59
De levensreis kon erg vreemd verlopen, besloot Ingram, en hij was onlangs op plaatsen geweest die hij niet voor mogelijk had gehouden op zijn persoonlijke tocht van de wieg naar het graf. Hij zat recht overeind in zijn ziekenhuisbed tegen een grote stapel kussens geleund, en zijn kaalgeschoren en zwaar gehavende hoofd was verpakt in een keurige tulband van verband. Hij had een infuus in zijn arm en zijn linkeroog was afgedekt met een zwart piratenlapje, waar hij zelf om had gevraagd om te proberen het uitbundige vuurwerk te temperen dat vonkte en spetterde tegen het stoffige grijze micaruitje, het enige dat zijn linker netvlies momenteel aan zicht bood. Nu er geen licht meer naar binnen viel, leek de duisternis het vuurwerk te hebben uitgedoofd. Zo nu en dan schrok hij nog van een atoombom of supernova, maar verder voelde hij zich redelijk goed, als je drie op een schaal van een tot tien als norm kon beschouwen: misselijkheid, droge keel, verlaagd bewustzijn, absences. Hij kon praten, hij kon lezen (door één oog), hij kon eten – hoewel hij geen trek had. Hij had een sterke behoefte aan koude, suikerhoudende drankjes en vroeg alle bezoekers om gekoelde cola’s voor hem mee te brengen – Pepsi, Coke, het eigen merk van supermarkten, het maakte hem niets uit.
Het was drie dagen na zijn operatie – het noodzakelijke ‘ontladen’ van zijn hersenen – en hij had te horen gekregen dat zijn tumor, samen met ander weefsel, was verwijderd. De chemotherapie zou binnenkort beginnen, en hij mocht bezoek ontvangen. Meredith, zijn vrouw, was vijf minuten geleden vertrokken en had tevergeefs geprobeerd haar tranen binnen te houden.
Op dit moment zat Lachlan McTurk op zijn bed en schonk zichzelf een waterglas in van de maltwhisky die hij als cadeautje had meegebracht.
‘Dit vind je lekker, Ingram,’ zei McTurk. ‘Speyside. Aberlour.
Ik weet dat je niet gek bent op de westkust.’
‘Dank je, Lachlan. Ik verheug me erop.’
McTurk schonk zich nog eens bij.
‘Wie was je chirurg?’ vroeg hij.
‘Gulzar Shah,’ zei Ingram. Hij was een uur eerder even op bezoek geweest: een lange, magere man met zachte stem en donkere oogkassen, alsof hij oogschaduw op had gedaan.
‘O, dat is een hele goeie. Absolute top. Heeft hij je een diagnose gegeven?’
‘Glioblastoma multiforme,’ Ingram sprak de woorden zorgvuldig uit. ‘Althans ik geloof dat hij dat zei.’
‘O… ja… Hm. O jee… Tja…’
‘Dat klinkt heel geruststellend, Lachlan. Shah zei dat hij het resultaat van nog een paar biopsies wilde afwachten voordat hij zijn diagnose wil bevestigen. Maar dat was zijn voorlopige conclusie.’
‘Dat is iets wat je liever niet wilt hebben, ouwe reus, meer zeg ik er niet over. Heel link.’
‘Nou, dat schijn ik dus te hebben. Veel keus heb ik niet.’
‘Nee, dat is zo.’
‘Jij bent mijn dokter, Lachlan; wat is jouw prognose?’
Lachlan nam nog een slokje whisky, zoog op zijn tanden en dacht na.
‘Nou… als het zich normaal ontwikkelt, heb je nog drie maanden. Maar je moet niet alle hoop laten varen. Tien procent van glioblastoma multiforme-patiënten heeft een remissie: sommigen zijn nog wel vijf jaar blijven leven. Wie zal het zeggen? Jij kunt de uitzondering zijn op de regel. Misschien leer jij de medische wetenschap wel een lesje, en leid je nog een lang en vruchtbaar leven.
Maar het is wel een zeldzame en kwaadaardige kanker.’ Lachlan pakte zijn hand en gaf er een klopje op. ‘Uitzonderlijk. Toch zet ik mijn geld op jou, Ingram. Minstens vijf jaar.’
‘Bedankt.’
Er werd op de deur geklopt.
‘Ik ga er vandoor, jochie,’ zei Lachlan met zijn Schotse accent.
Hij duwde Ingram de fles whisky in de hand. ‘Neem gerust zo nu en dan een slokje. Het heeft geen zin om terughoudend te zijn.
Kop op.’
Terwijl hij vertrok, betrad Chandrakant Das de kamer. Chandrakant verkeerde overduidelijk in shocktoestand: hij kon minutenlang geen woord uitbrengen, zijn gezicht was bleek, zijn ogen vochtig, hij greep met beide handen Ingrams hand vast, sloeg zijn ogen neer, haalde een aantal keer diep adem en probeerde te kalmeren.
‘Ik voel me goed, Chandra, verrassend genoeg,’ zei Ingram. ‘Ik weet dat alles om me heen instort, maar ik voel me sterk genoeg om je te laten komen. Het spijt me.’
Eindelijk was Chandra in staat iets te zeggen. ‘Het ziet er niet goed uit, Ingram. Niet goed, niet goed, niet goed, niet goed.’
Chandra verklaarde zich nader. Aandelen Calenture-Deutz gingen momenteel van de hand voor zevenendertig pence en de koers daalde verder. Rilke Pharma had een overnamebod aan de andere aandeelhouders gedaan van vijftig pence per aandeel, maar had besloten dat aanbod te heroverwegen aangezien de onderneming zo snel devalueerde. Ingram was weggestemd als voorzitter en ceo, en slechts dankzij zijn ‘gezondheidscrisis’ hield het Bureau Ernstige Delicten zich vooralsnog afzijdig.
‘Maar ik ben geen penny wijzer geworden van dit fiasco,’ zei Ingram. ‘Ik heb een fortuin verloren. Waarom moeten ze mij dan hebben?’
‘Omdat je zwager ervandoor is met 1,8 miljoen pond,’ zei Chandra op gekwelde toon. ‘Ze kunnen hem in Spanje niets maken en dus zitten ze achter jou aan. Volgens hen heb jij hem geadviseerd om zijn aandelen te verkopen. Duidelijk geval van handel met voorkennis.’
‘In tegendeel. Ik heb hem juist gezegd níét te verkopen.’
‘Kun je dat bewijzen?’
Ingram zweeg.
‘Ik wil niet dat je je zorgen maakt, Ingram. Burton Keegan houdt de zaak bij elkaar, en de politie op een afstand. Het zou het verkeerde signaal zijn om een man te arresteren en te vervolgen die zo dicht bij… die zo ernstig ziek is.’
‘Die goeie ouwe Burton.’
Chandra pakte opnieuw zijn hand vast en zei met oprecht gevoel: ‘Ik ben zo blij je te zien, Ingram. En het spijt me zo vreselijk wat er gebeurd is.’
Ingram fronste zijn wenkbrauwen en maakte voorzichtig zijn hand los uit Chandra’s greep. ‘Dat is nu juist het punt: ik begrijp echt niet hoe het allemaal heeft kunnen gebeuren. Dat zit me zo dwars: alles leek goed te gaan, alles was dik in orde.’
Chandra trok zijn schouders op en spreidde zijn handen. ‘Wie zijn wij om dat te zeggen? Om sluitende antwoorden te zoeken?
Wie kan voorspel en wat het leven brengen zal?’
‘Dat is juist.’
Ingram vroeg Chandra hem een bodempje van Lachlans whisky in te schenken. Hij nipte ervan, zijn keel brandde. Hij rook gebrande gerst, turf, heldere Schotse rivieren. Het gaf hem moed.
‘Ik wil weten waar ik sta, Chandra. Voor de draad ermee. Wind er geen doekjes om, nu alles vrijwel verloren is.’
‘Voordat ik hierheen kwam, heb ik even een snelle berekening gemaakt,’ zei Chandra, en het ongeloof maakte dat hij opnieuw een grimas trok. ‘Het ziet er niet goed uit… Vorige maand was je vermogen meer dan tweehonderd miljoen pond. Nu…’ Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn en tikte cijfers in. Even vroeg Ingram zich af of hij iemand opbelde, maar toen herinnerde hij zich dat tegenwoordig alles mogelijk is op een mobiele telefoon, werkelijk alles.
Chandra hield het toestel op een afstand, alsof hij zijn ogen niet geloofde. ‘Nu schat ik je vermogen op ongeveer tien miljoen, met een marge van honderdduizend. Ruw geschat.’ Chandra glimlachte. ‘Daar zijn je persoonlijke bezittingen natuurlijk niet bij inbegrepen.’
‘Dus er is nog licht aan het einde van de tunnel.’
‘Een sprankje, Ingram. Je bent nog in behoorlijk goeden doen.
Je bent niet arm. Maar je moet wel voorzichtig zijn.’
Hij liet Ingram een paar documenten tekenen. Wat Ingram betreft had hij op dat moment schriftelijk afstand kunnen doen van zijn resterende vermogen, maar hij had het volste vertrouwen in Chandra. En je kon niet leven in deze wereld als je niemand vertrouwde, zoals hij onlangs op wrede wijze had ontdekt. Chandra zou ervoor zorgen dat alles goed kwam, dat Meredith en zijn gezin het vruchtgebruik kregen van wat er overbleef. Misschien moest de broekriem worden aangehaald, maar zoals Chandra al zei, hij was niet arm. Althans dat hoopte hij, dacht hij, plotseling een stuk minder optimistisch. Wie kan voorspellen wat het leven ons brengt? zoals Chandra hem zojuist had voorgehouden.
Chandra raapte zijn papieren bij elkaar, gaf Ingram een hand en verzekerde hem dat alles in orde zou komen. Toen hij wilde vertrekken, stak een verpleegster haar hoofd om de deur.
‘Verwacht u nog meer bezoek, meneer Fryzer. Meneer Shah zei dat u zich niet te veel moet vermoeien.’
‘Ligt eraan wie er komt,’ zei Ingram, en hij dacht: als het Ernstige Delicten is, dan lig ik in coma.
‘Het is uw zoon.’
‘O, dat is prima.’ En hij riep: ‘Kom maar binnen, Guy.’
Fortunatus stapte de kamer binnen.
‘Ik ben het, pap, vrees ik.’
Hij had een bos bloemen in zijn vuile hand, donkerpaarse bloemen met wasachtige bladeren die de kamer vulden met een sterke geur. Forty gaf ze aan hem.
‘Wat zijn dat voor bloemen?’ vroeg Ingram, diep ontroerd.
‘Fresia’s. Mijn favoriete bloemen. Ik heb ze net voor je afgeknipt.
We zijn hier vlakbij in een tuin bezig.’
Forty zag eruit alsof hij zojuist was teruggekeerd van het front: het gebruikelijke smerige legerjasje, flodderige, vieze spijkerbroek, zijn hoofd kaalgeschoren. Ingram keek hem vol verbazing aan.
‘Hoe gaat het, pap?’
‘Ik heb besloten jouw coupe over te nemen. Ik wil er net zo uitzien als jij.’
Fortunatus lachte nerveus.
‘Ze hebben mijn haar afgeschoren en toen de helft van mijn hersens eruit gepulkt.’
‘Zo ver hadden ze niet hoeven gaan,’ zei Forty.
Ze moesten allebei lachen. Ingram lachte het hardst en voelde hoe zijn lichaam als reactie daarop heen en weer bewoog.
‘Ik hou van je, Forty,’ zei hij. ‘Daarom wil ik op jou lijken.’
‘Pap,’ zei Forty enigszins opgelaten. ‘Niet huilen alsjeblieft.’