***
Toen het zondag werd had Mary eindelijk professor Williams en
Polly uit haar hoofd kunnen zetten. Ze was met Summer McCoy gaan
winkelen in de Watermill Mali en daarna hadden ze gegeten bij een
Italiaans restaurant dat Adige heette. Toen Summer Mary laat op de
avond bij Brown Hall had afgezet, waren de cursus Logica en in het
bijzonder professor Williams naar de achtergrond van haar gedachten
verdrongen. Maar nu, twee uur later, dacht ze weer aan hem. Wat
deed hij nu, bijvoorbeeld? Hij was zo... mysterieus. Geen
spreekuur. Geen biografie op de website. Het was bijna alsof je bij
hem, net als bij Polly, een stel aanwijzingen nodig had. Mary sloeg
Broze stad van Paul Auster open, dat ze las voor haar enige andere
vak die periode: Postmoderne Literatuur en het Nieuwe
Existentialisme, waaraan ze een enorme hekel had. Mary volgde wat
de studenten een 'wandelprogramma' noemden, wat inhield dat je het
minimumaantal lesuren volgde: zes uur. Dat 'wandel' kwam voort uit
het idee dat je met zoveel vrije tijd heerlijk over de campus kon
wandelen, zoals de stichters van Winchester ongetwijfeld hadden
gedaan, en al wandelend diepzinnige kennis opdoen uit de natuur.
(Het was Mary opgevallen dat de meeste studenten die een
wandelprogramma volgden, hun onderricht zochten in bier drinken en
illegaal muziek downloaden.) Mary ging op haar bed liggen met
Auster op haar knieën en probeerde Polly en haar bedenker uit haar
hoofd te zetten. Maar de woorden van de roman leken gewoon nergens
op te slaan. Als ze een zin had gelezen, dreven haar gedachten naar
Williams. Ze stelde zich hem thuis voor, blootsvoets en in pyjama
lopend over de houten vloer, starend uit een achterraam,
koffiedrinkend uit een gebarsten mok. Ze kon er niet omheen: ze was
helemaal in de ban van Williams. Vreemd toch dat hij had geweigerd
hun ook maar iets substantieels te geven om mee aan de slag te
gaan, en dat hij hen naar die vragen had geleid. Het had iets
gevaarlijks - en dat gevaar, dat avontuurlijke, was wat ze op
Winchester had gemist sinds Dennis en zij uit elkaar waren.En dat
is Polly's verdwijning, had Williams gezegd, een ingewikkeld
raadsel
Polly. Williams had geprobeerd haar echter te maken door
tijdens het college die vreemde foto's te laten zien. Mary stelde
zich de Polly op de sheet voor, zoals ze op het gras stond, in haar
zomerjurk, een speels lachje om haar mond, haar arm uitgestoken om
de camera het zicht te ontnemen. Waar was dat grasveld? Wie was het
meisje, het echte meisje op de foto? Iemand die professor Williams
kende? Zijn dochter? En die Mike met zijn rode ogen. Mary dacht dat
ze de bank herkende van ergens op de campus, maar ze wist niet
precies waar ze die had gezien. Was 'Mike' student op Winchester?
Had professor Williams die foto's zelf gemaakt en niet tegen de
gefotografeerden gezegd waarvoor hij ze wilde gebruiken?
Mary ging achter de computer zitten en opende een zoekmachine.
Ze typte 'professor L. Williams' in en dat leverde ruim duizend
hits op. Er was een professor L. Williams op de universiteit van
Southern Oregon, op DePaul, op East Carolina, op Bard College. Ze
specificeerde de zoekterm nader: 'professor L. Williams Winchester
University.' Veertig hits. Ze vond weer zijn biografie, die
waardeloze link die nergens toe leidde. Ze vond een paar
programmanieuwsbrieven waarin hij werd genoemd als 'dr.
Williams'.
Het werd al laat, het was al na tienen. Mary had maandag een
vroeg college en ze wist dat als ze niet snel naar bed ging, ze
daar de volgende ochtend spijt van zou krijgen. Ze volgde nog een
paar links, maar vond alleen vage verwijzingen naar Williams met
vermelding van zijn titel en niet zijn naam. Ze had zijn naam
nodig. Ze wist niet waarom, maar ze had gewoon zijn naam nodig. Ze
was ervan overtuigd dat die haar op een of andere manier verder zou
helpen met Polly's zaak.
Op de derde pagina met zoekresultaten vond ze waarnaar ze
zocht. Het was een persbericht voor een artikel dat hij in 1998 had
geschreven. De titel luidde 'De componenten van een misdaad' en de
auteur was Leonard Williams.
Leonard. Mary zei het hardop, proefde de smaak in haar mond.
Ze moest er bijna om lachen. Professor Williams was beslist geen
Leonard, maar toch stond het daar op haar scherm. Een onloochenbaar
feit. Al had ze duizendmaal mogen raden, dan nog zou de naam
Leonard niet in haar zijn opgekomen.
Nu typte ze in Google zijn volledige naam in: 'professor
Leonard Williams, Winchester University.'
Vijfenveertig hits, en haar hart stond bijna stil toen ze de
titel van het eerste resultaat las: gerespecteerde professor
van winchester beschuldigd van plagiaat. De telefoon ging.
Ademloos nam Mary op en zei: 'Hallo?'
'Mary?' Het was haar moeder, die vanuit Kentucky belde. Zoals
altijd kraakte en ruiste de lijn over de vele kilometers. Mary
vroeg zich dikwijls af of er ergens in de verte een eeuwigdurende
elektrische storm raasde die inbeukte op het vele 'ik hou van je'
en 'ik mis je' van haar vader en moeder. Toen kwam er een vreemde
gedachte in haar op: in een put. Het meisje klonk alsof ze op de
bodem van een put zat. Ik ben hier.
Mary deed haar ogen dicht en legde haar hoofd op de hoek van
het
bureau, zoals ze altijd deed als ze zenuwachtig was. Ze wist
uit te brengen:
'Ja, mam. Zijn jullie weer thuis?'
'Met wie spreek ik?'
'Met mij,' zei Mary. 'Met mij, mam.'
'Maar... je klinkt niet als jezelf. Het is net of... net of je
kilometers ver weg bent.'
Op de bodem van een put.
'Ik ben hier, mam,' zei Mary, en ze drukte haar voorhoofd hard
tegen het bureau; de pijn trok van haar voorhoofd naar haar
schedel. Ze wilde niet naar het scherm kijken, wilde het niet zien.
Ze was bang voor wat ze daar zou vinden.
'Hoe dan ook,' zei haar moeder luchtig, 'je vader en ik zijn
weer thuis. We zijn net terug. Het... was... fantastisch. Mary, je
had het moeten zien. Key West is prachtig in september. Godzijdank
waren al die wilde jongelui vertrokken. We hebben een dag in Fort
Zachary Taylor doorgebracht. We hebben Hemingways huis gezien, al
die zestenige katten. Hoe dan ook, je zult binnenkort de
ansichtkaart wel krijgen.'
'Mm-mm,' mompelde Mary, haar hoofd nog steeds op het bureau,
haar ogen stijf dicht.
'Vertel op,' zei haar moeder.
'Wat moet ik vertellen?'
'Vertel me wat er aan de hand is.'
'Er is niets aan de hand, mam. Echt niet. Dat meen ik. Alles
is prima.' 'Ik hoor aan je stem dat er iets aan de hand is.'
'Het is alleen...' Dennis, dacht Mary. Lieg tegen haar. 'Ik
heb Dennis gezien.'
'Hij heeft je gebeld, hè? Hij heeft je weer mee uit
gevraagd.'
'Geen sprake van. Ik heb Dennis niet meer echt gesproken sinds
het eerste jaar. Hij zit... Mary hield abrupt haar mond. Ze wilde
haar moeder niet vertellen over professor Leonard Williams en die
vreemde colleges die ze maar niet uit haar gedachten kon zetten.
Mary schrok toen haar scherm zwart werd en de screensaver in
werking trad. 'Hij zit wat? Zeg op.'
Man' wist dat het zinloos was. Haar moeder was een soort
bloedzuiger als het om informatie ging, een soort wandelend,
pratend, borrelend waarheidsserum. 'Hij volgt dezelfde colleges
Logica als ik,' zei Mary zacht. 'Dat is het dus!' zei haar moeder.
Haar moeder vond niets leuker dan iemand een geheim ontfutselen.
Codes kraken. In dat opzicht was ze precies haar dochter. Ze zocht
naar afwijkingen in je taalgebruik, perste details uit je, maakte
je murw over de met statische ruis doorvlochten afstand. 'Dat is
het dus. Ik heb het opgelost. Harold!' Ze riep Mary's vader, die
zich waarschijnlijk ergens in het huis weer boog over het project
waarmee hij natuurlijk bezig was geweest toen ze naar Key West
vertrokken: de grasmaaier repareren, de kapotte computer die de
buren hadden afgedankt weer aan de praat proberen te krijgen.
'Harold, Dennis en Mary lopen samen college!' Toen: 'Dat doet me
echt deugd, schat. Je weet hoe dol ik op Dennis was, hoewel je
vader hem niet vertrouwde. Zeg hem maar... Zeg hem maar dat ik hem
niet kwalijk neem wat hij heeft gedaan. Zo doen jongens gewoon als
ze zich gaan vervelen. Wil je hem dat alsjeblieft zeggen?'
'Dat zal ik doen, mam,' zei Mary.
'Nou, ik moet maar weer eens ophangen. Ik moet nog uitpakken
en zo. Hoor eens, schat, ik wil dat je me belt als je iets nodig
hebt. Alsjeblieft.' Het bleef even stil. De lijn kraakte, knerpte
en kraste als een naald aan het eind van een grammofoonplaat.
'Oké,' zei Mary ten slotte, haar blik nog steeds op de vloer
gericht. Ze zag grote dotten stof onder haar bureau, plukken vuil
en haren. 'Dag, lieverd,' zei haar moeder. 'Dag, mam.'
Pas na een poosje kon Mary weer naar het scherm kijken. Ze
bewoog haar muis om het artikel te laten verschijnen en langzaam,
terwijl haar hart op hol sloeg, las ze over Leonard Williams'
vergrijp.
GERESPECTEERDE PROFESSOR AAN WINCHESTER BESCHULDIGD VAN
PLAGIAAT
Een professor aan de universiteit van Winchester, in zijn
veertiende jaar aan het instituut, is beschuldigd van plagiaat.
Hoofddocent Leonard Williams wordt ervan beschuldigd verscheidene
stukken uit het beroem- de in 1971 uitgegeven boek van John Dawe
Brown, De subliminale geest, bijna letterlijk te hebben overgenomen
in de tekst van zijn gepubliceerde dissertatie Tragiek en
substantie: logica als een manier om de wereld te doorgronden, dat
voor het eerst is uitgegeven in 1986. John Dawe Brown was de
schrijver van ruim twintig boeken over filosofie. Hij is
vijfendertig jaar lang, vanaf begin jaren zestig, als docent
verbonden geweest aan de universiteit van Yale en is onlangs
bezweken aan darmkanker. Zijn vrouw, Loretta Hawkes-Brown, heeft
niet publiekelijk gereageerd op dit incident. Professor Williams is
door de universiteit geschorst, met behoud van salaris, tot een
speciaal daarvoor in het leven geroepen faculteitscommissie de zaak
heeft onderzocht.
Het duurde nog geruime tijd voordat Mary genoeg gevoel in haar
benen en knieën - en in haar geest - had om haar bed op te zoeken.
Tegen de tijd dat ze eindelijk lag, was het na middernacht, en
waren de hoofdstukken van Broze stad voor het college van de
volgende ochtend ongelezen. Wat betekende dit? Misschien helemaal
niets. Haar docent klassieke taaien letterkunde in het eerste jaar
had gezegd dat als je niets leende, je niet serieus aan de slag
was. Zo had hij het genoemd: lenen. Maar Mary wist dat er verschil
was tussen dat en wat professor Williams had gedaan. Williams had
gestólen - 'verscheidene stukken bijna letterlijk overgenomen',
volgens het artikel. Volledige stukken tekst. Mary stelde zich hem
voor aan zijn bureau, het boek van professor Brown voor zich,
terwijl hij zich afvroeg: Zal ik? Of had hij er helemaal geen
ongemakkelijk gevoel bij gehad? Had Williams, net als Polly's vader
in Mary's theorie, zuiver impulsief gehandeld? Had de wetenschap
van zijn beloning zwaarder gewogen dan het mogelijke risico? Had
hij eigenlijk wel besef gehad van de implicaties van wat hij deed,
terwijl hij daar zat met dat oude boek voor zich opengeslagen,
misschien opengehouden door twee pressepapiers, een aan elke kant
van de rug, zodat hij tegelijkertijd de tekst kon lezen en
typen?
Ze wist nu tenminste iets over Williams. Maar was het goed of
slecht om over deze kennis te beschikken? Misschien betekende het
dat hij tot alles in staat was en was zijn gebruik van het
Polly-verhaal een aanwijzing voor een diepere wreedheid. Misschien
was de man labiel en gebruikte hij zijn studenten om zijn eigen
verwrongen obsessies uit te spelen. Of misschien betekende het
helemaal niets. Misschien was het incident een vergissing geweest,
iets waarvoor hij had geboet en wat hij allang had vergeten. Deze
gedachten voerden haar op een gegeven moment, veel later, naar een
onrustige, droomloze slaap.