood van Marcus alles
voor hem alle betekenis had verloren.
Brian was lang, bijna slungelachtig, en hij schoor zijn hoofd
omdat zijn broer dat ook had gedaan. De meisjes op Winchester zagen
Brians onverschilligheid als een soort sexy opstandigheid en ze
waren maar al te graag bereid 's avonds laat naar zijn kamer in het
studentenhuis te komen om ideeën uit te wisselen. En dat was nog
iets. In New York had hij een vriendin, en zou hij zich eigenlijk
niet schuldig moeten voelen omdat hij haar bedroog? Dat deed hij,
en toch ook weer niet. Enerzijds was wat hij deed duidelijk een
soort verraad. Hij wist hoe dat voelde. Maar een deel van hem, dat
onverschillige, verschrompelde deel van zijn ziel, kon hem er niet
toe brengen spijt te hebben van zijn daden. Uiteindelijk zou het er
alleen maar op neerkomen dat er een meisje gekwetst werd. Het was,
net als bij alles, onlogisch. Het was geen zaak van leven en dood.
'Dat is de eerste vraag,' zei Williams. Ze hadden zijn aandacht.
Hij leek bereid te zijn antwoord te geven op bepaalde vragen, maar
eerst moesten de juiste vragen gesteld worden. 'Wie is ze? Ze heet
Polly.' Een paar studenten moesten lachen. 'Grappige naam,' zei
iemand. 'Ja, inderdaad,' zei Williams.
'"Polly wants a cracker,'" zei Brian, '"but I think I should
get off her fïrst." Dat is een nummer van Kurt Cobain.' De jongen
fronste. Hij hield niet van spitsvondigheid, vooral niet van
spitsvondigheid die uit de populaire cultuur was geplukt, misschien
omdat zijn eigen gekunsteldheid - zijn eigen dwang om een masker op
te zetten en zich aan te passen - hetgeen was wat hem het meest in
zichzelf tegenstond. Hij besloot dat hij deze cursus niet leuk zou
vinden, wat er ook verder nog zou gebeuren. 'Dat klopt,' zei
Williams. 'Maar er zijn nog meer vragen.' 'Hoe oud is ze?' riep een
student van achter in het vertrek. 'Ze is achttien.' De gemiddelde
leeftijd van de studenten als ze op Winchester begonnen. 'Hoe ziet
ze eruit?' vroeg een andere student.
'Ze is tenger. Ze draagt een heleboel sieraden. Ze heeft
diverse piercings: in de bovenkant van haar oren, in haar
oorlelletjes, in haar navel. Ze heeft een tatoeage van een Chinees
symbool op haar onderrug. Ze heeft kastanjebruine strepen in haar
haar en ze is niet blij met haar lengte. Ze zou graag langer willen
zijn.' Kortom, een beschrijving die op veel van hen zou kunnen
slaan. 'Waar is ze?' vroeg Brian. 'Plaats,' zei Williams.
'Hoe is ze daar terechtgekomen?' vroeg de jongen.
'Omstandigheden.' De laatste van de benadrukte variabelen.
Vertaling: zover zijn we nog niet. 'Bullshit,' mompelde
Brian.
'Misschien,' zei Williams. 'Misschien is het allemaal
bullshit. Maar Polly is
in gevaar, en als jullie haar niet binnen zes weken vinden,
wordt ze vermoord.'
Het werd weer stil in het leslokaal. De inwendige klok van
Seminary East tikte verder, het licht had de voorkant van Williams'
lessenaar bereikt. 'Wat heeft dit hele gedoe met logica te maken?'
vroeg de jongen met een koffertje. Hij was de meest praktische van
de groep. Hij was de enige van hen die Logica en Argumentatieleer
204 als keuzevak had genomen - dat wil zeggen, als gekozen straf.
Zijn afstudeerrichting was alfawetenschappen, een minderwaardige
studie op Winchester. In de door onderwijshervorming geobsedeerde
jaren tachtig van de vorige eeuw was Winchester een universiteit
geworden. Het kleine college in de stad DeLane in het midden van
Indiana zou altijd overschaduwd worden door de beroemde katholieke
school zo'n tweehonderdveertig kilometer naar het noordwesten. Een
betreurenswaardig feit, aangezien, zoals de brochures met groot
genoegen naar voren brachten, Winchester meer studenten afleverde
die een prestigieuze studiebeurs in de wacht sleepten dan Notre
Dame en IU Bloomington samen.
Toen Winchester een universiteit werd, lag het voor de hand
dat het leerplan technischer werd. Bijna twintig jaar later was er
nog steeds een kloof tussen sommige leden van het docentenkorps, en
in het briefhoofd van een aantal leden van de oude garde stond nog
steeds Winchester College. De vader van de jongen met een koffertje
had op het vroegere Winchester gestudeerd en was tegenwoordig
wiskundeprofessor aan Temple. Zijn zoon was op geen stukken na zo
briljant met cijfers, maar hij volgde altijd de rechtste lijn en de
makkelijkste weg naar de uitgang van de doolhof. Hij heette
eigenlijk Dennis Flaherty, maar op de campus werd hij gekscherend
Dennis the Menace genoemd, wat ironie in de hoogste graad was:
Dennis zou het nooit iemand lastig maken, zelfs niet als diegene
het had verdiend. Zijn pragmatisme gebruikte hij grotendeels om
confrontaties te vermijden, en zijn handigheid in het spelen van
advocaat van de duivel maakte hem tot een gewaardeerd lid van de
studentenvereniging waarvan ook zijn vader lid was geweest: Phi
Kappa Tau. Dennis woonde op de bovenste verdieping van het
Tau-huis, in een eenpersoonskamer die groot genoeg was om tien man
te huisvesten. Hij had donker krullend haar dat voor zijn ogen
hing. Dennis' aantrekkingskracht op vrouwen was de andere Taus een
raadsel. Als er meisjes naar Dennis' kamer kwamen, voelden de
andere huisgenoten zich geroepen om even langs te gaan en een blik
in de kamer te werpen om te controleren of er wel vier voeten op de
vloer stonden, wat een oude (en dikwijls geschonden) regel was van
de studentenhuizen. Maar een uur later was de deur dicht en speelde
er zachte muziek (Mingus of Coltrane of Monk). De Taus vroegen zich
bijvoorbeeld af hoe hij Savannah Kleppers had kunnen versieren, die
een negen was op de beruchte schaal van Tau. Maar feit was dat ze
bijna elke avond in Dennis' kamer verdween.
Het antwoord was charme. Dennis liep ervan over. Hij kon zich
uit elke leugen praten, elke overtreding, maar dezelfde vaardigheid
maakte dat hij zich ook situaties in kon praten. Als de Taus een
boete opgelegd kregen, wat dikwijls gebeurde, stuurden ze Dennis
als hun contactpersoon naar de Griekse Raad. Als het hoofd van de
commissie een vrouw was, konden ze erop rekenen dat de boete óf
werd verlaagd, óf in zijn geheel kwam te vervallen. Dennis kleedde
zich anders dan anderen (hij droeg graag Brooks Brothers-pakken en
Mephisto-schoenen en je zag hem nooit zonder zijn koffertje), hij
praatte anders (hij gebruikte in gewone gesprekken dikwijls woorden
als 'corollaire' en 'exponentieel'), en hij gedroeg zich anders.
Dennis Flaherty was gewoon anders dan de meeste jongemannen op de
Winchester-campus, en dat was hij zich heel goed bewust. 'Logica is
dodelijk voor misvattingen,' zei Williams botweg als antwoord op
Dennis' vraag. 'Het is een inherent inductief of deductief proces
dat betekenis opbouwt uit een reeks abstracte ideeën.' De hele
groep bereidde zich voor op een verhandeling. Sommige studenten
haalden een notitieblok en pen uit hun rugzak. Maar Williams stapte
weer over op Polly. 'Logica zal jullie helpen uit te zoeken waar ze
is,' zei hij. En toen, alsof hij dat nu pas bedacht: 'Te zijner
tijd.'
'Wat zijn onze aanwijzingen?' vroeg het meisje met de
computer. 'De eerste set ontvangen jullie vanavond per e-mail,'
antwoordde de professor.
Toen er geen vragen meer waren, verliet Williams het vertrek.
Hij groette niet. Hij zei helemaal niets. Later kwam een aantal
studenten van Logica en Argumentatieleer 204 bij elkaar in de hal,
die op dat uur van de dag leeg was, en besprak het eigenaardige
college. Een paar van hen waren blij dat ze kennelijk niet veel
werk zouden hoeven te verzetten. De studenten op Winchester noemden
deze colleges 'aanwaaistudiepunten': je hoefde alleen maar aanwezig
te zijn om te slagen. Toen ze begonnen te gissen naar het soort
aanwijzingen dat ze per e-mail zouden ontvangen, zei Brian dat hij
geen flauw idee had en dat het hem geen bal interesseerde omdat hij
ze toch niet zou bekijken.
Maar het meisje met de computer was geïntrigeerd geraakt. Ze
stond buiten de kring van studenten, haar warme laptop tegen haar
borst geklemd. Ze dacht aan professor Williams en vroeg zich af hoe
ze de code van dit college zou moeten kraken. Zo was het nou
eenmaal, op Winchester en op haar katholieke middelbare school in
Kentucky. Er was altijd een code, altijd een patroon dat
geïdentificeerd moest worden. Zodra de code gekraakt was, was
slagen een makkie. Maar in Williams' college leek er geen
duidelijke code te zijn. Nog niet tenminste. Dit sprak het meisje
aan, omdat ze eindelijk, voor het eerst in haar twee jaar op
Winchester, voor een echte uitdaging kwam te staan: het
ontraadselen van Williams en zijn eigenaardige cursus. Geen
syllabus, geen boeken, geen aantekeningen. Geen code! Het was iets
geheel nieuws en dat intrigeerde haar - maar dat kon ze natuurlijk
tegen niemand zeggen. Toen Dennis haar vroeg hoe ze het college had
gevonden, mompelde ze neutraal: 'Wel aardig.' (Hij - dat zag ze aan
zijn gezicht - had ervan genoten. Maar dat was te verwachten,
toch?) 'Wel aardig' was echter niet wat ze van Williams vond. Toen
ze die middag uit het Seminary Building naar buiten liep, voelde ze
zich op een vreemde manier gespannen.