***
Mary reed door Montgomery Street tot aan het verkeerslicht op
de hoek van Pride Street, dat op rood stond. Studenten met
volgepropte koffers liepen voor de auto langs. Het was maar een
kleine tien kilometer naar de 1-64, die haar naar Kentucky terug
zou brengen. Maar Mary had het gevoel dat er iets aan haar trok.
Het was iets bewusts, het besef dat er iets niet was afgesloten.
Een onvolkomenheid.
Ik ben dol op mijn werkkamer. Heb jij mijn werkkamer weleens
gezien, Mary?
Ze sloeg rechts af Pride Street in. Ze kon op het nippertje
voorkomen dat ze een student omverreed die de straat overstak, en
hij vloekte tegen haar terwijl ze het gaspedaal intrapte en met
hoge snelheid door Pride Street reed. Ze had geen idee waar ze
naartoe ging - ze reed gewoon en hoopte dat haar intuïtie haar naar
de plek zou brengen waar ze zijn moest.
Even verderop aan de rechterkant stond het huis van professor
Williams.
Ze ging langzamer rijden en zag dat zijn pick-up niet op de
oprit stond.
Ze reed naar de kant en stapte uit.
Waar ben je mee bezig, Mary, vroeg ze zichzelf af.
Maar ze liep al op de voordeur af. Ze belde aan en wachtte. De
esdoorn die boven Williams' huis uittorende was feloranje.
Toen er niemand naar de deur kwam, liep Mary om naar de
zijkant van het huis en keek door een van de ramen naar binnen. Ze
verwachtte kale muren en stoffige vloeren, net als bij de Inn en
bij het echtpaar Collins, maar het was dezelfde woonkamer die ze op
de avond van het feest had gezien. Daar was de bank waarop Williams
had gezeten toen ze die avond was vertrokken, en de eettafel stond
vol serviesgoed dat pas nog was gebruikt. Zelfs de boter stond nog
op tafel.
Mary liep om naar de achterdeur. Ze liep de stoeptreden op en
keek door de ruit in de achterdeur naar binnen. Hetzelfde vanuit
deze gezichtshoek: een normaal huis dat er overduidelijk bewoond
uitzag. Ze zag de keuken en daarachter de gang die naar Williams'
slaapkamer voerde.
Doe niet zo idioot, Mary. Je hebt je gewoon gek laten maken.
Laten we nou maar naar huis gaan. Laten we maken dat je zo ver
mogelijk hiervandaan komt, zei ze tegen zichzelf.
Toen ze zich omdraaide om te vertrekken, trok iets haar
aandacht. Ze kon een deur zien voor in de gang. Williams'
werkkamer. De deur stond open en binnen was een bureau. Op het
bureau lag iets wat schitterde in het verschuivende avondlicht.
Mary kneep haar ogen tot spleetjes in een poging het voorwerp te
identificeren, en op het moment dat ze haar gezicht tot vlak voor
het glas bracht, kwam er achter haar iemand aanlopen door de
afgevallen bladeren in de tuin. 'Kan ik je ergens mee helpen?' zei
de persoon. Mary draaide zich om en zag de vrouw. Polly.