***

Ze liepen tussen de rijen loodsen door en zochten naar merktekens of iets wat erop zou wijzen dat in een daarvan iets van belang zat. Ze beseften alle drie dat ze hierheen waren gestuurd. Geen twijfel mogelijk. Alle gebeurtenissen van de afgelopen twee dagen hadden hen hierheen geleid. Maar nu ze hier waren, rees de vraag waar ze moesten zoeken. Er waren misschien wel vijfhonderd loodsen op het complex - te veel om een voor een te controleren.
Dennis stelde voor om precies op de plek te gaan staan waarvandaan de foto was gemaakt en van daaraf naar de loodsen te kijken. Ze probeerden zich de foto voor de geest te halen, maar dat viel niet mee na alles wat er in de afgelopen achtenveertig uur was gebeurd. Ze gingen aan de overkant van de weg staan, in de tuin van een klein, withouten huis. Ze waren er redelijk zeker van dat Williams daar had gestaan om de foto te maken. Ze konden beide rijen loodsen zien. De foto was vanuit een schuine hoek gemaakt, zodat de meest oostelijke rij loodsen op de voorgrond stond. 'Die daar,' zei Dennis, terwijl hij met zijn vingers een lens vormde. Hij wees naar een van de gebouwen. 'Welke bedoel je?'
'De middelste. In het midden van de opname. Die moet het zijn. Die probeerde hij ons aan te wijzen.'
Ze liepen in een rechte lijn en probeerden de deur van de loods die Dennis had aangewezen in het oog te houden, en toen ze ervoor stonden trok Brian aan de handgreep. Niets. De loods was op slot.
Mary leunde met haar rug tegen de deur. Ze was zo moe, zo verschrikkelijk moe dat ze het liefst op het grind was gaan liggen om honderd jaar te slapen. Ze had het gevoel dat er een zware last op haar drukte, dat die afschuwelijke spanning haar te veel werd.
Brian liep langs de rij van wel honderd loodsen en trok aan elke handgreep. 'Brian,' fluisterde Mary. Maar hij liet zich er niet van afbrengen. Ze
hoorde hem na elke vergeefse ruk brommen - een diep keelgeluid, als van een dier.
Dennis was naast haar op zijn hurken gaan zitten en gooide met grind. De zon stond heet en verzengend hoog aan de hemel. Ze proefde nog steeds de metaalachtige smaak van het grindstof op haar tong. 'Dit moet de plek zijn, nietwaar?' zei Dennis. 'Waarom zou hij ons anders die foto's hebben laten zien? Waarom...' 'Ik heb het gevonden!' riep Brian vanaf de andere kant van de muur. Ze renden om de eerste rij loodsen heen en vonden hem in het midden van de andere rij, de loodsen die Williams op de achtergrond van zijn foto had gehouden. Om ons in de war te brengen, dacht Mary. Om het raadsel langer in stand te houden. Hij stond voor de loods, die nog dicht was. 'Ik denk dat dit is wat we zoeken,' zei Brian nuchter. Ze deden alle drie een stap achteruit en keken naar de loodsdeur. Mary's adem stokte en weer stikte ze bijna in het stof. Met een spuitbus waren twee reusachtige rode letters op de deur geverfd:
SP
Dennis opende de deur.
In de loods, aan een kleine tafel, zat Leonard Williams. Hij zat op een stoel met wieltjes, net zo een als in Seminary East. Zijn handen waren achter zijn rug vastgebonden. Op het tafeltje stond een schrijfmachine waarin een vel papier was gedraaid. 'Professor Williams?' zei Mary. Williams' hoofd was gebogen en in zijn mond zat een smerige prop. Hij keek niet naar zijn studenten op, maar het was duidelijk dat hij leefde: hij knipperde tegen het zonlicht dat door de open deur op hem viel.
Mary werd bevangen door rauwe, allesoverheersende angst. Brian pakte haar bij de hand en trok haar naar binnen.
Ze gingen de loods in. Williams zat nog steeds naar de vloer te kijken. Zijn ogen waren echter open en alert. Iemand had hem mishandeld. Onder zijn rechteroog zat een glimmende buil. Mary vond dat hij er vooral beschaamd uitzag.
Ze liepen naar Williams toe, maar hij reageerde niet op hun aanwezigheid en bleef naar de betonnen vloer staren. 'De schrijfmachine,' fluisterde Dennis. Ze liepen om de tafel heen en keken naar het vel papier. Toen Mary zag wat daarop stond, wankelde ze en Brian moest haar overeind houden. 'Ik wil naar huis,' zei ze, zonder zelfs maar te beseffen dat ze hardop sprak. Het was gewoon een reeks woorden, een soort notatie, een uiting van haar angst. Het was een onwillekeurige reactie: haar mond zond een noodsein uit voor de geest die op slot zat, verlamd door een vernietigende doodsangst.
Op het papier stond voorde. Telkens herhaald, het hele vel vol: Voordevoordevoordevoordevoorde.